1 Corinthians 9
1Ben ik niet een apostel? Ben ik niet vrij? Heb ik niet Jezus Christus, onzen Heere, gezien? Zijt gijlieden niet mijn werk in den Heere? ▼ , ▼ , ▼▼ mijn werk in den Dat is, die door mijn dienst tot den Heere bekeerd zijn.
2Zo ik anderen geen apostel ben, nochtans ben ik het ulieden; want het zegel mijns apostelschaps zijt gijlieden in den Heere. ▼▼ ben ik het ulieden Dat is, gijlieden hebt nochtans geen reden om daaraan te twijfelen.
,
▼ 3Mijn verantwoording aan degenen, die onderzoek over mij doen, is deze. ▼▼ die onderzoek over Of, die mij ondervragen, of veroordelen; dat is, die zich als rechters durven aanstellen om mij te oordelen.
4Hebben wij niet macht, om te eten en te drinken? ▼▼ om te eten Namelijk tot last en kosten van de gemeente.
5Hebben wij niet macht, om een vrouw, een zuster zijnde, met ons om te leiden, gelijk ook de andere apostelen, en de broeders des Heeren, en Cefas? ▼▼ een vrouw, Gr. ene zuster, ene vrouw, of ene huisvrouw. Sommigen menen hieruit dat de apostel ene huisvrouw gehad heeft, maar dat hij haar niet alom met zich heeft geleid, om de gemeente niet te bezwaren. Doch dit schijnt te strijden met hetgeen hij van zichzelven zegt 1Co 7:7 . Anderen menen dat hierdoor verstaan worden enige vrouwen, die de apostelen volgden, om hen te dienen en van hare middelen te verzorgen, gelijk de vrouwen die Christus volgden; Luk 8:3 . Doch bovendien dat dit nergens wordt gelezen, zo is het ook niet waarschijnlijk. Want hierdoor zouden de apostelen hun dienst verdacht gemaakt hebben, en de gemeenten zouden hierdoor verlicht zijn geworden, daar de apostel dit merkelijk invoert om te tonen dat hij de gemeenten hiermede niet wilde bezwaren. Zodat dit dan te verstaan is van ene huisvrouw, niet die hij had, maar die hij zou hebben kunnen nemen, en vervolgens ook met zich leiden, gelijk sommige andere apostelen deden.
,
▼▼ met ons Namelijk van de ene plaats naar de andere, waar wij gaan prediken, ten koste van de gemeente.
,
▼
,
▼ 6Of hebben alleen ik en Barnabas geen macht van niet te werken? ▼ 7Wie dient ooit in den krijg op eigen bezoldiging? Wie plant een wijngaard, en eet niet van zijn vrucht? Of wie weidt een kudde, en eet niet van de melk der kudde? 8 Spreek ik dit naar den mens, of zegt ook de wet hetzelfde niet? ▼▼ naar den mens? Dat is, bewijs ik dit alleen met redenen, die genomen zijn uit het doen der mensen?
,
▼▼ de wet hetzelve Namelijk beschreven door Mozes.
9Want in de wet van Mozes is geschreven: Gij zult een dorsenden os niet muilbanden. Zorgt ook God voor de ossen? ▼▼ een dorsenden os In die landen, gelijk ook in andere, slaat men het koren uit de aren niet met vlegels, gelijk men hier doet, maar men doet er de beesten, inzonderheid de ossen, over gaan, en hetzelve alzo betreden met zijne aren los trappen, of den dorswagen daarvoor trekken. Zie Deu 25:4 ; Isa 28:27 .
,
▼▼ Zorgt ook God Namelijk voornamelijk, of meer dan voor de mensen, als Hij deze wet gesteld heeft. Want anderszins is er zelfs niet een musje vergeten voor den Heere; zie Mat 10:29 . Zodat dit te verstaan is bij vergelijking, dat God deze wet gesteld heeft, meer om de mensen dan om ossen, om te kennen te geven, indien God wil dat men den arbeidenden os zijn voedsel niet zal onthouden, dat men het veel weiniger den mensen, die arbeiden, onthouden moet.
10Of zegt Hij dat ganselijk om onzentwil? Want om onzentwil is dat geschreven; overmits die ploegt, op hoop moet ploegen, en die op hoop dorst, moet zijn hoop deelachtig worden. ▼▼ op hoop moet ploegen; Namelijk van de vruchten zijns arbeids daarna te genieten.
11Indiën wij ulieden het geestelijke gezaaid hebben, is het een grote zaak, zo wij het uwe, dat lichamelijk is, maaien? ▼
,
▼▼ dat lichamelijk is, Gr. vleselijk; dat is de goederen, die dienen tot onderhouding onzer lichamen.
12Indiën anderen deze macht over u deelachtig zijn, waarom niet veel meer wij? Doch wij hebben deze macht niet gebruikt, maar wij verdragen het al, opdat wij niet enige verhindering geven aan het Evangelie van Christus. ▼▼ anderen deze Namelijk gewone leraars, die wij daar hebben gelaten, om het begonnen werk na ons te volvoeren.
,
▼▼ enige verhindering Namelijk eensdeels voor de ongelovigen, die uit vrees van de onkosten het Woord hadden mogen vlieden; eensdeels voor enige valse apostelen, die Paulus zouden hebben mogen lasteren, alsof hij het Evangelie om des onderhouds wille predikte, daar zij hetzelve voor niet wilden schijnen te doen, om de gemeenten alzo aan zich te trekken; zie 2Co 11:12 .
13Weet gij niet, dat degenen, die de heilige dingen bedienen, van het heilige eten? en die steeds bij het altaar zijn, met het altaar delen? ▼
,
▼▼ het altaar zijn, Gr. bij het altaar gestadiglijk zitten. Gelijk er waren de priesters, de nakomelingen van Aärons, die ook de tienden van de tienden der Levieten ontvingen, en een bijzonder deel hadden in alle offeranden, uitgenomen die geheel voor den Heere moesten verbrand worden; Num 18:26 , enz.
,
▼▼ delen met het altaar? Dewijl op het altaar een deel werd verbrand en van het vuur verteerd, en een ander deel voor de priesters werd bewaard.
14Alzo heeft ook de Heere geordineerd dengenen, die het Evangelie verkondigen, dat zij van het Evangelie leven. ▼
,
▼▼ van het Evangelie Dat is, van den arbeid, dien zij doen in het prediken des Evangelies en het regeren der gemeente.
15Maar ik heb geen van deze dingen gebruikt. En ik heb dit niet geschreven, opdat het alzo aan mij geschieden zou; want het ware mij beter te sterven, dan dat iemand dezen mijn roem zou ijdel maken. ▼
,
▼▼ beter te Gr. goed liever te sterven; dat is, raadzamer, of oorbaarder.
,
▼▼ sterven, dan dat Namelijk van gebrek.
,
▼▼ dezen mijn roem Namelijk van het Evangelie zonder aanstoot en zonder uwe kosten onder u gepredikt te hebben. De reden hiervan, zie tevoren vs.12.
16Want indien ik het Evangelie verkondige, het is mij geen roem; want de nood is mij opgelegd. En wee mij, indien ik het Evangelie niet verkondig! ▼
,
▼
,
▼▼ wee mij, indien Gr. wee is mij; dat is, de straf is mij bereid, die Christus den ontrouwen dienstknecht heeft gedreigd; Mat 24:8 , enz. Niet dat de apostel twijfelde of hij getrouw in zijn dienst zou blijven, maar dit zegt hij om zichzelven en anderen door zulke sporen tot naarstigheid en voorzichtigheid in hun dienst meer en meer te verwekken.
17Want indien ik dat gewillig doe, zo heb ik loon, maar indien onwillig, de uitdeling is mij evenwel toebetrouwd. ▼
,
▼▼ loon Namelijk de kroon der heerlijkheid, die den getrouwen en naarstigen dienstknechten van den Heere uit genade is beloofd, Mat 24:46-47 ; 2Ti 4:7-8 , en den roem van getrouwheid in dit leven, tegen de valse apostelen.
,
▼▼ onwillig, de uitdeling Dat is, alleen uit vrees van straf, of om eer en voordeel te hebben bij de mensen; gelijk de huurlingen en slaven plegen hunne heren te dienen.
,
▼▼ toebetrouwd Namelijk om daarvan hiernamaals rekenschap te geven.
18Wat loon heb ik dan? Namelijk dat ik, het Evangelie verkondigende, het Evangelie van Christus kosteloos stelle, om mijn macht in het Evangelie niet te misbruiken. ▼▼ Wat loon heb Dat is, ik heb dan eerst loon te verwachten van den Heere, zo ik het met vlijt en getrouwheid doe, alleen ziende op de ere Gods en de meeste stichting der gemeente, zonder hoop van menselijke loon. En alzo ik merkte dat het ontvangen van menselijk loon aanstoot zou geven en de stichting en den loop des Evangelies verhinderen, zo heb ik dat niet willen ontvangen; en daarover mag ik bij u roemen, maar niet bij God. Zie Rom 4:2 ; 2Co 11:10 .
,
▼▼ mijn macht in Namelijk die ik heb om onbehoorlijk onderhoud te nemen.
,
▼▼ misbruiken Dat is, met aanstoot te gebruiken, en met opspraak der valse apostelen, vs.15.
19Want daar ik van allen vrij was, heb ik mijzelven allen dienstbaar gemaakt, opdat ik er meer zou winnen. ▼▼ van allen vrij was, Namelijk lasten en jukken, waarvan de Christelijke en apostolische vrijheid ons vrijmaakt. De apostel gaat dan voort van dit stuk, waarin hij zijne vrijheid om der stichting wil niet heeft gebruikt, tot meer andere stukken, waarin hij ook dezelve niet heeft gebruikt, om de Corinthiërs te meer te overtuigen, dat zij naar zijn voorbeeld desgelijks behoren te doen, en hunne vrijheid niet gebruiken tot aanstoot en verachtering van den loop des Evangelies.
,
▼▼ allen dienstbaar Dat is, ik heb mij gevoegd naar eens ieders zwakheid, of gelijk een dienstknecht zich altijd voegen moet naar de gelegenheid en genegenheid desgenen, dien hij dient. Doch dit moet altijd verstaan worden in middelmatige zaken. Alzo ook vs.22.
,
▼ 20En ik ben den Joden geworden als een Jood, opdat ik de Joden winnen zou; dengenen, die onder de wet zijn, ben ik geworden als onder de wet zijnde, opdat ik degenen, die onder de wet zijn, winnen zou. ▼▼ den Joden geworden Namelijk in zaken die middelmatig waren, gelijk toen nog was de onderhouding der ceremoniën des Ouden Testaments bij de zwakke Joden, gelijk hij om hunnentwil Timotheus heeft doen besnijden, te Cenchreën door belofte zijn hoofd heeft laten bescheren, en te Jeruzalem in den tempel zichzelven heeft geheiligd.
,
▼ 21Degenen, die zonder de wet zijn, ben ik geworden als zonder de wet zijnde ( Gode nochtans zijnde niet zonder de wet, maar voor Christus onder de wet), opdat ik degenen, die zonder de wet zijn, winnen zou. ▼
,
▼▼ Christus onder de wet), Dit voegt hij daarbij, opdat niemand zou misduiden, hetgeen hij tevoren gezegd had, dat hij geweest was als zonder wet, dewijl hij in alles wat hij deed de wet en geboden van Christus in het duiden der zwakken en in het vlieden van ergernissen altijd voor ogen had; Gal 6:2 .
22Ik ben den zwakken geworden als een zwakke, opdat ik de zwakken winnen zou; allen ben ik alles geworden, opdat ik immers enigen behouden zou. ▼
,
▼ 23En dit doe ik om des Evangelies wil, opdat ik hetzelve mede deelachtig zou worden. ▼▼ opdat ik hetzelve Dat is, opdat niet alleen anderen door mijne predikatie zouden zalig worden, maar opdat ik ook zelf deze zaligheid moge deelachtig worden, hetwelk niet zou geschieden, indien ik zelf niet deed wat ik anderen leer.
24Weet gijlieden niet, dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat een den prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij dien moogt verkrijgen. ▼▼ Weet gijlieden Van hier voorts leert de apostel, dat het zover vandaar is, dat zij om spijs en drank, of maaltijden van afgodendienaars zeer moeten bekommerd zijn, dat zij veel meer zich moeten bekommeren om in alle soberheid, matigheid en verdraagzaamheid zichzelven te oefenen, hetwelk hij met de voorbeelden dergenen, die om prijs strijden, en ook met zijn eigen voorbeeld bewijst.
,
▼▼ lopen, allen wel lopen, Namelijk om prijs.
,
▼▼ een den prijs Namelijk die niet alleen met anderen wel begint, maar voor anderen wel voleindt.
,
▼▼ alzo dat gij Dat is, zo naarstig en standvastig tot den einde toe.
,
▼ 25En een iegelijk, die om prijs strijdt, onthoudt zich in alles. Dezen dan doen wel dit, opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke. ▼▼ die om prijs Namelijk met lopen, worstelen, of vechten, gelijk onder de ouden zulke soorten van strijden om prijs waren.
,
▼▼ onthoudt zich Of, matigt zich; namelijk van veel spijs, drank, slaap, en andere dingen, die hem traag of onnut maken in dezen strijd.
,
▼▼ een verderflijke kroon Namelijk van laurieren, olijftakken, eikenbladeren en dergelijke, of ten hoogste van zilver of goud, gelijk dengenen, die om prijs streden, voorgesteld worden.
,
▼ 26Ik loop dan alzo, niet als op het onzekere; ik kamp alzo, niet als de lucht slaande; ▼
,
▼ 27Maar ik bedwing mijn lichaam, en breng het tot dienstbaarheid, opdat ik niet enigszins, daar ik anderen gepredikt heb, zelf verwerpelijk worde. ▼
,
▼▼ tot dienstbaarheid, Namelijk om hetzelve den Geest te onderwerpen, en niet door te veel voedsel en door te grote weelde den geest te verzwaren.
,
▼▼ gepredikt heb, Namelijk om die tot zaligheid te brengen.
,
▼▼ verwerpelijk worde Dat is, mijzelven onbekwaam of afkerig make van den prijs, waar ik anderen toe aanspoor; waarmede de apostel niet wil zeggen dat hij van zijne verkiezing en van dezen prijs te verkrijgen onzeker zou zijn, want het tegendeel blijkt klaarlijk Rom 8:38 ; 2Ti 4:7-8 ; maar dit is ene gelijkenis, genomen van hetzelfde strijden om prijs, waarin de tragen of luien, die zichzelven te veel gemest hadden, verworpen en afgekeurd werden, als daartoe onbekwaam.
Copyright information for
DutSVVA