‏ Psalms 85:6

Nederlandse verzen (5-8)

Breng ons terug

De heerlijke situatie van de vorige verzen is nog niet aangebroken. De tien stammen hebben de vergeving ontvangen, maar de realiteit en reikwijdte ervan dringen nog niet goed door. We zien dit in beeld in de moeite die de broers van Jozef hadden om de diepte en echtheid van de vergeving van Jozef te begrijpen en te aanvaarden.

Het overblijfsel is nog ver van Gods land verwijderd. Daarom doen ze een dringend beroep op de “God van ons heil” om hen terug te brengen in het land (Ps 85:5). Ze bevinden zich in de grote verdrukking, waarin ze Gods toorn over hun ongerechtigheid en zonden erkennen. De vraag aan God “doe Uw toorn over ons teniet”, houdt de erkenning van de rechtvaardigheid ervan in. Het is een vraag om genade.

De HEERE heeft hun vergeven (Ps 85:3-4), maar zij vragen opnieuw om vergeving. We zien dit in beeld in Genesis 50 bij de broers van Jozef (Gn 50:17). Jaren nadat vergeving geschonken is door Jozef, vragen zij opnieuw om vergeving. Zo zijn er ook veel christenen die niet zeker zijn van de vergeving van hun zonden. Ze hebben de Heer Jezus aangenomen en vergeving ontvangen, maar in hun leven zijn ze vaak onzeker doordat zij elke keer weer terugkeren naar de wet en elke keer weer naar zichzelf kijken in plaats van naar het volbrachte werk van de Heer.

Het kan toch niet zo zijn, zo vragen ze verder, dat “U voor eeuwig toornig op ons” bent? (Ps 85:6). God kan Zijn toorn toch niet “laten duren van generatie op generatie?” Ze buigen zich in wanhoop onder Gods toorn, waarbij ze die als eindeloos ervaren.

Toch klinkt er in hun wanhoop ook een spoor van hoop. Ze spreken met nadruk tot God en zeggen: Ú, God, “zou Ú ons niet weer levend maken?” (Ps 85:7). Ze erkennen dat alleen God daartoe in staat is. Als Hij dat doet, is het gevolg dat Zijn volk zich in Hem verblijdt. Een volk dat geestelijk levend gemaakt is, is een volk dat zich in God verheugt.

Ze hebben twijfel over hun relatie met God. Ze vragen erom dat God hen weer levend maakt. Dat betekent dat ze zich ‘dood’ voelen, wat inhoudt dat ze geen relatie met God ervaren. We horen dit in wat de vader zegt van de verloren zoon (Lk 15:24a) en in wat geschreven staat van de toestand van de ongelovigen (Ef 2:1). Leven betekent dat er een relatie is. “En dit is het getuigenis: dat God ons eeuwig leven heeft gegeven, en dit leven is in Zijn Zoon. Wie de Zoon heeft, heeft het leven” (1Jh 5:11-12).

Ze doen een hartstochtelijk beroep op de HEERE om hun Zijn “goedertierenheid” te tonen (Ps 85:8). Goedertierenheid is de vertaling van het Hebreeuwse woord chesed, dat betekent verbondstrouw, wat inhoudt dat de zegeningen, de goedheid, gebaseerd zijn op het verbond. Ze maken alles afhankelijk van Hem. Van zichzelf verwachten ze niets. Het heil, of de behoudenis, van het vrederijk, waarnaar ze zo verlangen, moet van Hem komen. Hij moet het geven. Daar smeken ze Hem om.

Copyright information for DutKingComments