‏ Song of Solomon 4:12-15

Een gesloten tuin

De bruidegom vergelijkt zijn bruid nu met “een gesloten tuin” en “een gesloten bron, een verzegelde fontein”. Dat wil zeggen dat hij haar ziet als uitsluitend voor hemzelf, als iemand die alleen voor hem openstaat. Ze laat niemand anders toe haar te benaderen. Zo is zij een verkwikking voor zijn hart. Hoezeer hij dat waardeert, klinkt door in hoe hij haar weer aanspreekt: “Mijn zuster, [Mijn] bruid” (Hl 4:12; Hl 4:9).

Dit geeft opnieuw een beeld van hoe de Heer Jezus de Zijnen ziet. Hij ziet hen als alleen voor Hem. Wie Hem liefheeft, wil zijn of haar liefde alleen met Hem delen en sluit zich af voor andere voorwerpen van liefde. Dit is ook van belang in het huwelijk. Daarin moeten man en vrouw een gesloten tuin zijn, wat inhoudt dat zij niemand anders in hun leven toelaten om hun liefde mee te delen.

Als een getrouwde man of vrouw verliefd wordt op iemand anders, zijn ze niet meer een gesloten tuin en een gesloten en verzegelde bron. Een oorzaak voor deze ‘openstelling’ kan bijvoorbeeld zijn dat de vrouw van haar eigen man geen aandacht krijgt en die aandacht wel van een andere man krijgt. Het kan dan gebeuren dat ze ‘haar tuin opent’ voor die ander en de ‘verzegeling van de bron’ verbreekt. De man is schuldig aan het ontstaan ervan, maar de vrouw heeft ook geen enkele verontschuldiging. Voor het openstellen van de ‘tuin’ is nooit een verontschuldiging te vinden.

In het boek Spreuken spreekt Salomo tot zijn zoon ook over de vrouw als een bron van vreugde voor haar man (Sp 5:15-19). In een andere benadering, maar met dezelfde strekking, waarschuwt hij zijn zoon ervoor dat hij niet naar een andere bron moet gaan, maar voortdurend mag ronddolen in haar liefde (Sp 5:19). Hij zegt tegen hem dat hij aan zijn eigen vrouw genoeg moet hebben. In zijn eigen huis heeft hij een bron die zijn dorst kan lessen. Daarmee bedoelt hij zijn eigen vrouw. Zo kan bij hem “het huwelijk … in ere zijn en het huwelijksleven onbezoedeld” (Hb 13:4a).

Salomo stelt hem de vraag, waarvan het antwoord in de vraag opgesloten ligt: “Moeten je bronnen zich naar buiten toe verspreiden, de waterbeken op de pleinen?” (Sp 5:16). Als de man zijn huis en zijn vrouw verlaat om naar een vreemde vrouw te gaan, verlaat hij zijn ‘gesloten tuin’ en gaat hij “naar buiten toe”, naar “de waterbeken op de pleinen”. De bronnen die buiten zijn, de vrouw die hem verleidt, zijn voor iedereen beschikbaar. Maar de bron van verkwikking moet alleen zijn eigen vrouw zijn. Het mag geen optie zijn dat zijn liefde ook naar een vreemde vrouw uitgaat.

De geestelijke toepassing is, zoals ook hier in Hooglied, dat wij aan de Heer Jezus en aan Hem alleen genoeg hebben. Hij heeft ons onvoorwaardelijk en exclusief lief en rekent ook op onze onvoorwaardelijke, exclusieve liefde (2Ko 11:2). Ware bevrediging van elk verlangen dat wij hebben, is alleen in Christus’ liefde te vinden. Als we ouder worden, zal onze liefde voor onze vrouw niet verminderen, maar juist toenemen, net zoals onze liefde voor Christus.

Als het goed is, is het leven van de gelovige als een tuin, waarin de Heer Jezus met hem gemeenschap wil hebben. De gesloten bron in de tuin is een beeld van het Woord van God dat onder de leiding van de Heilige Geest wordt overdacht. De gelovige die als een gesloten tuin is, is iemand in wie het Woord van Christus, het Woord van de Geliefde, rijkelijk woont (Ko 3:16).

We mogen onszelf wel afvragen of wij zo’n gesloten tuin voor de Heer Jezus zijn. Is ons leven, is mijn leven, helemaal alleen voor Hem? We zullen wel moeten toegeven dat het niet altijd zo is, maar is het ons diepste verlangen dat Hij vreugde aan ons leven beleeft?

De gelovige is ook als een “verzegelde fontein”. Wat verzegeld is, behoort toe aan degene van wie het zegel is. De gelovige is “verzegeld … met de Heilige Geest van de belofte” (Ef 1:13; 2Ko 1:21-22) en behoort aan de Heer Jezus toe. Door de Geest is hij vast aan Christus verbonden en zal hij steeds meer van de heerlijkheid van Christus gaan ontdekken. De Geest is immers op aarde gekomen om van Christus te getuigen (Jh 16:13-14). Uit de verzegelde fontein stroomt door het onderwijs van de Geest levend water uit het binnenste van de gelovige tot verkwikking van de Heer Jezus en van zijn omgeving (Jh 7:37-39).

We kunnen ook op een verkeerde manier afgesloten zijn. Dat is het geval als ons leven en de christelijke gemeenschap waarvan wij deel uitmaken niet door Gods Woord en Gods Geest worden beheerst, maar door overleveringen van mensen, door dode orthodoxie. We handhaven regels voor ons eigen leven en voor anderen die niet uit de Schrift zelf komen, maar uit verklaringen van de Schrift, die per definitie mensenwerk zijn. Dan staan we niet meer open voor de werkzaamheid van de Heilige Geest. Het uiterlijk wordt dan de maatstaf waaraan het geestelijk leven wordt afgemeten. Naar het innerlijke leven, de omgang met de Heer Jezus en de liefde voor Gods Woord, wordt niet gevraagd.

Een hof of een tuin is in de Schrift een plaats waar God gemeenschap met de mens wil hebben. Dat zien we al in het paradijs (Gn 2:8). Het is een tuin die helemaal door Hem is gemaakt als een lusthof voor Hemzelf. Daarin zijn de hoogste zegeningen van de schepping verenigd. De mens mag daarin en daarvan samen met Hem genieten. Hij komt hiervoor naar hem toe “in de namiddag” (Gn 3:8a).

Door de zondeval is er voor God niets van het genot van de tuin overgebleven. De mens heeft de tuin niet afgesloten gehouden en heeft zijn gemeenschap met God opgezegd. Hij is ongehoorzaam geworden aan zijn opdracht de hof te bewerken en te onderhouden als een lusthof voor God (Gn 2:15). Hij heeft de duivel de toegang niet geweigerd, maar heeft hem toegestaan binnen te komen en met hem in gesprek te gaan (Gn 3:1-6). Bij volgende ‘tuinen’ zien we eenzelfde beeld. Bijvoorbeeld bij Israël dat God tot een wijngaard voor Zichzelf heeft gemaakt (Js 5:1-7). Daarin zijn mensen gekomen die Hem hebben uitgeworpen om die wijngaard zelf te bezitten (Mt 21:33-39).

Toch er is vandaag een groep mensen, en die zal er ook in de toekomst zijn, die voor Hem die tuin vormen die uitsluitend voor Hem is. Wij mogen dat als gelovigen zijn. Wij zijn het als we ons leven openstellen voor de werking van Gods Woord en Gods Geest. Het gevolg is dat ons hart en ons denken op Christus worden gericht. Om Hem gaat het in Gods Woord en om Hem gaat het bij het werk van de Geest. Israël zal zo’n hof voor Hem zijn in de toekomst (Js 51:3).

De versiering van de tuin

De tuin heeft bomen. Het is bij de bomen niet om het hout te doen, maar om het zicht erop. Zo zijn ook de bloemen in de tuin er om naar te kijken en ervan te genieten. Zo is de bruid er voor de bruidegom. Als een “gesloten tuin” (Hl 4:12) is de bruid vruchtbaar voor de bruidegom. Dat blijkt uit de beschrijving die hij in deze verzen van haar ‘tuin’ geeft. Hij somt op wat er in de tuin groeit. Hij heeft oog voor elke boom en voor “de beste vruchten” die daaraan groeien, voor “hennastruiken en nardusplanten”, voor “allerlei wierookbomen” en de “keur van allerlei specerijen” die een aangename geur verspreiden.

De bruidegom begint met het noemen van “uw scheuten” (Hl 4:13). Scheuten zijn de eerste zichtbare tekenen van nieuw leven. Hij zegt daarvan dat zij “een paradijs” vormen. Dit herinnert aan het begin van de Bijbel, aan de hof van Eden (Gn 2:9). Dat paradijs is door de zonde verloren gegaan. Het wijst ook vooruit naar de situatie in het vrederijk, die als het paradijs zal zijn (Ez 47:12; Op 22:1-2).

Maar voor de Heer Jezus is er nu ook een paradijs op aarde en dat is het leven van de gelovige die alleen voor Hem leeft. Uit dat leven komt een overvloed aan vrucht tevoorschijn. Er is niet alleen leven, er is ook de vrucht van het leven. Die vrucht bewerkt Hij Zelf door Zijn Geest. “Door Mij is bij u vrucht te vinden” (Hs 14:9d).

De bruidegom noemt negen bomen en planten die de tuin voortbrengt en hem sieren en geur geven. Daarmee is zijn opsomming van het aangename van de tuin niet volledig. Door twee keer over “allerlei” te spreken geeft hij aan dat er nog veel meer is waarvan hij geniet. Het spreekt van een overvloed waarbij elke gedachte aan gebrek afwezig is, maar die ook niet in zijn volheid kan worden omschreven. Dit is de beste beschrijving van de volheid ervan (vgl. 2Ko 8:9; Ko 1:9-11).

In de geestelijke toepassing ligt de verbinding met de negenvoudige vrucht van de Geest voor de hand (Gl 5:22). Wat er in de tuin van ons leven voor Christus aangenaam is, kan alleen door de Geest in ons worden bewerkt als we afgezonderd zijn voor de Heer. Dan kan het water van het Woord vrucht in ons bewerken die ons leven voor Hem tot een lusthof, een paradijs maakt.

De “granaatappelbomen met de beste vruchten” herinneren aan de zomen van het bovenkleed van de hogepriester waaraan granaatappels hangen afgewisseld met belletjes (Ex 28:33-34). Het getuigenis van de Heilige Geest (de belletjes) is verbonden met de vrucht van de Heilige Geest (de granaatappels). Die vrucht komt door de bevochtiging met het water van het Woord en dat is weer het resultaat van het werk van de Heer Jezus als Hogepriester. Alles in ons leven wat vrucht is voor Hem, is door Hemzelf bewerkt.

Alle verdere vruchten en specerijen spreken van Hem, van Wie Hij is en wat Hij heeft gedaan. God geniet daarvan in volkomen mate. Naarmate dit bij ons aanwezig is, geniet Hij ook van ons, want het doet Hem denken aan de Heer Jezus. Wij zijn aangenaam gemaakt in de Geliefde. De Heer Jezus geniet er ook van, want Hij herkent Zichzelf in ons als degenen die bij Hem passen, in wie Hij Zijn vreugde vindt.

Het is niet eenvoudig om de geestelijke betekenis te ontdekken van de bomen en planten die hier worden genoemd. De “hennastruiken” worden alleen hier genoemd. Aan deze struiken groeien de “hennabloemen” (Hl 1:14). In Hooglied 1 zegt de bruid dat de bruidegom voor haar als “een tros hennabloemen” is. Hier zien we de oorsprong van de hennabloemen. Ze groeien aan de struiken die in de tuin staan die voor de bruidegom afgezonderd is. We zien hierin dat de waardering van de gelovige voor de Heer Jezus in feite Zijn werk in hem is.

Ook de “nardus” (Hl 4:14), die van de “nardusplanten” komt, wordt in Hooglied 1 genoemd. Zie voor een verklaring bij Hooglied 1:12.

“Saffraan” komt in de Bijbel alleen hier voor. ‘Saffraan is een specerij die gewonnen wordt uit de saffraankrokus (crocus sativus). Saffraan heeft een bittere smaak en een aangenaam aroma dat doet denken aan honing. De hoogste kwaliteit saffraan komt van de bloedrode stempels, het bovenste deel van de gedroogde stijlen. De arbeidsintensieve teelt maakt saffraan tot een kostbare specerij, het wordt daarom ook wel ‘het rode goud’ genoemd.’ [Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Saffraan]

Twee van de bestanddelen van de heilige zalfolie, die uit “de beste specerijen” bestaat, zijn “kalmoes en kaneel” (Ex 30:23). In de beschrijving van de heilige zalfolie worden “geurige kalmoes” en “geurige kaneel” genoemd. Met deze heilige zalfolie zijn alle voorwerpen in de tabernakel gezalfd. De heilige zalfolie stelt de Heilige Geest voor, Die de gelovige en zijn hele leven en dienst aan God wijdt (1Jh 2:20; 27). ‘De beste specerijen’, waaronder kalmoes en kaneel, zien op de heerlijkheden van Christus die voor God een aangename geur zijn. Waar de Heilige Geest in de gelovige werkt, zal dat een kostelijke geur verspreiden, die ook voor God aangenaam is (vgl. Ps 133:2).

Dat de opsomming niet uitputtend is, geeft de bruidegom aan door te spreken over “allerlei wierookbomen”. Dit zijn bomen die de geur van wierook verspreiden. In Hooglied is sprake van “wierook” (Hl 3:6), de “wierookheuvel” (Hl 4:6) en hier van “wierookbomen”. Wierook wordt in verbinding met de offers alleen bij het graanoffer genoemd (Lv 2:1; 2; 15; 16; Ne 13:5; Jr 17:26; Jr 41:5). Het graanoffer spreekt van het leven van de Heer Jezus op aarde. De toegevoegde wierook geeft aan hoezeer Zijn leven een aangename geur is geweest voor God.

Dit herkent God in het leven van hen die voor Hem afgezonderd leven. Christus werkt dat uit in hun leven. Hij heeft in alle aspecten van Zijn leven God verheerlijkt. In Zijn woorden, daden en handelingen heeft Hij altijd God laten zien. Bij de gelovigen is dat in beperkte mate aanwezig. Maar telkens als ze iets zeggen of doen wat tot eer van God is, ruikt Hij de aangename geur van de wierook die zo kenmerkend is voor het leven van Zijn Zoon (Ef 5:1-2).

Over de “mirre” is bij de verklaring van Hooglied 1:12 al iets gezegd. “Aloë” wordt door Bileam genoemd in de zegen die hij over Israël uitspreekt. Onder de leiding van Gods Geest ziet hij de tenten van Jakob en de woningen van Israël “als aloë’s” die door de HEERE geplant zijn (Nm 24:5-6). In zijn zegen spreekt Bileam niet over de praktijk van Gods volk, maar over de waarde die het volk voor Hem heeft. We kunnen dit toepassen op Gods bedoeling met het leven van ieder van de Zijnen op aarde. We zijn om zo te zeggen door Hem op aarde geplant om tot een aangename geur voor Hem te zijn.

Deze twee specerijen worden ook gebruikt bij de begrafenis van de Heer Jezus. Nicodémus brengt “een mengsel van mirre en aloë” mee (Jh 19:39). Het is een eerbetoon aan Hem na het volbrachte werk tot verheerlijking van de Vader. De mirre ziet terug op Zijn lijden, de aloë ziet vooruit naar Zijn terugkomst naar de aarde. De wereld ziet Hem nu niet meer, maar Hij komt terug. In verbinding met Zijn terugkeer worden deze specerijen ook genoemd. Zijn kleding geurt dan “van mirre en aloë [en] kaneel” (Ps 45:9).

Ook de genoemde specerijen geven niet volledig weer wat er door de bruidegom in de gesloten tuin van de bruid voor hem aanwezig is. Het is een tuin “met een keur van allerlei specerijen”. De heerlijkheden van de Heer Jezus zijn niet uitputtend te beschrijven. Alles wat in Hem aanwezig is, al Zijn eigenschappen en kenmerken, die allemaal volkomen zijn in zichzelf, vormen een harmonieuze eenheid. De geuren vervloeien met elkaar en de ‘totale geur’ ervan is door niets te evenaren.

In die ‘totale’ geur heeft iedere gelovige een eigen geur, een bepaalde eigenschap van Christus die hem speciaal kenmerkt. Alle gelovigen samen zijn nodig om de volle geur van Christus te verspreiden. Daaraan werkt de Heer Jezus in de ‘tuin’ van ieder van de Zijnen. Laten we onze tuin voor dat werk openstellen. Wat zal er dan een heerlijke geur door Hem in al die tuinen genoten worden.

Mijn tuin, zijn tuin

De bruidegom zegt vol verrukking tegen de bruid: “O, bron van de tuinen” (Hl 4:15). Hij ziet haar als een bron die niet alleen haar eigen tuin bevloeit, maar het water ook doorgeeft aan andere tuinen. Ze is dan ook een “put van levend water”. Levend water stroomt, het beweegt zich voort naar andere plaatsen om leven te brengen. Het is water “dat van de Libanon stroomt”. Hier zien we de oorsprong ervan. Het water komt uit het gebergte, uit de hoogte.

Een bron is een bewaarplaats van water, niet van stilstaand water, maar van levend ofwel stromend water. Een bron spreekt van diepte; levend water spreekt van krachtig en voortdurend stromend water. In het vrederijk stroomt er door Jeruzalem “een rivier van levenswater” (Op 22:1). Het vernieuwde Jeruzalem kunnen we in het verband van de Hl 4:12-15 hier in Hooglied 4 wel een ‘tuinstad’ noemen. Het kenmerk van een rivier is ook dat er voortdurend fris water stroomt.

De beschrijving van de bruidegom herkennen we in de werkzaamheid van de Heilige Geest in het leven van de gelovige. De Heer Jezus spreekt met een Samaritaanse vrouw over water dat Hij haar wil geven (Jh 4:10-14). Het water dat Hij geeft, bevrijdt niet alleen van rusteloos zoeken naar vrede, maar geeft veel meer. Dat water is een bron van vreugde die iemand innerlijk krijgt en die hij nooit meer kwijtraakt.

Die bron vanbinnen staat in verbinding met het eeuwige leven. Hiermee doelt de Heer op de gave van de Heilige Geest Die Hij in de gelovige geeft om in hem een frisse bron van Goddelijke vreugde te zijn (Jh 7:38-39). De Heilige Geest is de gave Die God ons door Zijn Zoon geeft en waardoor we in staat zijn alles te genieten wat ons in de Zoon is geschonken. De Geest van God maakt het leven van de gelovige vruchtbaar en maakt hem ook tot een zegen voor zijn omgeving.

De stroom komt hier van de Libanon. De Geest komt van Hem Die in de hoge is, dat is Christus. Vanuit de hoge heeft Hij de Geest gegeven (Jh 16:7). Alle geestelijke verkwikking en bevloeiing die in het leven van de gelovige vloeien, komen van de Geest van het leven vanuit de tegenwoordigheid van de Heer Jezus voor ons bij de Vader in de hemel.

Dan reageert de bruid op alles wat de bruidegom in de Hl 4:12-15 van haar als een tuin heeft gezegd (Hl 4:16). De bruid wil dat wat de bruidegom bij haar heeft gevonden nog verder groeit en tot ontwikkeling komt. Ze wil dat de geur van de specerijen van haar tuin zich verspreidt, dat wil zeggen dat de overvloed aan geuren te ruiken is. Daarvoor is wind nodig. Ze vraagt de noordenwind en de zuidenwind om door haar tuin heen te waaien.

In de beide winden zien we een beeld van de werking van de Geest in het leven van de gelovige. Het is te vergelijken met de Geest Die door het dal van de dorre doodsbeenderen zal gaan waaien waardoor er leven komt (Ez 37:9-10). Geestelijk gezien vraagt de bruid om de koude van de noordenwind enerzijds en de warmte van de zuidenwind anderzijds.

De bruid weet dat ongeacht of de omstandigheden gunstig of ongunstig zijn, of ze gelegen komen of ongelegen, die omstandigheden ertoe dienen om de geur van de specerijen des te meer te laten uitstromen. Paulus spreekt ook over deze winden als hij zegt dat hij weet wat het is om vernederd te worden en ook om overvloed te hebben. Daarover spreekt hij ook als hij zegt dat hij is ingewijd in het verzadigd zijn en in het hongerlijden. Hij kent zowel overvloed als gebrek (Fp 4:11-12). Het gaat hem alleen om de geur die daaruit voortkomt en dat is de kracht van Christus door Wie hij alles vermag (Fp 4:13).

De kou die ons leven kan binnenkomen, zijn de dingen die we niet prettig vinden, de moeilijkheden en zorgen van het leven. De bruid vraagt erom. Vragen wij erom? De vraag is of we eraan toe zijn het eens te zijn met wat Jakobus zegt: “Acht het enkel vreugde, mijn broeders, wanneer u in allerlei verzoekingen valt” (Jk 1:2). We zullen het wel eens zijn met wat hij zegt, maar is het echt zo dat we blij zijn als we beproefd worden?

We vragen niet om problemen, om een koude luchtstroom in ons leven. Maar verlangen we er wel naar dat er uit ons leven meer geur van en voor Hem wordt verspreid? Dan vragen we aan Hem of Hij ons wil doorgronden en beproeven om te zien of er bij ons een schadelijke weg is, iets wat de verspreiding van die geur verhindert, en of Hij ons op de eeuwige weg wil leiden (Ps 139:23-24).

Er komt een noordenwind in het leven van het gezin in Bethanië als Lazarus ziek wordt en sterft (Jh 11:1-3; 17). De kou van de dood is gekomen. Maar de Heer Jezus komt met de zuidenwind als Hij Lazarus uit de doden opwekt (Jh 11:43). De Heer heeft tevoren al gezegd dat de ziekte van Lazarus niet tot de dood is, “maar ter wille van de heerlijkheid van God, opdat de Zoon van God erdoor wordt verheerlijkt” (Jh 11:4). De pijnlijke of verdrietige dingen die ons overkomen, hebben tot doel dat de geur van de heerlijkheid van God en de verheerlijking van de Zoon van God wordt verspreid.

Teleurstellingen zijn ook als de noordenwind. De Emmaüsgangers hebben de noordenwind ervaren in hun teleurstelling in de Heer (Lk 24:13-21). De oorzaak daarvan ligt in verkeerde verwachtingen. Die kunnen wij ook hebben. We hebben onze wensen en voorstellingen van zaken. Als het dan anders gaat, zijn dat teleurstellingen. Dan spreken we daarover en de Heer komt bij ons en maakt ons hart brandend door de Schriften voor ons te openen (Lk 24:27; 32). Dan waait de zuidenwind.

We kunnen de koude noordenwind ervaren als we een ‘slechtnieuwsgesprek’ met de dokter hebben. Een vriend en broeder heeft zo’n gesprek gehad. Bij onderzoek is gebleken dat hij mogelijk darmkanker heeft. Zo’n bericht plaatst het hele leven in een ander daglicht. Het heeft hem en zijn vrouw in de tegenwoordigheid van de Heer gedreven. Ze leven met Hem, maar dat leven met Hem krijgt dan een diepere betekenis.

Ze hebben hun nood met de gelovigen van de plaatselijke gemeente gedeeld. Het heeft ons allemaal in de tegenwoordigheid van de Heer en tot voorbede gebracht. Dat is de geweldige uitwerking van de ‘noordenwind’ die door het leven van een echtpaar en een plaatselijke gemeente waait, waarbij de geur van de gemeenschap met de Heer Jezus en met elkaar wordt genoten.

In zijn geval is kort daarop, bij het horen van de uitslag van het onderzochte stukje uit de darm, de zuidenwind gaan waaien. Er zijn geen kankercellen gevonden. Er zit een grote poliep die operatief kan worden verwijderd. Dit bericht heeft bij hen en bij de medegelovigen grote dankbaarheid tegenover onze God en Vader bewerkt. De geur van de verbondenheid met elkaar en de verheerlijking van God is door de gemeente gewaaid en ook daarbuiten, naar hen die geen deel aan het geloof in Christus hebben, maar tegenover wie getuigd is van wat God heeft gedaan.

Wensen wij een tuin te zijn waarin de Heer Jezus graag komt, omdat de geur ervan voor Hem is? Als wij dat wensen, zullen we tegen Hem zeggen: “Laat mijn Liefste in Zijn tuin komen en eten van zijn beste vruchten!” Het is opvallend dat de bruid in verbinding met de winden spreekt over “mijn tuin” en als ze vervolgens haar geliefde uitnodigt bij haar te komen, spreekt ze over “Zijn tuin”. Het is allebei waar.

We denken er niet vaak aan dat ons leven een tuin voor Hem is, waar Hij graag wil zijn om van de vrucht ervan te genieten, vrucht die Hij Zelf bewerkt. Of we zo’n tuin voor Hem zijn, blijkt uit de dingen waarmee we onze tijd vullen. Ga bijvoorbeeld maar na hoeveel tijd er wordt gestoken in het plaatsen en lezen van onzinnige berichten op sociale media, het consumeren van films en allerlei verstrooiende programma’s. Wat kunnen we Hem daarvan aanbieden als de “beste vruchten” van Zijn tuin om daarvan te eten?

Copyright information for DutKingComments