Psalms 59:11-17

Nederlandse verzen (9-16)

Vertrouwen

Nadat David zijn klacht bij God heeft gebracht, krijgt zijn gemoed rust (vgl. Fp 4:6-7). Hij richt zich nu in vertrouwen tot de HEERE, de God met Wie hij een persoonlijke relatie heeft (Ps 59:9). De arrogante tegenstanders mogen wel denken dat er niemand is die hen hoort (Ps 59:8), David weet wel beter. Hij weet dat God om hen lacht (Ps 2:4). God neemt hen niet serieus in hun pogingen om Zijn gezalfde koning om te brengen. Wie kan zich verzetten tegen Hem zonder zelf door Hem te worden verdelgd? God bespot alle heidenvolken. Hier wordt met heidenvolken Gods volk bedoeld omdat het zich als de heidenvolken gedraagt (vgl. Ps 59:6).

De macht die David van de vijand ondervindt, brengt hem niet tot het bedenken van een tegenoffensief of het nadenken over menselijke middelen die hij zou kunnen inzetten om de vijand te bestrijden. Nee, hij wacht op God, want Die is zijn “veilige vesting” (Ps 59:10). Bij Hem is hij onaantastbaar voor de macht van de vijand. Dat hij wacht op God, wil zeggen dat hij zich op God richt, op Hem zijn ogen en vertrouwen vestigt. Bij Hem weet hij zich veilig.

Hij vertrouwt op God als zijn “goedertieren God”, Die hem te hulp zal komen (Ps 59:11). Zodra hij zijn oog op God heeft gericht, ziet hij niet alleen Gods goedertierenheid, maar vooral ook God Zelf, de God Die trouw is aan Zijn verbond. Hij rekent op de goedertieren God omdat hij niets heeft gedaan waardoor God hem in de hand van zijn vijanden zou overleveren. Daarom weet hij dat God hem op zijn belagers zal doen neerzien. God zal met hen afrekenen, zodat hij niets meer van hen te duchten zal hebben (vgl. Ex 14:30b).

God moet zijn belagers niet doden, want dan zal zijn volk, het volk waarover hij tot koning is gezalfd, weer snel vergeten hoe God met zijn vijanden handelt (Ps 59:12; vgl. Ps 78:11). Nee, God moet hen doen rondzwerven door Zijn kracht. Zo is de zwervende Kaïn een waarschuwend voorbeeld van het oordeel van God over hem vanwege zijn moord op zijn broer Abel (Gn 4:12-14). Zo is ook het over de aarde zwervende aardse volk van God een getuigenis van Gods oordeel over hen vanwege hun moord op hun Messias. Deze waarschuwende voorbeelden moeten mensen terughouden van het begaan van zonden tegen God en de naaste. Als zij niet luisteren, zullen ze hetzelfde oordeel ondergaan.

Wat voor Gods volk een bemoedigend getuigenis is, is voor de vijanden een vergelding door God die zij dubbel en dwars voor hun misdaden verdienen (Ps 59:13). Ze hebben immers vreselijk met hun mond gezondigd. Het woord dat over hun lippen is gekomen, getuigt van grote trots. Ze hebben vervloekingen geuit en leugens verteld en daarbij gezegd dat er toch niemand is die het hoort (Ps 59:8). Ze moeten erachter komen dat er wel Iemand is Die hun woorden heeft gehoord en Die hen daarvoor zal oordelen (Mt 12:37). David vraagt aan God om hen te vernietigen in Zijn grimmigheid (Ps 59:14).

Eerder heeft hij gevraagd hen niet te doden, maar hen te laten omzwerven (Ps 59:12). Dat is om hen tot een getuigenis van Gods macht voor zijn volgelingen te doen zijn. Nu vraagt hij om het definitieve, uiteindelijke oordeel. Dit is nadat zij als getuigenis van Gods macht gediend hebben. Als hun tijd erop zit, moeten ze vernietigd worden, “zodat zij er niet [meer] zijn”. Dat oordeel is tot een getuigenis tegen hen. Het betekent niet dat zij ophouden te bestaan, maar dat ze niet meer op aarde leven en ze hun kwade werk niet meer kunnen doen.

Daardoor zullen zij weten “dat God Heerser is in Jakob”. Niet zij met hun grote mond vol aanmatigende woorden zijn heersers, maar God is Heerser in Jakob. Hier wordt ‘Jakob’ genoemd, waardoor de nadruk wordt gelegd op de zwakheid van het volk. Dat zwakke volk heeft in God een in macht onbegrensde Heerser. En God is niet alleen Heerser in Jakob, maar Hij heerst “tot aan de einden der aarde”. Er is geen gebied op aarde, hoe ver het ook van het middelpunt van de aarde, Israël, verwijderd is, waar Hij niet heerst. En Hij heerst overal op dezelfde wijze als in Israël.

In het besef van Gods alomtegenwoordige heerschappij kan David nu vrijmoedig zeggen dat de vijanden tegen de avond kunnen terugkeren als grommende honden (Ps 59:15). Grommen betekent hier net als in Ps 59:7 tekeergaan, huilen, janken. Het verband waarin het staat, maakt duidelijk dat het hier niet is het tekeergaan van een gevaarlijke hond als in Ps 59:7, maar het janken van een geslagen hond die met de staart tussen de poten verdwijnt, wat blijkt uit Ps 59:16.

David heeft het lachen van God over de vijanden gehoord (Ps 59:9). Dat bemoedigt hem en geeft hem rust. Laat ze maar terugkomen en de stad rondtrekken, hij weet dat God om hen lacht.

Omdat hij weet dat God regeert, is hij er ook zeker van dat hun pogingen om hem te grijpen, tevergeefs zullen zijn. Ze zullen rondzwerven als honden die “[op zoek] naar voedsel” zijn, dat wil zeggen dat ze op zoek zijn naar hem (Ps 59:16). Ze zullen overnachten, maar “niet verzadigd” worden, want ze zullen hem niet in hun macht krijgen. Ze zullen wel overnachten, maar teleurgesteld worden in de verwachting dat zij verzadigd zullen worden door de vangst van hun prooi.

Nederlandse verzen (17-18)

Lofprijzing

De woorden “ik echter” staan tegenover de valse hoop van de ‘honden’ van het vorige vers. Het wachten op God van David is niet tevergeefs. Hij zal van Gods macht zingen omdat God Zijn macht heeft getoond en hem heeft bevrijd (Ps 59:17). ‘Macht’ is, net als in Ps 59:10, letterlijk ‘sterkte’. De sterkte is echter bij God te vinden en niet bij de vijanden, die in Ps 59:4 de ‘sterken’ worden genoemd. De nacht, die vol is van grommende honden die uit zijn op zijn bloed en menen hem ‘s morgens te zullen grijpen, heeft zijn verschrikking voor David verloren.

Hij is ‘s morgens niet bang. Integendeel, hij zal over Gods macht zingen. “Ik echter”, zo zegt hij, “zal ‘s morgens", bij de dageraad van de verlossing, “vrolijk zingen van Uw goedertierenheid”. Zijn vijanden hadden hem in de nacht willen doden, maar druipen met de staart tussen de poten af, terwijl David de daaropvolgende morgen vrolijk over Gods goedertierenheid zingt. Hij ziet dat God voor hem “een veilige vesting geweest” is en prijst daarvoor Gods goedertierenheid. Hij is onder de indruk van de volheid van Gods goedheid voor hem.

David spreekt hier voor de derde keer over ‘een veilige vesting’. Hij heeft eerst aan God gevraagd om hem met het oog op zijn nood in een veilige vesting te zetten (Ps 59:2). Nadat hij zijn nood bij God heeft gebracht, zegt hij dat God zijn veilige vesting is (Ps 59:10). Nu hij in het geloof achteromkijkt, getuigt hij er in zijn lied van dat God een veilige vesting is geweest (Ps 59:17).

David heeft ervaren dat God die veilige vesting voor hem is geweest omdat hij tot Hem de toevlucht heeft genomen. God is “een toevlucht” geweest in de dagen dat angst hem benauwde. We kunnen wel weten dat God een veilige vesting is, maar we zullen dat pas ervaren als wij in onze benauwdheden en moeiten de toevlucht tot Hem nemen.

David weet dat hij niet door eigen inspanning of slimheid uit de benauwdheid is gekomen. Hij is wel geholpen door zijn vrouw Michal (1Sm 19:11b-12), maar zij heeft ook alleen maar zo kunnen handelen omdat God David wilde redden. Het is allemaal te danken aan God Die hij “mijn kracht” noemt (Ps 59:18).

Zijn vijanden zijn veel te machtig voor hem, maar niet voor God. God is zijn kracht en Hem zal hij psalmen zingen. Omdat God zijn kracht is, is God zijn veilige vesting. Hij heeft alles alleen aan Gods bescherming te danken. En God heeft hem beschermd omdat Hij hem liefheeft. Dat is David zich vol dankbaarheid ook bewust. Daarom spreekt hij opnieuw over God als “mijn goedertieren God” (Ps 59:11; 18).

Het is voor ons een voorbeeld als wij in grote nood en benauwdheid zijn. We mogen dan de toevlucht nemen tot God en bij Hem bescherming en veiligheid zoeken. Hij ontvangt ons graag, want Hij heeft ons lief. Hij beschermt ons met Zijn kracht, maar doet dat met in Zijn hart die gevoelens van goedertierenheid voor ons. Hij is vol goedheid voor ons. Dat ervaren in het bijzonder als wij in onze nood de toevlucht nemen tot Hem. Welke middelen Hij ook gebruikt om ons uit de nood te redden, de redding is uiteindelijk van Hem afkomstig. Daarom willen wij Hem eren.

Zo eindigt David de psalm met een lofprijzing op Gods “macht” (Ps 59:17) en Gods “kracht” (Ps 59:18). In het Hebreeuws is het hetzelfde woord. In Ps 59:17 spreekt David over “Uw sterkte”, dat is de sterkte van God; in Ps 59:18 zegt David “U, mijn sterkte”. God is met Zijn sterkte zijn God.

David zingt niet alleen van en over God (Ps 59:17), maar ook tot God (Ps 59:18). We mogen Gods macht over alle dingen verkondigen aan de hele schepping, aan de zichtbare en de onzichtbare wereld. We mogen ook Gods Zelf prijzen voor de kracht die Hij ten gunste van de Zijnen heeft getoond.

Copyright information for DutKingComments