‏ Revelation of John 3:15-16

Boodschap voor Laodicéa

Op 3:14. Je hebt gezien dat Sardis is voortgekomen uit Thyatira en Filadelfia uit Sardis. Deze ontwikkeling wordt voortgezet in Laodicéa, want Laodicéa komt voort uit Filadelfia. In de kerkgeschiedenis ziet dat op stromingen en kerken die zijn voortgekomen uit de opwekkingen van de negentiende eeuw. Ze hebben wel hun wortels in wat een werk van Gods Geest is geweest, maar de wortels zijn verdord. Ze beroemen zich op geestelijk erfgoed, maar er is geen verbinding met de Erfgenaam.

In Laodicéa zie je wat er gebeurt als het licht uitdooft dat God aan Filadelfia heeft geschonken. Of nog beter: als de warmte van de liefde voor de Heer Jezus afneemt en er lauwheid komt. Die lauwheid neemt de Heer Jezus de engel van de gemeente in Laodicéa kwalijk (Op 3:15-16). De gemeente beroemt zich op geestelijke rijkdommen, terwijl er voor de Heer Jezus geen plaats is. Hij staat buiten. Het verschil tussen Filadelfia en Laodicéa is wel eens op treffende wijze zo beschreven: Filadelfia heeft niets behalve de Heer, Laodicéa heeft alles behalve de Heer.

De Heer stelt Zich aan Laodicéa niet voor met een van Zijn rechterlijke kenmerken uit Openbaring 1. De kenmerken die Hij hier heeft, laten het contrast zien tussen wat de gemeente is geworden en wat Hij is gebleven. Hij is de standaard van wat de gemeente moet zijn. Hierdoor plaatst Hij de gemeente in het licht en laat Hij de afwijking zien. Hij stelt Zich als “de Amen” voor omdat er geen nieuwe fase in de kerkgeschiedenis meer te verwachten is. De eerstvolgende gebeurtenis voor de gemeente is de opname van de gelovigen. ‘Amen’ betekent ook dat Christus het laatste woord zal hebben (2Ko 1:20).

Hij is en blijft, terwijl de gemeente in groot verval is geraakt, ook “de trouwe en waarachtige Getuige”. Hij legt in absolute trouw en alle waarachtigheid, zonder enig bedrog, getuigenis af van Gods rechten. Tevens is Hij, zoals Hij het begin is van de eerste schepping, ook “het begin van de schepping van God” ofwel van de nieuwe schepping (2Ko 5:17; Gl 6:15). Zo wordt over Hem gesproken in de brief aan de Kolossenzen, een brief die de Laodiceëers kenden (Ko 1:18; Ko 4:16). De gemeente had op aarde de manifestatie van de nieuwe schepping moeten zijn. Daarvan is ze afgeweken, maar Christus blijft Dezelfde.

Op 3:15. De werken waarover de Heer hier spreekt en die Hij weet, zijn geen werken die Hij kan prijzen, maar waarover Hij Zijn afkeuring moet uitspreken. Zij denken dat ze vol goede werken zijn, maar de Heer kijkt daar doorheen en doorziet hun ware toestand. Ze zijn niet koud zoals Sardis en niet heet zoals Filadelfia. Waren ze maar een van beide! Dan stonden ze ergens voor. Je kunt beter te maken hebben met een totaal ongelovig iemand die fanatiek ergens voor gaat, dan met iemand die vol is van zichzelf.

Op 3:16. Lauw is misselijkmakend. Het brengt tot kokhalzen. De Heer kan dan ook maar één ding met hen doen en dat is hen ‘uit Zijn mond spuwen’. Hij staat ook op het punt dat te doen.

Op 3:17. Voordat Hij hen uitspuwt, houdt Hij hun voor waaruit hun lauwheid bestaat. Ook draagt Hij nog oplossingen aan om hun lauwheid te veranderen en geeft Hij nog een mogelijkheid aan de enkeling om zich te bekeren. Hun lauwheid bestaat uit vol zijn van zichzelf in plaats van vol zijn van Christus. De gemeente is op aarde gelaten om van Christus te getuigen. Dat doet ze niet meer. Ze laat echter niet alleen na van Christus te getuigen, maar in plaats daarvan begint ze van zichzelf te getuigen. Daaraan zie je hoe diep ze is gevallen. De gemeente wordt alles en Christus verdwijnt. De gemeente maakt zichzelf aantrekkelijk en niet Christus.

Een kleine illustratie van deze ontwikkeling: In een gebouw van een Engelse gemeente werd vele jaren geleden door toegewijde gelovigen een bordje opgehangen. Daarop was de tekst geschilderd: ’Only Jesus’ (‘alleen Jezus’). Die twee woorden gaven uiting aan hun grote liefde voor Hem. Na vele jaren vervaagden de letters ‘Jes’, zodat er alleen nog stond: ‘Only …us’ (‘alleen wij’).

De gemeente in Laodicéa heeft de mond vol van zichzelf. De Naam van de Heer Jezus is voor hen een middel tot zelfverheffing geworden, niet een voorwerp van liefde. Zij zijn rijk, zij hebben de waarheid. Ze hebben geen anderen nodig, want ze hebben aan niets gebrek. Maar ze weten niet dat ze “de ellendige, jammerlijke, arme, blinde en naakte” bij uitstek zijn. Het lidwoord “de” legt er de nadruk op dat ze het in de volste zin van het woord zijn. Ze zijn totaal blind voor hun eigen situatie, voor waar ze geestelijk staan. Ze beseffen niet eens dat de Heer niet meer met hen is, maar buiten de deur staat.

Op 3:18. De Heer raadt aan van Hem te kopen. Tegen inlevering van hun eigendunk zullen ze van Hem “goud” krijgen. Goud spreekt van Goddelijke heerlijkheid en staat tegenover hun menselijke heerlijkheid, het roemen in zichzelf. Dit goud is vrij van elke onzuiverheid, want het is door het vuur van het oordeel gelouterd. Het bezit van Goddelijke heerlijkheid door het werk van de Heer Jezus is de ware rijkdom van de gelovige.

De belijdende christen zonder Christus heeft ook geen “witte kleren”, die spreken van reinheid die in Gods tegenwoordigheid kan zijn. De witte kleren staan tegenover de vuile kleren van eigen gerechtigheid. Maar de lauwe naamchristen kan met Christus bekleed worden door zich te bekeren (vgl. Rm 13:14). Door het bloed van het Lam weet de gelovige dat hij rein en bedekt voor God is. Al hun werken (Op 3:15) vormen geen bedekking, zoals de schorten die Adam en Eva van vijgenbladeren maakten, geen bedekking waren voor hun naaktheid (Gn 3:7; 10). God gaf hun de juiste bedekking door hen met de huid van een dier te bekleden (Gn 3:21). Dat wil zeggen dat er een dier gedood moest worden, wat wijst op het werk van de Heer Jezus.

Alleen via die weg is er “ogenzalf” verkrijgbaar om te kunnen zien. Het is de zalving met de Heilige Geest (1Jh 2:20), waardoor er inzicht gekregen kan worden in de dingen van God.

Op 3:19. In Zijn liefde is de Heer Jezus bezig hen te bestraffen en te tuchtigen. Hij wil allen aanspreken die zich bevinden in een toestand die vergelijkbaar is met die van Laodicéa, ook door gebeurtenissen. Al Zijn inspanningen zijn erop gericht dat hun hart weer voor Hem gaat kloppen en zij weer in de juiste verhouding tot Hem komen te staan. Hij wil dat ze ijverig worden in het veroordelen van zichzelf en dat ze zich tot Hem bekeren.

Op 3:20. In Zijn genade probeert Hij zelfs nu nog hun hart en geweten te bereiken. Hij zoekt een plaats in hun genegenheden. Hij staat aan de deur en klopt. Dat wil zeggen dat de Heer buiten staat en ze hebben het niet eens door! Ze hebben niet eens gemerkt dat Hij is weggegaan. In hun verbeelding menen ze dat Hij bij hen is. Zij hebben immers de waarheid?

Voor de gemeente als geheel is de situatie zo geworden, dat zij zal worden uitgespuwd. Maar de Heer richt zich tot de enkeling. Mocht er “iemand” zijn die Zijn stem hoort en de deur opendoet, dan zal Hij binnenkomen om de maaltijd met hem te houden en hij met Hem.

Ben jij misschien in een dergelijke situatie? Dan is het niet hopeloos. De Heer klopt nu aan jouw deur. Hoor je Zijn stem? Doe Hem dan open om Hem binnen te laten in je leven. Zijn binnenkomen betekent dat Hij deelneemt aan alles wat je bezighoudt en wil delen in al je beproevingen en oefeningen. Dan zal Hij jou laten delen in alles wat Hij heeft. Het resultaat zal zijn dat je je weer zult verheugen in “al de schatten van de wijsheid en kennis” die in Hem verborgen zijn (Ko 2:3).

Op 3:21. Je kunt een overwinnaar zijn. Een overwinnaar in Laodicéa is iemand die te midden van dit slechte gezelschap de deur van zijn hart openzet voor de Heer en Hem binnenlaat. Daaraan is een beloning verbonden en wel van het regeren met Hem. Het is niet de grootste beloning van de zeven. Het is niet een typisch christelijke beloning. Deze beloning wordt gedeeld met alle gelovigen van het Oude Testament en met hen die uit de grote verdrukking komen. Toch is het groot om met de Heer Jezus op Zijn troon te zitten.

Hij verbindt Zich met de overwinnaar in Laodicéa door te zeggen dat die overwinnaar op dezelfde wijze als Hij overwonnen heeft. De Heer geeft hier wel een bewijs van Zijn grote genade door hun overwinning te vergelijken met die van Hem. Wel is Hij Zelf gaan zitten op de troon van de Vader, nadat Hij het hele werk had volbracht dat de Vader Hem te doen had gegeven. Die plaats komt Hem dan ook rechtens toe. Dat is geen genade, Hij heeft die plaats verworven en ingenomen op grond van Wie Hij is en wat Hij heeft gedaan.

Op 3:22. De Heer Jezus wordt niet moe ertoe op te roepen om te horen, maar er komt een einde aan. Hij doet het voor de zevende en laatste keer. Heb jij een oor om te horen? Luister dan naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt.

Lees nog eens Openbaring 3:14-22.

Verwerking: Kan de Heer bij jou binnenkomen om de maaltijd met jou te houden en jij met Hem? Hoe stel jij je hart voor Hem open?

Copyright information for DutKingComments