1 Kings 5
1En Hiram, de koning van Tyrus, zond zijn knechten tot Salomo ( want hij had gehoord, dat zij Salomo tot koning gezalfd hadden in zijns vaders plaats), dewijl Hiram David altijd bemind had. ▼▼ Hiram, Hij wordt ook Hirom genoemd, onder vs.10, 18; idem Huram, 2Ch 2:3, en is te onderscheiden van een anderen Hiram, die een zeer kundig werkmeester was, ener weduwe zoon; van wien zie onder 1Ki 7:13-14, en 2Ch 2:13.
,
▼
,
▼▼ zond zijn knechten Om zijn blijdschap te verklaren dat Salomo in zijns vaders plaats koning geworden was, om zijn vriendschap te bekomen en in een verbond met hem te treden; gelijk dit ook geschied is. Zie vs.12.
,
▼▼ altijd Hebreeuws, al de dagen.
,
▼▼ bemind had Of, Davids vriend geweest was.
2Daarna zond Salomo tot Hiram, zeggende: 3Gij weet, dat mijn vader David den Naam des Heeren, zijns Gods, geen huis kon bouwen, vanwege de oorlogen, waarmede zij hem omsingelden, totdat de Heere hen onder zijn voetzolen gaf. ▼
,
▼
,
▼▼ zij hem omsingelden, Te weten, de vijanden, die hem oorlog aandeden.
,
▼ 4Maar nu heeft de Heere, mijn God, mij van rondom rust gegeven; er is geen tegenpartijder, en geen bejegening van kwaad. ▼▼ bejegening van kwaad Of kwaad toeval, te weten, die mij verhinderen zou den Heere een huis te bouwen.
5En zie, ik denk voor den Naam van den Heere, mijn God, een huis te bouwen; gelijk als de Heere gesproken heeft tot mijn vader David, zeggende: Uw zoon, dien Ik in uw plaats op uw troon zetten zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen. ▼▼ ik denk Hebreeuws, ik zeg; te weten, in mijn hart, gelijk zulk zeggen verklaard wordt, Gen 17:17; Psa 14:1, en Psa 36:2; Rom 10:6. Zeggen in mijn hart is zoveel als denken, overleggen, gevoelen, voornemen, besluiten. Zie Gen 20:11. De zin is hier dat Salomo niet alleen dacht, maar ook voornam en vastelijk besloot den Heere een huis te bouwen.
6Zo gebied nu, dat men mij cederen uit den Libanon houwe, en mijn knechten zullen met uw knechten zijn, en het loon uwer knechten zal ik u geven, naar al wat gij zeggen zult; want gij weet, dat onder ons niemand is, die weet hout te houwen, gelijk de Sidoniërs. ▼
,
▼ 7En het geschiedde, als Hiram de woorden van Salomo gehoord had, dat hij zich zeer verblijdde, en zeide: Gezegend zij de Heere heden, Die David een wijzen zoon gegeven heeft over dit grote volk! ▼ 8En Hiram zond tot Salomo, zeggende: Ik heb gehoord, waarom gij tot mij gezonden hebt; ik zal al uw wil doen met het cederenhout, en met het dennenhout. ▼ 9Mijn knechten zullen het afbrengen van den Libanon aan de zee; en ik zal het op vlotten over de zee doen voeren, tot die plaats, die gij aan mij ontbieden zult, en zal het aldaar los maken, en gij zult het wegnemen; gij zult ook mijn wil doen, dat gij mijn huis spijze geeft. ▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ die gij Hebreeuws, die gij mij zenden zult; dat is, door zending laten weten.
,
▼▼ los maken, Of, ontdoen, ontbinden. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk iets verstrooien, verdelen, of losmaken van elkander; gelijk dit ook met de vlotten geschiedt.
,
▼▼ spijze geeft Hebreeuws, brood; waaronder ook andere spijs begrepen is, gelijk vs.11 uitwijst. Zie Gen 3:19. Daarom, ofschoon Tyrus en Sidon door de zeevaart rijke steden waren, zo hadden zij nochtans een dor land, dat niet veel vruchten voortbracht; om welke oorzaak zij uit andere landen met voorraad der spijs moesten geholpen zijn, en voornamelijk uit het land Israëls; Act 12:20.
10Alzo gaf Hiram aan Salomo cederenhout en dennenhout, naar al zijn wil. 11En Salomo gaf Hiram twintig duizend kor tarwe, tot spijze van zijn huis, en twintig kor gestoten olie; zulks gaf Salomo aan Hiram jaar op jaar. ▼
,
▼▼ kor gestoten olie; Uit deze plaats, alsook uit Eze 45:14, blijkt dat deze maat ook in natte waren gebruikt is geweest, hoewel zij eigenlijk is geweest van droge waren. Er staat 2Ch 2:10 van 20.000 bathen olie; idem worden nog hierbij gevoegd 20.000 kor gerst en 20.000 bathen wijns. Maar men houdt dat vs.11 en 2Ch 2:10 van verscheidene leveringen gesproken wordt; hier van hetgeen tot jaarlijkse onderhoud van Hirams huisgezin behoorde, en daar van hetgeen de werklieden behoefden.
12De Heere dan gaf Salomo wijsheid, gelijk als Hij tot hem gesproken had; en er was vrede tussen Hiram en tussen Salomo, en zij beiden maakten een verbond. 13En de koning Salomo deed een uitschot opkomen uit gans Israël; en het uitschot was dertig duizend man. ▼ 14En hij zond hen naar den Libanon, tien duizend des maands bij beurten; een maand waren zij op den Libanon; twee maanden elk in zijn huis; en Adoniram was over dit uitschot. ▼▼ bij beurten; Hebreeuws, met veranderingen.
,
▼ 15Daartoe had Salomo zeventig duizend, die last droegen, en tachtig duizend houwers op het gebergte. ▼
,
▼ 16Behalve de oversten van Salomo’s bestelden, die over dat werk waren, drie duizend en driehonderd, die heerschappij hadden over het volk, hetwelk dat werk deed. ▼
,
▼▼ driehonderd, 2Ch 2:2 staat zeshonderd, hetwelk aldus verstaan wordt, dat de driehonderd, hier nagelaten, de opzieners dezer oversten geweest zijn. Anderen menen dat er drieduizend en driehonderd waren over de lastdragende mannen en steenhouwers, en driehonderd over degenen, die in het gebergte Libanon bezig waren.
17Als de koning het nu gebood, zo voerden zij grote stenen toe, kostelijke stenen, gehouwen stenen, om den grond van dat huis te leggen. ▼ 18En de bouwlieden van Salomo, en de bouwlieden van Hiram, en de Giblieten behieuwen ze, en bereidden het hout toe, en de stenen, om dat huis te bouwen. ▼▼ de Giblieten Eeniger gevoelen is, dat dezen zijn geweest de inwoners der stad Gebal.
Copyright information for
DutSVVA