‏ Psalms 42:6-7

Nederlandse verzen (7-12)

Waarom vergeet U mij?

In het eerste couplet van de psalm (Ps 42:1-6) denkt de Godvrezende aan de pelgrimstochten naar Gods huis in Jeruzalem (Ps 42:5). In dit tweede couplet (Ps 42:7-12) denkt hij aan God Zelf. Hij spreekt in Ps 42:7 tot God en noemt Hem “mijn God”. Zo kent hij God en leeft hij in gemeenschap met Hem al is hij in een vreemd land. Toch blijft hij, ondanks zijn herinneringen aan wat hij in het verleden van Gods trouw heeft ervaren (Ps 42:5), wanhopig. Hij maakt God deelgenoot van zijn innerlijke wanhoop. Het woord “daarom” waarmee de tweede versregel begint, geeft aan dat die gevoelens van wanhoop tegelijk de aanleiding zijn om aan God te denken vanuit het land waarheen hij is verdreven.

Hij bevindt zich in “het land van de Jordaan en het Hermongebergte” en “het laaggebergte”. Met het land van de Jordaan wordt het land ten oosten van de rivier de Jordaan bedoeld. Daarheen zijn ze gevlucht. Dit is wat in de, nu nabije, toekomst zal gebeuren als de antichrist regeert en in een verbond met het herstelde Romeinse rijk een afgodsbeeld in de tempel heeft opgericht. God zal daarvoor de koning van het noorden als een tuchtroede over Zijn afvallige volk brengen (Dn 9:26b-27). In Zijn profetische eindtijdrede verwijst de Heer Jezus daarnaar en zegt tegen het overblijfsel dat het op dat moment moet vluchten (Mt 24:15-16).

In plaats van zijn dorst te kunnen lessen aan God, de bron van levend water, wordt de Godvrezende overweldigd door watervloeden, waterkolken, baren en golven die allemaal van God komen (Ps 42:8). Het begeerlijke water van verfrissing en verkwikking waar hij zo naar verlangt (Ps 42:2), verandert in het verraderlijke en dodelijke water van de overstromingen van de wadi’s. De psalmist spreekt over “Uw waterkolken” en “al Uw baren en Uw golven”. Hij ervaart de moeilijkheden als de tuchtigende hand van God. Hij heeft geen vat op zijn huidige omstandigheden en voelt zich ten ondergaan in Gods oordeel. Hoe kan dat mogelijk zijn? Waar zal dat eindigen?

Het overblijfsel zal ontdekken dat de wateren van het oordeel er niet zijn om hen om te brengen, maar om hen te reinigen (Ps 60:10a). De oorzaak daarvan is dat de Heer Jezus ten volle in de waterkolken van Gods oordeel is geweest toen Hij hun zonden – en die van allen die in Hem geloven – droeg. Jona, als een type van het overblijfsel in de grote verdrukking, spreekt het ook uit (Jn 2:5-6). De Heer Jezus past wat Jona overkomt, toe op Zichzelf en dan met name op Zijn dagen in het graf, nadat Hij de oordelen van God over de zonde heeft gedragen (Mt 12:40).

De getrouwen worden ondergedompeld in een zee van ellende. Ze worden erdoor overweldigd. Toch wint de wanhoop het niet. De getrouwe bevindt zich in zware beproeving, maar van daaruit stijgt zijn vertrouwen in God omhoog (Ps 42:9). Hij spreekt de zekerheid uit dat “de HEERE … overdag Zijn goedertierenheid gebieden” zal.

Ineens wordt de naam van de HEERE, de naam van God in verbinding met Zijn verbond, gebruikt! De basis van “Zijn goedertierenheid” – dat is Zijn verbondstrouw, Hebreeuws chesed – is Zijn verbond, want de Middelaar, Christus, heeft het oordeel op Zich genomen. Hij kan tegen God zeggen: “Al Uw baren en Uw golven zijn over mij heen gegaan”, terwijl Hij toch de Zondeloze was.

De Godvrezende kan in de nacht waarin zijn leven nu gehuld is, zeggen dat “Zijn lied” bij hem zal zijn (vgl. Hd 16:25). Dat lied bestaat uit “een gebed tot de God van mijn leven”. Hij erkent God als de God van zijn leven, als Degene Die zijn leven volledig in handen heeft. God kennen als de God Die ons leven volledig bestuurt, geeft rust als de omstandigheden zwaar op ons drukken.

De rust die wordt ervaren, kan ook weer onder druk komen te staan. De Godvrezende spreekt daarover met God (Ps 42:10). Hij noemt God “mijn rots”, wat aangeeft dat hij vertrouwt op de onwankelbare trouw van God. Waar hij mee worstelt, is dat God hem “vergeet”. Zo ervaart hij dat. Hoe kan de trouwe God hem vergeten? Hij verwijt God niets, maar richt zich in vertrouwen tot God met vragen die hem kwellen.

Ook vraagt hij waarom hij “in het zwart gehuld” gaat. Hij draagt zwarte kleding vanwege “de onderdrukking van de vijand”. De vijand, de volken te midden waarvan het overblijfsel is gevlucht en die hun vijandig gezind zijn, maakt hem het leven zwaar en maakt het hem ook onmogelijk om naar Gods huis te gaan. Dat veroorzaakt een diepe droefheid, die hij laat zien door zijn zwarte kleding. Hij is in rouw.

Hij is overgeleverd aan zijn tegenstanders en die sparen hem niet (Ps 42:11). “De hele dag” honen zij hem met woorden die “een doodsteek” in zijn beenderen zijn. Dit geeft aan dat wat zij zeggen, hem de kracht ontneemt om te lopen. En wat zeggen zij de hele dag door? “Waar is uw God?” Dit gaat hem door merg en been. Zo verlammend en zelfs dodelijk kunnen woorden zijn (vgl. Sp 12:18a). Dat is zeker het geval als ze voortdurend worden herhaald en ook nog eens aansluiten op zijn eigen worsteling met de vraag: Waarom is God mij vergeten?

De Godvrezende is na zijn heen en weer gaan tussen vertwijfeling en hoop weer op het punt aangekomen waar hij eerder in deze psalm ook is aangekomen (Ps 42:12; Ps 42:6). Maar hij spreekt nu een sterker vertrouwen in de verlossing uit. In Ps 42:6 zegt hij dat hij God zal “loven voor de volkomen verlossing van Zijn aangezicht”. Nu zegt hij dat hij God zal loven omdat God Zelf “de volkomen verlossing van mijn aangezicht” is. Hij noemt God hier ook “mijn God”.

Copyright information for DutKingComments