1 Kings 13
1En ziet, een man Gods kwam uit Juda, door het woord des Heeren tot Beth-el; en Jerobeam stond bij het altaar, om te roken. ▼ , ▼▼ door het woord des HEEREN Dat is, door het bevel des Heeren, alzo in vs.2; of met het woord des Heeren; dat is, met zekeren last, dien hij den koning Jerobeam aandienen moest.
,
▼ 2En hij riep tegen het altaar, door het woord des Heeren, en zeide: Altaar, altaar, zo zegt de Heere: Zie, een zoon zal aan het huis Davids geboren worden, wiens naam zal zijn Josia; die zal op u offeren de priesters der hoogten, die op u roken, en men zal mensenbeenderen op u verbranden. ▼
,
▼▼ geboren worden, Te weten, omtrent drie honderd en dertig jaren na dezen.
,
▼ 3En hij gaf ten zelfden dage een wonderteken, zeggende: Dit is dat wonderteken, waarvan de Heere gesproken heeft; ziet, het altaar zal vaneen gescheurd, en de as, die daarop is, afgestort worden. ▼
,
▼▼ vaneen gescheurd, Te weten, vanzelf, zonder dat enig mens zijn hand daartoe brengen zal.
4Het geschiedde nu, als de koning het woord van den man Gods hoorde, hetwelk hij tegen het altaar te Beth-el geroepen had, dat Jerobeam zijn hand van op het altaar uitstrekte, zeggende: Grijpt hem! Maar zijn hand, die hij tegen hem uitgestrekt had, verdorde, dat hij ze niet weder tot zich trekken kon. ▼▼ hand van op Waarmede hij over en omtrent het altaar met offeren en roken bezig was.
,
▼▼ hem uitgestrekt had, Hij meent den man Gods, die het altaar gedreigd had.
5En het altaar werd vaneen gescheurd, en de as van het altaar afgestort, naar dat wonderteken, dat de man Gods gegeven had, door het woord des Heeren. 6Toen antwoordde de koning, en zeide tot den man Gods: Aanbid toch het aangezicht des Heeren, uws Gods, ernstelijk, en bid voor mij, dat mijn hand weder tot mij kome! Toen bad de man Gods het aangezicht des Heeren ernstelijk; en de hand des konings kwam weder tot hem, en werd gelijk te voren. ▼ 7En de koning sprak tot den man Gods: Kom met mij naar huis, en sterk u, en ik zal u een geschenk geven. ▼▼ sterk u, Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk ondersteunen, hetwelk hier zoveel is als het lichaam door nuttiging van spijs en drank nieuwe sterkte toebrengen. Vergelijk Gen 18:5; Jdg 19:5, Jdg 19:8, en Psa 104:15.
8Maar de man Gods zeide tot den koning: Al gaaft gij mij de helft van uw huis, zo zou ik niet met u gaan, en ik zou in deze plaats geen brood eten, noch water drinken. ▼
,
▼
,
▼▼ brood Dat is geen spijs noch drank nuttigen; alzo onder, vs.9, 16,17, enz. Vergelijk 1Sa 30:11; 2Ki 6:22-23.
9Want zo heeft mij de Heere geboden door Zijn woord, zeggende: Gij zult geen brood eten, noch water drinken; en gij zult niet wederkeren door den weg, dien gij gegaan zijt. ▼
,
▼▼ Gij zult geen Namelijk, te Beth-el. Vergelijk het vs.7. Want dit verbod, gelijk het persoonlijk was, alzo was het ook te verstaan ten aanzien van de plaats, tot welke hij gezonden was, en zonder twijfel van den tijd dezer uitzending.
10En hij ging door een anderen weg, en keerde niet weder door den weg, door welken hij te Beth-el gekomen was. 11Een oud profeet nu woonde te Beth-el; en zijn zoon kwam, en vertelde hem al het werk, dat de man Gods te dien dage in Beth-el gedaan had, met de woorden, die hij tot den koning gesproken had; deze vertelden zij ook hun vader. ▼▼ oud profeet In dagen, en misschien ook in ambt, doch hierin niet altijd vroom en getrouw, want hoewel hij de gave der profetie en enige vreze Gods gehad heeft, en een liefhebber der ware profeten schijnt geweest te zijn, gelijk af te nemen is uit hetgeen hierna verhaald wordt, vs.20-22,, 26,27, 29-32, nochtans wordt hij hier bevonden in leugentaal en valsheid, vs.18, waardoor hij den vromen profeet bedrogen en in het lijden gebracht heeft, vs.24.
,
▼▼ zij ook hun vader Namelijk, de voorgemelde zoon met zijn broeders, die zijn verhaal met hun toestemming bevestigden.
12En hun vader sprak tot hen: Wat weg is hij getogen? En zijn zonen hadden den weg gezien, welken de man Gods was getogen, die uit Juda gekomen was. ▼▼ gezien, Dat is, zij hadden gelet, of vernomen wat weg hij ingegaan was, vertrekkende van Beth-el, en gaven hun vader dat te kennen.
13Toen zeide hij tot zijn zonen: Zadelt mij den ezel. En zij zadelden hem den ezel, en hij reed daarop. 14En hij toog den man Gods na, en vond hem zittende onder een eik; en hij zeide tot hem: Zijt gij de man Gods, die uit Juda gekomen zijt? En hij zeide: Ik ben het. ▼▼ eik; Hier schijnt de profeet gerust te hebben uit vermoeidheid, met honger verenigd.
15Toen zeide hij tot hem: Kom met mij naar huis, en eet brood. 16Doch hij zeide: Ik kan niet met u wederkeren, noch met u inkomen; ik zal ook geen brood eten, noch met u water drinken, in deze plaats. ▼▼ deze plaats Te weten, Beth-el, gelijk boven, vs.8.
17Want een woord is tot mij geschied door het woord des Heeren: Gij zult aldaar noch brood eten, noch water drinken; gij zult niet wederkeren, gaande door den weg, door denwelken gij gegaan zijt. ▼▼ een woord is Dat is, een bevel en last is mij gegeven, door de aanspraak des Heeren.
18En hij zeide tot hem: Ik ben ook een profeet, gelijk gij, en een engel heeft tot mij gesproken door het woord des Heeren, zeggende: Breng hem weder met u in uw huis, dat hij brood ete en water drinke. Doch hij loog hem. ▼▼ gij, Deze oude profeet zondigt hier driezins:I. omdat hij God tegen zichzelven stelt;II. omdat hij den profeet van Juda niet toelaat het bevel, hem van den Heere gegeven, te volbrengen;III. omdat hij een valse openbaring of aanspraak voortbrengt.
19En hij keerde met hem wederom, en at brood in zijn huis, en dronk water. ▼▼ hij keerde Hier zondigt ook deze profeet, verlatende het ware woord Gods, waarvan hij zeker was, en aannemende het valse, waarvan hij niet zeker kon wezen.
20En het geschiedde, als zij aan de tafel zaten, dat het woord des Heeren geschiedde tot den profeet, die hem had doen wederkeren; ▼▼ geschiedde tot Te weten, inwendiglijk door openbaring aan zijn gemoed.
,
▼▼ profeet, Versta, den ouden profeet, die te Beth-el woonde. En men kan hieruit afnemen, dat God dezen ook als een profeet gebruikte.
,
▼▼ hem Te weten, de profeet van Juda.
,
▼▼ had doen wederkeren; Namelijk, van de plaats, waar hij hem op den weg gevonden had, tot de stad Beth-el.
21En hij riep tot den man Gods, die uit Juda gekomen was, zeggende: Zo zegt de Heere: Daarom dat gij den mond des Heeren zijt wederspannig geweest, en niet gehouden hebt het gebod, dat u de Heere, uw God, geboden had, ▼▼ riep Dat is, hij sprak hem toe, met een luide, klare en zeer verzekerde stem.
,
▼▼ den mond Dat is, het gebod des HEEREN, hier tevoren uitgedrukt vs.9, 17, en in het volgende, vs.22 wederom vernieuwd.
22Maar zijt wedergekeerd, en hebt brood gegeten en water gedronken ter plaatse, waarvan Hij tot u gesproken had: Gij zult geen brood eten noch water drinken; zo zal uw dood lichaam in uw vaderen graf niet komen. ▼▼ zo zal Hetwelk voor een straf geoordeeld wordt, niet omdat de plaats der begrafenis den afgestorvene iets goeds of kwaads doen kan, maar omdat degenen, die tot de gewone plaats hunner begrafenis niet geraken kunnen, gemeenlijk meer ongemak hebben eer zij sterven, en min burgerlijk eer als zij begraven worden, en sommigen enig openbaar kwaad gedaan hebben in hun leven. Zie onder, 1Ki 14:13; Isa 14:19-20; Jer 22:19, en Jer 26:23.
23En het geschiedde, nadat hij brood gegeten, en nadat hij gedronken had, dat hij hem den ezel zadelde, te weten voor den profeet, dien hij had doen wederkeren. ▼▼ hij brood gegeten, Namelijk, de man Gods, die van Juda gekomen was.
,
▼▼ hij hem den ezel Namelijk, de oude profeet van Bethel; hetwelk hij gedaan heeft, of door zijn zonen, of door zichzelven, om door deze gedienstigheid, [gelijk sommigen menen] te bewijzen het leed, dat hij had van het kwaad, dat hij den profeet van Juda gedaan had, wensende in zijn vriendschap nog te mogen blijven.
24Zo toog hij heen, en een leeuw vond hem op den weg, en doodde hem; en zijn dood lichaam lag geworpen op den weg, en de ezel stond daarbij; ook stond de leeuw bij het dode lichaam. ▼▼ vond hem Dat is, ontmoette hem.
,
▼▼ stond daarbij; Als door de hand der goddelijke voorzienigheid daar gehouden, om het dode lichaam ter begrafenis te dragen.
,
▼▼ stond de leeuw Niet als een roofdier om dat te verslinden, maar als een wacht om dat ter begrafenis te bewaren.
25En ziet, er gingen lieden voorbij, en zagen het dode lichaam geworpen op den weg, en den leeuw, staande bij het dode lichaam; en zij kwamen en zeiden het in de stad, waarin de oude profeet woonde. 26Als de profeet, die hem van den weg had doen wederkeren, dit hoorde, zo zeide hij: Het is de man Gods, die den mond des Heeren wederspannig is geweest; daarom heeft de Heere hem den leeuw overgegeven, die hem gebroken, en hem gedood heeft, naar het woord des Heeren, dat Hij tot hem gesproken had. ▼▼ den mond Zie boven, vs.21.
,
▼▼ gesproken had Te weten, door mij. Zie boven, vs.22.
27Verder sprak hij tot zijn zonen, zeggende: Zadelt mij den ezel. En zij zadelden hem. 28Toen toog hij heen, en vond zijn dood lichaam geworpen op den weg, en den ezel, en den leeuw, staande bij het dode lichaam; de leeuw had het dode lichaam niet gegeten, en den ezel niet gebroken. ▼▼ niet gebroken Dat is, niet verscheurd noch enige leed gedaan, om hem te verslinden.
29Toen nam de profeet het dode lichaam van den man Gods op, en leide dat op den ezel, en voerde het wederom; zo kwam de oude profeet in de stad om rouw te bedrijven en hem te begraven. ▼ 30En hij leide zijn dood lichaam in zijn graf; en zij maakten over hem een weeklage: Ach, mijn broeder! ▼▼ in zijn graf; Te weten, in zijn eigen graf, dat hij daar in het land Israëls had. En hiermede werd vervuld de voorzegging Gods, vermeld boven, vs.22, want het lichaam van den doden profeet is niet gekomen in zijner vaderen graf, maar in het graf eens vreemden, namelijk van dezen ouden profeet van Bethel.
,
▼▼ zij maakten Namelijk, niet alleen de oude profeet, maar ook zijn huisgezin, ja ook [zo enigen menen] velen van de stad.
,
▼▼ Ach, mijn broeder Sommiger gevoelen is dat dit de eerste woorden zijn geweest van een lijklied, hetwelk over hem gezongen werd.
31Het geschiedde nu, nadat hij hem begraven had, dat hij sprak tot zijn zonen, zeggende: Als ik zal gestorven zijn, zo begraaft mij in dat graf, waarin de man Gods begraven is, en legt mijn beenderen bij zijn beenderen. ▼▼ legt Sommigen menen dat hij dit expresselijk belast heeft, opdat zijn beenderen na zijn dood niet zouden geraken onder de beenderen, van welke gesproken is boven, vs.2.
32Want de zaak zal gewisselijk geschieden, die hij door het woord des Heeren uitgeroepen heeft tegen het altaar, dat te Beth-el is, en tegen al de huizen der hoogten, die in de steden van Samaria zijn. ▼▼ gewisselijk Hebreeuws, geschiedende geschieden, of zijnde zijn.
,
▼
,
▼▼ Samaria Hebreeuws, Schomeron; het is een landschap, alhier zo genoemd bij voorkoming, omdat het naderhand eerst dezen naam kreeg van de koninklijke stad Schomeron [anders genaamd Samaria ], daarin gelegen, en van een berg van denzelfden naam, waarop de koning Omri die stad gebouwd heeft. Anderen verstaan dit van den berg zelf, die door zijn wijdte, ruimte en grootte veel kleine stedekens op zich zou gehad hebben. Vergelijk onder, vs.16, de aantekeningen vs.24.
33Na deze geschiedenis keerde zich Jerobeam niet van zijn bozen weg; maar maakte wederom priesters der hoogten van de geringsten des volks; wie wilde, diens hand vulde hij, en werd een van de priesters der hoogten. ▼▼ deze geschiedenis Te weten, na de wonderwerken, die God gedaan had aan zijn hand, die haastelijk dorde en weder gezond geworden was; aan het altaar, dat vanzelf, zonder toedoen der mensen, spleet en scheurde, aan den profeet van Juda, die naar de goddelijke voorzegging in zijner vaderen graf niet gekomen was.
,
▼
,
▼
,
▼▼ wie wilde, Anders, wien hij wilde, enz.
,
▼ 34En hij werd in deze zaak het huis van Jerobeam tot zonde, om hetzelve te doen afsnijden en te verdelgen van den aardbodem. ▼▼ hij werd Namelijk, Jerobeam. Anders, en dit werd, enz.
,
▼
,
▼▼ tot zonde, Dat is, hij is met dit zijn doen oorzaak geweest, dat zijn nakomelingen tot gruwel en afgoderij vervallen zijn, en dat over hen gekomen is Gods straf, waardoor zij ten enenmale uitgeroeid zijn geweest, gelijk in de volgende hoofdstukken beschreven wordt.
Copyright information for
DutSVVA