1 John 4
1Geliefden, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. ▼ , ▼ , ▼▼ of zij uit God zijn; Dat is, of hun leer van God is ingegeven en met Gods Woord overeenkomt.
,
▼▼ valse profeten zijn Dat is, valse leraars. Want gelijk profeten genoemd worden, niet alleen die toekomende dingen voorzeggen maar ook die de Schrift uitleggen, 1Co 14:3, 1Co 14:37; zo worden ook valse profeten genoemd, niet alleen die iets voorzeggen dat niet waar is maar ook die de Schrift verkeerd uitleggen, en valse leringen drijven; zie Mat 24:24.
,
▼ 2Hieraan kent gij den Geest van God: alle geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God; ▼▼ kent gij Of kent hieraan den Geest Gods, gebiedender wijze.
,
▼▼ den Geest van God De leer, die door Gods Geest ingegeven is. Of een recht leraar die door Gods Geest gedreven wordt.
,
▼▼ geest, die Dat is, leraar. Zie vs.1.
,
▼▼ belijdt, Dat is, openlijk leert en bekent.
,
▼
,
▼▼ in het vlees gekomen is, Dat is, de menselijke natuur heeft aangenomen, om ons als de enige Middelaar in deze met God te verzoenen. Zie Joh 1:14; Rom 1:3. Dit is het voornaamste hoofdstuk der christelijke religie, en als het geheel daarvan. Zie Mat 16:16; Mar 8:29; Joh 20:31; Rom 1:3-4; en daaruit blijkt dat Hij de Zoon Gods geweest is eer Hij de menselijke natuur heeft aangenomen.
,
▼▼ die is uit God; Die is een oprecht leraar, die de goddelijke waarheid en leer voorstelt.
3En alle geest, die niet belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God niet; maar dit is de geest van den antichrist, welken geest gij gehoord hebt, dat komen zal, en is nu alrede in de wereld. ▼▼ de geest van Dat is, de leer van den antichrist, die strijdt tegen de waarheid van den persoon en het ambt van Christus.
4Kinderkens, gij zijt uit God, en hebt hen overwonnen; want Hij is meerder, Die in u is, dan die in de wereld is. ▼▼ uit God, Door den Geest Gods wedergeboren en daardoor met de kennis der ware en goddelijke leer verlicht.
,
▼▼ hen Namelijk de valse leraars.
,
▼
,
▼▼ Hij is Namelijk de Geest Gods.
,
▼
,
▼
,
▼▼ in de wereld is Namelijk de duivel of de geest der dwaling, vs.6, die in de wereldse en onherboren mensen is, zoals de valse leraars zijn, gelijk in vs.5 gezegd wordt.
5Zij zijn uit de wereld, daarom spreken zij uit de wereld, en de wereld hoort hen. ▼▼ Zij zijn uit Namelijk de valse leraars.
,
▼▼ zij uit de wereld, Dat is, dingen die uit de wereld zijn, en die met het verstand der onwedergeboren mensen of ook met hunne wereldse lusten overeenkomen.
,
▼
,
▼▼ hoort hen Dat is, neemt hun valse leer aan.
6Wij zijn uit God. Die God kent, hoort ons; die uit God niet is, hoort ons niet. Hieruit kennen wij den geest der waarheid, en den geest der dwaling. ▼▼ Wij zijn Namelijk apostelen, en die met ons enerlei leer voorstellen.
,
▼▼ uit God Dat is, niet alleen door den Geest Gods wedergeboren en verlicht met de kennis der waarheid; maar ook door Hem geroepen om Zijn goddelijke waarheid en mensen zuiver te prediken.
,
▼▼ kent, Namelijk recht, gelijk Hij zich in Zijn Woord geopenbaard heeft.
,
▼▼ hoort ons; Dat is, neemt onze leer aan, gelijk tevoren.
,
▼▼ Hieruit kennen wij Namelijk als men ons hoort of niet hoort.
,
▼▼ den geest der waarheid, Namelijk als men ons hoort en onze leer aanneemt.
,
▼▼ den geest der dwaling Namelijk als men ons niet hoort. Zodat uit de leer en schriften der apostelen [gelijk ook der profeten en Evangelisten] moet geoordeeld worden omtrent waarheid of dwaling in de leer.
7Geliefden! Laat ons elkander liefhebben, want de liefde is uit God; en een iegelijk, die liefheeft, is uit God geboren, en kent God; ▼▼ uit God; en een Dat is, God is een bewerker der liefde, die deze in ons werkt en ons beveelt.
,
▼▼ is uit God geboren, Dat is, dat is een zeker teken, dat hij waarlijk door den Geest van God is wedergeboren.
,
▼▼ kent God; Namelijk recht, hoedanig Hij is, wat Hem behaagt en wat Hij ons bevolen heeft.
8Die niet liefheeft, die heeft God niet gekend; want God is liefde. ▼▼ liefde Dat is, God heeft lief, niet alleen zichzelf, maar ook al Zijn schepselen, bijzonder Zijn uitverkorenen in Christus Jezus, met zulk een grote liefde en toegenegenheid, dat men met recht mag zeggen, dat Hij niet alleen liefde heeft, maar ook de liefde zelf is, gelijk Hij ook de wijsheid, goedheid, enz. zelf genoemd wordt.
9Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. ▼▼ jegens ons Grieks in ons; gelijk ook vs.16, of onder ons.
,
▼
,
▼▼ leven door Hem Namelijk geestelijk en eeuwig.
10Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening voor onze zonden. ▼▼ is de liefde, niet Dat is, blijkt de grootheid van Gods liefde tot ons.
,
▼
,
▼▼ lief heeft gehad, Namelijk eerst, gelijk uitgedrukt wordt vs.19.
11Geliefden, indien God ons alzo lief heeft gehad, zo zijn ook wij schuldig elkander lief te hebben. ▼▼ zó lief heeft gehad, Dat is, met zulk een grote, uitnemende, onverdiende en onuitsprekelijke liefde.
,
▼▼ schuldig Dat is, het is niet alleen betamelijk dat wij het voorbeeld van God als Zijn kinderen hierin navolgen; maar wij zijn daardoor, alsmede door Gods bevel, verplicht om zulks te doen.
,
▼▼ elkander lief te hebben Dat is, niet alleen God, die de mensen zo uitnemend heeft liefgehad, maar ook wij mensen elkander om Zijnentwil.
12Niemand heeft ooit God aanschouwd; indien wij elkander liefhebben, zo blijft God in ons, en Zijn liefde is in ons volmaakt. ▼
,
▼▼ aanschouwd; Namelijk met de ogen van het lichaam, gelijk verklaard wordt vs.20. Dat is, hoewel men God niet met lichamelijke ogen kan zien en aanschouwen, zo blijkt Hij nochtans in ons als wij elkander liefhebben.
,
▼
,
▼▼ Zijn liefde is Namelijk waarmee wij Hem liefhebben.
,
▼ 13Hieraan kennen wij, dat wij in Hem blijven, en Hij in ons, omdat Hij ons van Zijn Geest gegeven heeft. ▼ 14En wij hebben het aanschouwd, en getuigen, dat de Vader Zijn Zoon gezonden heeft tot een Zaligmaker der wereld. ▼
,
▼ 15Zo wie beleden zal hebben, dat Jezus de Zoon van God is, God blijft in hem, en hij in God. ▼
,
▼ 16En wij hebben gekend en geloofd de liefde, die God tot ons heeft. God is liefde; en die in de liefde blijft, blijft in God, en God in hem. ▼▼ tot ons heeft Grieks in ons.
,
▼▼ liefde; Zie der verklaring vs.8.
,
▼▼ en die in de liefde Dat is, daaRom.
17Hierin is de liefde bij ons volmaakt, opdat wij vrijmoedigheid mogen hebben in den dag des oordeels, namelijk dat gelijk Hij is, wij ook zijn in deze wereld. ▼▼ Hierin is de Dat is, hierdoor zijn wij volmaakt in de liefde, namelijk dat gelijk Hij is, wij ook zijn in deze wereld, gelijk volgt.
,
▼▼ vrijmoedigheid mogen Dat is, een vrijmoedig vertrouwen dat wij in dien dag niet zullen veroordeeld worden; daar wij nu de liefde oefenen, en de Heere Christus dan zal te voorschijn brengen de werken der liefde, niet als verdienende oorzaken der vrijspreking en zaligheid, maar als vruchten en kentekenen van ons geloof. Zie Mat 25:34-35, enz.
,
▼ 18Er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees buiten; want de vrees heeft pijn, en die vreest, is niet volmaakt in de liefde. ▼▼ in de liefde Dat is, in degenen, die hun geloof door de liefde betonen, die waarlijk God en hun naaste liefhebben.
,
▼▼ geen vrees, maar Namelijk van verdoemd te worden in den dag des oordeels, welke vrees een slaafse vrees genoemd wordt. Want hij spreekt hier niet van de vreze Gods, die het beginsel is van alle wijsheid, Psa 111:10 welke is een kinderlijk ontzag voor de Goddelijke majesteit en zorgvuldigheid om dezen niet te vertoornen; daar die ons wordt geboden; Phi 2:12; 1Pe 1:17.
,
▼
,
▼▼ drijft de vrees buiten; Grieks werpt. Want deze vrees is in de harten en gewetens der zondaren zo vast ingeplant, dat ze als met geweld door een sterk en oprecht geloof buiten het hart gedreven moet worden. Dat wij nu een oprecht geloof hebben, wordt gekend uit de oprechte liefde tot God en onzen naaste, die dus dit uitdrijven ook toegeschreven wordt.
,
▼▼ de vrees heeft Namelijk van verdoemd te zullen worden.
,
▼▼ pijn, en die vreest, Of straffing; dat is, kwelling, angst en benauwdheid des gemoeds, die ophoudt als wij verzekerd zijn van de oprechtheid onzes geloofs, hetwelk geschiedt zo door den geest Gods, als door de werken der liefde, welke hoe groter ze is, hoe minder de vrees en benauwdheid is.
,
▼▼ is niet volmaakt in de liefde Dat is, heeft nog de rechte liefde niet; want zo hij deze had, hij zou de vrees uitdrijven.
19Wij hebben Hem lief , omdat Hij ons eerst liefgehad heeft. ▼▼ Wij hebben Hem lief, Of laat ons Hem, dat is God, liefhebben; want de Griekse tekst laat beide overzettingen toe.
,
▼▼ omdat Hij ons Zie vs.10.
20Indiën iemand zegt: Ik heb God lief; en haat zijn broeder, die is een leugenaar; want die zijn broeder niet liefheeft, dien hij gezien heeft, hoe kan hij God liefhebben, Dien hij niet gezien heeft? ▼▼ haat zijn broeder, Dat is, niet alleen werkelijke haat, maar ook zelfs niet liefheeft; gelijk de volgende woorden verklaren.
,
▼
,
▼▼ dien hij gezien heeft, Dat is, wiens persoon, staat en nood hij ziet door welk zien de liefde en barmhartigheid pleegt ontstoken te worden in het hart.
,
▼▼ hoe kan hij God Hij wilt zeggen, die kan geenszins God liefhebben; alzo men lichter door het gezicht dan door het gehoor tot liefde bewogen wordt; en God niet minder de ene liefde als de andere van ons eist.
21En dit gebod hebben wij van Hem, namelijk dat die God liefheeft, ook zijn broeder liefhebbe.
Copyright information for
DutSVVA