Psalms 78:9-16

Ongehoorzaam en vergeetachtig

Ondanks Gods daden en Gods wet zijn “de zonen van Efraïm” van God afgeweken (Ps 78:9). De zonen van Efraïm zijn de tien stammen. Vanaf Ps 78:12 zijn ze verbonden met heel het volk Israël. Met andere woorden, Efraïm vertegenwoordigt met zijn gedrag het gedrag van heel het volk. Toen Ruben door zijn gedrag het eerstgeboorterecht verspeelde, kreeg Jozef, de eerstgeborene van Rachel, dat recht. Efraïm, de zoon van Jozef, de meerdere van Manasse (Gen 48:17-20), werd de leider. Toen Israël het land Kanaän in bezit nam, gebeurde dat onder aanvoering van Jozua, die uit de stam Efraïm was. Toen de ark van het verbond een rustplaats kreeg in het land, was dat in Silo, dat in Efraïm lag.

Efraïm was de meest bevoorrechte stam, maar hij faalde keer op keer. De zonen van Efraïm waren “gewapende boogschutters”, maar op het moment dat ze hun wapens en bekwaamheid hadden moeten gebruiken, dat is “op de dag van de strijd”, waren ze omgekeerd en gevlucht. Het is niet bekend om welke gebeurtenis het hier gaat. Dat is ook niet belangrijk. Waar het om gaat, is dat de belangen van God hun niet aan het hart zijn gegaan. Ze hebben meer waarde gehecht aan hun eigen leven dan zich in te zetten voor God en Zijn volk.

Hun laffe houding op de dag van de strijd was het gevolg van een verkeerde gesteldheid van het hart. Dat bleek hieruit, dat zij het verbond van God niet in acht hebben genomen. Dat blijkt uit de beschuldiging die tegen hen wordt ingebracht, dat ze “Gods verbond niet in acht” hebben genomen (Ps 78:10). Als we iets niet in acht nemen, wil dat zeggen dat we kwetsbaar worden voor foute keuzes of ons openstellen voor onheil. ‘Niet in acht nemen’ is letterlijk ‘niet bewaren’. Het woord betekent ook ‘niet bewaken’, waardoor iets beschadigd of weggenomen kan worden.

Behalve de schuldige nalatigheid Gods verbond niet in acht te nemen was er de bewuste weigering om “te wandelen in Zijn wet”. De “wet” is hier ‘het onderwijs’ van God. Het is hetzelfde woord als “onderricht” in Ps 78:1. Door middel van onderwijs leert men de woorden van God en daardoor Zijn wil kennen.

Zo hadden ze God de rug toegekeerd, ze waren Hem uit oog en hart verloren. God was niet hun hoop (Ps 78:7), waardoor ze “Zijn daden en Zijn wonderen, die Hij hun had laten zien”, waren vergeten (Ps 78:11). In het boek Deuteronomium houdt Mozes het volk regelmatig voor wat ze met hun eigen ogen van Gods daden hadden gezien en nog zouden zien (Dt 4:3; 9; 34; Dt 7:19; 22; Dt 9:4; Dt 10:21; Dt 11:7; 23).

God laat ons Zijn daden en Zijn wonderen zien om Zijn Woord te bevestigen en ons geloof te versterken. Als er echter geen persoonlijke omgang met Hem is, hebben Zijn vroegere daden geen effect meer op ons omdat het geloof ontbreekt. Wie het wonder van de reiniging van zijn vroegere zonden vergeet, wordt blind en kortzichtig (2Pt 1:9).

God verlost en zorgt

Asaf gaat voorbeelden noemen van wat God “voor [de ogen] van hun vaderen” aan “wonderen gedaan” heeft. Hij begint met de wonderen “in het land Egypte, [in] het gebied van Zoan” (Ps 78:12). Zoan ofwel Tanis was de hoofdstad van Egypte in de tijd van Mozes. Het volk Israël woonde in een buitenwijk twintig kilometer van Zoan, bekend als Avaris. De schrijver (TJ) heeft Avaris bezocht en heeft daar een begraafplaats van mannelijke baby’s gezien. [Geïnteresseerden kunnen hierover lezen in het boek Patterns of evidence van T. Mahoney.] Asaf herinnert hier aan het wonder van de bevrijding uit de slavernij van Egypte. Dit is het grote beginwonder, waaruit alle volgende wonderen zijn voortgekomen.

Hoe duidelijk heeft God toen ingegrepen door alle plagen die Hij over Egypte heeft gebracht. Wat plagen waren voor Egypte, waren voor Gods volk wonderen van God (Ex 3:20; Ex 4:21; Ex 7:3; Ex 11:9-10). Zoan is de naam van de oude hoofdstad van Egypte, de zetel van de wijsheid (Js 19:11). Maar die wijsheid heeft geen enkele van de plagen van God over Egypte kunnen tegenhouden.

En wat heeft Hij Zich ook daarna voor hen ingezet. Toen ze voor de Rode Zee stonden en geen kant op konden, spleet Hij “de zee doormidden en deed hen erdoor gaan” (Ps 78:13). God spleet de wateren. Het woord ‘spleet’ geeft aan dat God een krachtige daad deed. Daardoor was er links en rechts van het volk een muur van water (Ex 14:21-22). God heerst over alle natuurelementen, want Hij heeft ze gemaakt.

Eenmaal in de woestijn leidde Hij Zijn volk (Ps 78:14). Dat deed Hij “overdag met een wolk” en “de hele nacht met een lichtend vuur”. De leiding door de woestijn op deze manier is een groot wonder. De wolk overdag was behalve leiding ook een soort paraplu die tegen de hitte van de zon beschermde. Het lichtende vuur ontbrak geen moment in de nacht. Het was geen gewoon licht, maar vuur dat licht verspreidde. Dit wijst erop dat de God, Die Zijn volk in de nacht leidde, dat deed als een God Die ook in de duisternis de zonde ziet en oordeelt (Hb 12:29).

Net zo gemakkelijk als God de zee doormidden spleet (Ps 78:13), spleet Hij “de rotsen doormidden” (Ps 78:15). Dit is opnieuw een wonder. De plaats van handeling is “de woestijn”. Een woestijn is een dorre plaats waar de dood heerst en waar gebrek aan water is. God gaf Zijn volk water uit de gespleten rots en liet hen daarvan “overvloedig drinken als [uit] diepe wateren”.

Uit de rots bracht Hij “stromen” voort en deed Hij “water neerstorten als rivieren” (Ps 78:16). Alles spreekt van een enorme, onophoudelijke stroom van water. Dat ze telkens water hadden om te drinken, hadden ze te danken aan Gods zorg voor hen. God kon die zorg aan hen besteden omdat Hij vooruitzag naar de komst van Zijn Zoon, Jezus Christus.

Daarom wordt in 1 Korinthiërs 10 van deze rots waaruit stromen water kwamen, gezegd: “De steenrots nu was Christus” (1Ko 10:4). Christus is de bron en het fundament van zegen. Elke zegen die God Zijn volk ooit heeft geschonken en ooit zal schenken, schenkt Hij alleen omdat Christus de Verlosser van het volk is. Dat is Hij geworden omdat Hij, net als de rots, geslagen is. Hij is door God geslagen voor de zonden van Zijn volk (Js 53:10; Zc 13:7).

Voor ons, die leven in de tijd na de komst en hemelvaart van Christus, is dat niet anders. Ook wij hebben elke zegen te danken aan Christus en het werk dat Hij heeft volbracht. Het water in overvloed spreekt van Zijn Geest, Die Hij zonder maat geeft aan wie gelooft (Jh 7:38-39; Jh 3:34). Het water spreekt ook van Zijn Woord, waarin alle zegeningen voor ons uitgestald worden (Ef 5:26). Het is het water van het Woord dat levend wordt door de werking van de Heilige Geest. Levend water is in het Hebreeuws water dat stromend is geweest.

Op het Loofhuttenfeest werd elke dag van de zeven dagen van het feest door een priester met een gouden kruik water geschept uit de bron Siloam. Onder luid gejuich (Js 12:3) werd het water door de hogepriester uitgegoten in een zilveren bak naast het koperen brandofferaltaar, als een herinnering aan het water uit de steenrots in de woestijn. Op de achtste dag van het feest gaf de Heer Jezus aan dat Hij de vervulling was van deze profetische afschaduwing (Jh 7:37-39).

Copyright information for DutKingComments