‏ 1 Kings 8

1Toen vergaderde Salomo de oudsten van Israël, en al de hoofden der stammen, de oversten der vaderen, onder de kinderen Israëls, tot den koning Salomo te Jeruzalem, om de ark des verbonds des Heeren op te brengen uit de stad Davids, dewelke is Sion.
 de oudsten van Israël, Zie Lev 4:15.
,
 hoofden der stammen, Zie Num 1:4, Num 1:16.
,
 der vaderen, Iedere stam der Israëlieten bestond uit zekere huisgezinnen of geslachten, welk elk bijzonder hun opperste vaderen hadden. Benevens deze warenin elken stam hoofdlieden over honderd, over duizend, enz., welker voornaamsten en principalen hier moeten verstaan worden. Vergelijk Exo 18:21; Num 3:24, Num 3:30, Num 3:35; 1Ch 4:38.
,
 tot den koning Dat is, tot hem, naar de manier van spreken der Hebreën. Zie boven, 1Ki 2:19.
,
 op te brengen Te weten, in den tempe; tot denwelken, omdat hij op den berg Moria gebouwd was, men met trappen opklimmen moest.
,
 de stad Davids, Die David gewonnen, betimmerd en bewoond had. Zie boven, 1Ki 2:10.
2En alle mannen van Israël verzamelden zich tot den koning Salomo, in de maand Ethanim op het feest; die is de zevende maand.
 Ethanim Deze maand komt meest overeen met onzen September. Zij wordt Ethanim genoemd, dat is, der sterken, of der sterkten; omdat, [gelijk enigen menen] in dezelve de vruchten des lands ingezameld werden, die als de kracht der aarde zijn, van God verordend om het leven des mensen te onderhouden en te versterken.
,
 het feest; Versta, het feest der inwijding, gaande vóór het loofhuttenfeest. Zie onder, vs.65, en van het feest der loofhutten Lev 23:24; Deu 16:13; 2Ch 5:3.
,
 de zevende maand Te weten, naar de rekening der kerkelijke maanden van God verordend, Exo 12:2. Anders, vóór den uittocht der Israëlieten uit Egypte was deze maand de eerste, te weten van het burgerlijk jaar.
3En al de oudsten van Israël kwamen; en de priesters namen de ark op.
 ark op Die te dezen tijde te Jeruzalem was, 2Ch 1:4.
4En zij brachten de ark des Heeren en de tent der samenkomst opwaarts mitsgaders al de heilige vaten, die in de tent waren; en de priesters en de Levieten brachten dezelve opwaarts.
 en de tent Die op dezen tijd met het koperen altaar van Bezaleël, in de woestijn gemaakt, te Gibeon was, 2Ch 1:3, 2Ch 1:5.
,
 heilige vaten, Hebreeuws, vaten der heiligheid; dat is, die tot een heilig gebruik verordend waren. Zie Lev 16:4.
,
 de priesters en de Levieten Te weten, met dit onderscheid, dat de priesters de ark en de heilige vaten droegen, maar de Levieten de tent der samenkomst met haar toebehoren. Vergelijk de aantekeningen Num 4:15.
5De koning Salomo nu en de ganse vergadering van Israël, die bij hem vergaderd waren, waren met hem voor de ark, offerende schapen en runderen, die vanwege de menigte niet konden geteld, noch gerekend worden.
 met hem voor de ark, Namelijk, met den koning Salomo. Anders [gingen] met hem voor de ark. Versta, dat de offeranden, hier vermeld, op den weg, door denwelken de ark gedragen werd, hier en daar zouden geofferd zijn. Vergelijk 2Sa 6:13.
6Alzo brachten de priesteren de ark des verbonds des Heeren tot haar plaats, tot de aanspraakplaats van het huis, tot het heilige der heiligen, tot onder de vleugelen der cherubim.
 van het huis, Dat is, des tempels.
,
 cherubim Die Salomo had laten maken, en die veel groter waren dan de cherubim, die Mozes in de woestijn had laten maken. Zie Exo 25:20, boven, 1Ki 6:27.
7Want de cherubim spreidden beide vleugelen over de plaats der ark; en de cherubim overdekten de ark en haar handbomen van boven.
 handbomen Waarmede de ark gedragen moest worden, Exo 25:14.
8Daarna schoven zij de handbomen verder uit, dat de hoofden der handbomen gezien werden uit het heiligdom voor aan de aanspraakplaats, maar buiten niet gezien werden; en zij zijn aldaar tot op dezen dag.
 schoven zij Hebreeuws, verlengden ze; te weten, door die verder en langer uit te trekken. Want geheel uit te nemen, was van God verboden, Exo 25:15. Zie Num 4:6.
,
 hoofden der handbomen Dat is, de einden.
,
 uit het heiligdom Dat is, van degenen, die in het deel des tempels, dat meer uitwaarts was, [genoemd het heilige ] waren; 2Ch 5:9 staat dat ze gezien werden uit de ark. Hetwelk zo niet te nemen is, alsof men de ark gezien had; maar de zin is dat de uiterste einden der handbomen, die uit de ark voortkwamen, zich in het heiligdom vertoonden, te weten, niet bloot maar bedekt met het voorhangsel.
,
 buiten niet gezien werden; Namelijk, het heilige.
,
 tot op dezen dag Te weten, als dit boek geschreven werd.
9Er was niets in de ark, dan alleen de twee stenen tafelen, die Mozes bij Horeb daarin gelegd had, als de Heere een verbond maakte met de kinderen Israëls, toen zij uit Egypteland uitgetogen waren.
 Er was niets in de ark, Zie Deu 10:5.
,
 alleen de twee stenen tafelen, De woorden des apostels, door welke hij schijnt te zeggen, Heb 9:4, dat in de ark ook geweest is de gouden kruik met manna en de staf van Aäron, die gebloeid had, moet men aldus verstaan, dat ze in dezelfde plaats van den tabernakel, waar de ark was, ja bij dezelve geweest zijn, Exo 16:34; Num 17:10. Gelijk het woord in dikwijls voor bij genomen wordt, gelijk Jos 5:13, en Jos 10:10, enz., ja zelfs hier in vs.9
,
 een verbond Gelijke manier van spreken, in welke dit woord verzwegen wordt, vindt men 1Sa 20:16, en 1Sa 22:8; 2Ch 5:10.
10En het geschiedde, als de priesters uit het heilige uitgingen, dat een wolk het huis des Heeren vervulde.
 heilige uitgingen, Dat is, het voorste deel des tempels, Exo 26:33, en Exo 28:43.
11En de priesters konden niet staan om te dienen, vanwege de wolk; want de heerlijkheid des Heeren had het huis des Heeren vervuld.
 heerlijkheid des HEEREN Dat is, de wolk, in welke God den Israëlieten verscheen. Vergelijk Exo 16:10, en Exo 24:16, en Exo 40:34-35; Num 16:19; 2Ch 5:13-14, en 2Ch 7:1-3.
12Toen zeide Salomo: De Heere heeft gezegd, dat Hij in donkerheid zou wonen.
 heeft gezegd, Dat is, Hij heeft verklaard dat Hij door een zodanig zichtbaar teken, als de wolk of de donkerheid was, zijn tegenwoordigheid wilde openbaren. Zie Lev 16:2; hetwelk Hij ook menigmaal gedaan heeft. Zie de aantekeningen op vs.11; idem Exo 13:22, en Exo 14:19, en Exo 19:16, en Exo 20:21; Num 9:15.
13Ik heb immers een huis gebouwd, U ter woonstede, een vaste plaats tot Uw eeuwige woning.
 immers een huis gebouwd, Hebreeuws, bouwende gebouwd; dat is, ik heb immers, of gewisselijk of ganselijk gebouwd, of ik heb volbouwd.
,
 woonstede, Te weten, waarin Gij wonen zoudt bij uw volk, door uw woord en de zichtbare tekenen uwer genade. Alzo 2Ch 6:2.
,
 vaste plaats Of, bereide plaats.
,
 eeuwige woning Versta deze eeuwigheid van den tijd der wet, en zie Gen 13:15. Daartoe is hierbij te voegen de conditie van gehoorzaamheid, die de Israëlieten God schuldig waren, opdat dit woord zou vast blijven. Zie boven, 1Ki 6:12-13, en onder 1Ki 9:4; Psa 89:29-31.
14Daarna wendde de koning zijn aangezicht om, en zegende de ganse gemeente van Israël; en de ganse gemeente van Israël stond.
 zegende Dat is, wenste de gemeente van den Heere toe alle welvaren naar ziel en lichaam. Alzo onder, vs.55. Vergelijk Num 6:23; Psa 118:26. Anderen verstaan dit alzo, dat de koning met de ganse gemeente God gezegend, dat is, gedankt en geloofd heeft; het woord God tot dit einde in den tekst inlatende.
15En hij zeide: Geloofd zij de Heere, de God Israëls, Die met Zijn mond tot mijn vader David gesproken heeft, en heeft het met Zijn hand vervuld, zeggende:
 met Zijn mond Dat is, door den profeet Nathan, 2Sa 7:6; 1Ch 17:4. De profeten zijn als de mond Gods, omdat zijn woord in hun mond is; Exo 4:12; 1Ki 17:24; Isa 51:16; Jer 5:14.
16Van dien dag af, dat Ik Mijn volk Israël uit Egypteland uitgevoerd heb, heb Ik geen stad verkoren uit alle stammen van Israël, om een huis te bouwen, dat Mijn Naam daar zou wezen; maar Ik heb David verkoren, dat hij over Mijn volk Israël wezen zou.
 heb Ik Dat is, Ik heb mijn verkiezing niet geopenbaard, noch in het werk gesteld. Alzo is het woord verkiezing genomen voor de uitvoering der verkiezing, Deu 12:11; 2Ch 6:5; Zec 2:12, want Gode zijn al zijne werken van eeuwigheid aan bekend; Act 15:18.
,
 dat Mijn Naam Dat is, dat mijn leer daar luidbaar zij, de godsdienst van mij ingesteld, bediend worde, het volk, dat naar mijn naam genoemd wordt, bijeenkome, mijn Geest ook daar krachtiglijk werke. Vergelijk Deu 12:11, onder vs.29, en 1Ki 14:21; 2Ki 21:4; 2Ch 6:6; Psa 132:13-14.
17Het was ook in het hart van mijn vader David, een huis den Naam van den Heere, den God Israëls, te bouwen.
 Het was ook Dat is, hij had voorgenomen. Zie gelijke manier van spreken, 1Sa 14:7; 2Sa 7:3; 1Ki 10:2; 1Ch 17:2, en 1Ch 22:7, en vergelijk boven de aantekenigen op 1Ki 5:5.
18Maar de Heere zeide tot David, mijn vader: Dewijl dat in uw hart geweest is Mijn Naam een huis te bouwen, gij hebt welgedaan, dat het in uw hart geweest is. 19Evenwel gij zult dat huis niet bouwen; maar uw zoon, die uit uw lendenen voortkomen zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen.
 uit uw lendenen Zie Gen 35:11.
20Zo heeft de Heere bevestigd Zijn woord, dat Hij gesproken had; want ik ben opgestaan in de plaats van mijn vader David, en ik zit op den troon van Israël, gelijk als de Heere gesproken heeft; en ik heb een huis gebouwd den Naam des Heeren, des Gods van Israël. 21En ik heb daar een plaats beschikt voor de ark, waarin het verbond des Heeren is, hetwelk Hij met onze vaderen maakte, als Hij hen uit Egypteland uitvoerde.
 het verbond Dat is, de tafelen des verbonds, of der getuigenis; versta de wetten des verbonds, naar dewelke het verbond is gemaakt geweest, die in twee stenen tafelen geschreven waren. Vergelijk Deu 31:26.
22En Salomo stond voor het altaar des Heeren, tegenover de ganse gemeente van Israël, en breidde zijn handen uit naar den hemel;
 stond Te weten, op het koperen en verheven gestoelte, hetwelk was in het voorhof des volks, recht tegenover het brandofferaltaar, dat hij uit zijn stoel zien Kon. Zie hiervan 2Ki 11:14, en 2Ki 23:3, en 2Ch 6:13.
,
 breidde Tot een bewijs, dat hij zijn hart tot God, dien hij aanriep, opgeheven had, en van hem alleen alles goeds verwachtte. Van welke ceremonie, bij de ouden in het bidden gebruikt, zie ook Ezr 9:5; Job 11:13; Psa 44:21, en Psa 63:5; 1Ti 2:8.
23En hij zeide: Heere, God van Israël, er is geen God, gelijk Gij, boven in den hemel, noch beneden op de aarde, houdende het verbond en de weldadigheid aan Uw knechten, die voor Uw aangezicht met hun ganse hart wandelen;
 voor Uw aangezicht Zie Gen 17:1.
,
 ganse hart wandelen; Zie boven, 1Ki 2:4.
24Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt, wat Gij tot hem gesproken hadt; want met Uw mond hebt Gij gesproken, en met Uw hand vervuld, gelijk het te dezen dage is.
 vervuld, Dat is, beginnen te vervullen.
25En nu Heere, God van Israël, houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken hebt, zeggende: Geen man zal u van voor Mijn aangezicht afgesneden worden, die op den troon van Israël zitte; alleenlijk zo uw zonen hun weg bewaren, om te wandelen voor Mijn aangezicht, gelijk als gij gewandeld hebt voor Mijn aangezicht.
 Geen man Anders, geen man zal u van voor mijn aangezicht ontbreken. De zin is dat er altijd iemand zou zijn in het geslacht Davids, die hem in het rijk opvolgen zou. Welke belofte ten volle vervuld is in Christus, wiens koninkrijk is zonder einde, Luk 1:33.
,
 hun weg bewaren, Zie boven, 1Ki 2:4.
,
 wandelen Zie Gen 17:1.
26Nu dan, o God van Israël, laat toch Uw woord waar worden, hetwelk Gij gesproken hebt tot Uw knecht, mijn vader David. 27Maar waarlijk, zou God op de aarde wonen? Zie, de hemelen, ja, de hemel der hemelen zouden U niet begrijpen, hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb!
 Maar waarlijk, Het is alsof hij zeide: Hoewel dit huis niet bekwaam is om U, die hemel en aarde vervult, te bevatten, laat het nochtans U welgevallen, daarin te wonen en de gebeden te verhoren.
,
 zou God Hij wil niet loochenen dat God op de aarde is, maar hij wil zeggen dat Hij daar niet besloten is, ten aanzien van zijn wezen, hoewel Hij in den tempel als een zichtbaar teken zijner tegenwoordigheid zich openbaarde, ten aanzien van zijn genade.
,
 de hemel der hemelen Alzo Psa 148:4. Versta, den oppersten hemel, die de allerruimste is, van Paulus genaamd de derde hemel, 2Co 12:2; en zie de manier van spreken Lev 2:3, en in de aantekeningen.
28Wend U dan nog tot het gebed van Uw knecht, en tot zijn smeking, o Heere, mijn God, om te horen naar het geroep en naar het gebed, dat Uw knecht heden voor Uw aangezicht bidt.
 van Uw knecht, Dat is, tot mijn gebed.
29Dat Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit huis, over deze plaats, van dewelke Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal daar zijn; om te horen naar het gebed, hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats.
 ogen Menselijkerwijze van God gesproken, wiens ogen gezegd worden open te zijn over de zijnen, als Hij zich over hen ontfermt, hen verhoort en hun goeddoet. Vergelijk onder, vs.52, en Psa 33:18, en Psa 34:16; Zec 12:4.
,
 Mijn Naam Zie boven, vs.16.
,
 in deze plaats Anders, naar deze plaats; te weten, zich wendende naar dit huis, en ziende op de beloften van uw tegenwoordigheid; zie Dan 6:11.
30Hoor dan naar de smeking van Uw knecht, en van Uw volk Israël, die in deze plaats zullen bidden; en Gij, hoor in de plaats Uwer woning, in den hemel, ja, hoor, en vergeef.
 die in deze plaats Anders, dewelke zij, enz.
31Wanneer iemand tegen zijn naaste zal gezondigd hebben, en hij hem een eed des vloeks opgelegd zal hebben, om zichzelven te vervloeken; en de eed des vloeks voor Uw altaar in dit huis komen zal;
 hij hem Te weten, de naaste, tegen denwelken gezondigd is.
,
 eed des vloeks Hebreeuws eigenlijk, vloek, of vervloeking. Versta, een eed van den rechter opgelegd, die in gewichtige zaken geschiedde, met zijns zelfs vervloeking zo men valselijk zwoer, en dat zeer plechtig voor het altaar, om den zweerder te meer tot aandacht en vrees te verwekken. Vergelijk Exo 22:8; Num 5:15-18, enz.
32Hoor Gij dan in den hemel, en doe, en richt Uw knechten, veroordelende den ongerechtige, gevende zijn weg op zijn hoofd, en rechtvaardigende den gerechtige, gevende hem naar zijn gerechtigheid.
 veroordelende Zie van dit woord Deu 25:1.
,
 gevende zijn weg Dat is, mits zijn zonden door de welverdiende straffen te plagen. Zie gelijke manier van spreken, 2Ch 6:23; Eze 9:10, en vergelijk onder, vs.39.
,
 rechtvaardigende den gerechtige, Dat is, vrij achtende en rechtvaardig sprekende. Zie van dit woord Gen 44:16; Deu 25:1.
33Wanneer Uw volk Israël zal geslagen worden voor het aangezicht des vijands, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben, en zich tot U bekeren, en Uw Naam belijden, en tot U in dit huis bidden en smeken zullen;
 Uw Naam belijden, Dat is, zichzelven de schuld der straf en U de eer der gerechtigheid toeschrijven zullen. Alzo onder, vs.35. Zie Jos 7:19.
34Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde van Uw volk Israël, en breng hen weder in het land, dat Gij hun vaderen gegeven hebt. 35Als de hemel zal gesloten zijn, dat er geen regen is, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben; en zij in deze plaats bidden, en Uw Naam belijden, en van hun zonden zich bekeren zullen, als Gij hen geplaagd zult hebben;
 gesloten zijn, Zie Deu 11:17. Hetwelk anders geheten wordt de hemel als ijzer of als koper maken, Lev 26:19; Deu 28:23.
,
 Gij hen Anders, omdat Gij tegen hen getuigd zult hebben; te weten, door uw profeten of door de straf der dorrigheid, alzo 2Ch 6:26.
36Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde van Uw knechten en van Uw volk Israël, als Gij hun zult geleerd hebben den goeden weg in denwelken zij wandelen zullen; en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt.
 goeden weg Alzo mede genaamd 1Sa 12:23. Anders, den weg des Heeren, Psa 27:11; der waarheid, Psa 119:30; des verstands, Pro 9:6; der heiligheid, Isa 36:8; der gerechtigheid, 2Pe 2:21; des levens, Pro 6:23, enz.
37Als er honger in het land wezen zal, als er pest wezen zal, als er brandkoren, honigdauw, sprinkhanen, kevers wezen zullen, als zijn vijand in het land zijner poorten hem belegeren zal, of enige plage, of enige krankheid wezen zal;
 in het land Dat is, in zijn eigen land en steden. Het woord poorten wordt hier voor steden genomen. Zie Gen 22:17. Het land nu zijner steden betekent de steden zijns lands. Alzo 2Ch 6:28.
,
 of enige krankheid Dit woord is in den oorspronkelijken tekst uitgedrukt, 2Ch 6:28.
38Alle gebed, alle smeking, die van enig mens, van al Uw volk Israël, geschieden zal; als zij erkennen, een ieder de plage zijns harten, en een ieder zijn handen in dit huis uitbreiden zal;
 van enig mens, Dat is, van elk een in zijn bijzonder, of van de vergadering des volks in het algemeen.
,
 de plage zijns harten, Dat is, die hun ter harte gaat, en hen inwendiglijk zo smart, dat zij tot het gebed door het vertrouwen op God, met ware bekering des harten gedrongen worden.
,
 in dit huis Of, naar dit huis. Zie onder, vs.44.
39Hoor Gij dan in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en vergeef, en doe, en geef een iegelijk naar al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart kent; want Gij alleen kent het hart van alle kinderen der mensen;
 al zijn wegen, Zie Gen 6:12.
,
 alle kinderen der mensen; Dat is, alle mensen. Alzo Num 23:19; Job 16:21; Psa 8:5; Ecc 3:21.
40Opdat zij U vrezen al de dagen, die zij leven zullen in het land, dat Gij onzen vaderen gegeven hebt.
 zij U vrezen Dat is, wandelen in uw wegen, gelijk verklaard wordt 2Ch 6:31; want de vreze des Heeren verwekt den mens om het kwade te laten en het goede te doen; Pro 1:7, en Pro 3:13, en Pro 16:6.
41Zelfs ook aangaande den vreemde, die van Uw volk Israël niet zal zijn, maar uit verren lande om Uws Naams wil komen zal;
 vreemde, Versta, degenen, die van hun afgoderij tot den waren God zouden bekeerd zijn.
,
 Uws Naams Dat is, om den roem en lof, dien Gij hebt, zo van de schepping, onderhouding en regering aller dingen in het algemeen, als van de bezorging, bewaring en verlossing uwer kerk in het bijzonder. Zie vs.42, en 2Ch 6:32.
42( Want zij zullen horen van Uw groten Naam, en van Uw sterke hand, en van Uw uitgestrekten arm) als hij komen en bidden zal in dit huis;
 hand, Dat is, kracht, vermogen, alzo Deu 3:24; Psa 136:12. Zie Num 11:23.
,
 uitgestrekten arm Alzo Psa 136:12; Jer 32:17.
43Hoor Gij in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en doe naar alles, waarom die vreemde tot U roepen zal; opdat alle volken der aarde Uw Naam kennen, om U te vrezen, gelijk Uw volk Israël, en om te weten, dat Uw Naam genoemd wordt over dit huis, hetwelk ik gebouwd heb.
 Uw Naam Dat is, dat zijn naam heeft van U. Vergelijk boven de aantekeningen op vs.16.
44Wanneer Uw volk in den krijg tegen zijn vijand uittrekken zal door den weg, dien Gij hen henen zenden zult, en zullen tot den Heere bidden naar den weg dezer stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit huis, hetwelk ik Uw Naam gebouwd heb;
 zal door den weg, Dat is, in een rechtvaardigen en wettelijken oorlog, die van U zal geboden zijn.
,
 naar den weg Dat is, zich wendende in het bidden naar de plaats, tot een bewijs dat zij dien God alleen voor den waren God bekenden en aanriepen, die in den tempel te Jeruzalem naar zijn woord gediend werd. Alzo onder, vs.48, en zie hiervan een exempel in Dan 6:11.
45Hoor dan in den hemel hun gebed en hun smeking, en voer hun recht uit.
 voer hun recht uit Of, handhaaf hun recht. Hebreeuws, doe hun gericht, of recht. God nu doet zijn volk gericht of recht wanneer Hij gelijk een rechter hetzelve voorstaat, en zijn vijanden rechtvaardiglijk straft. Alzo onder, vs.49; 2Ch 6:35, 2Ch 6:39; Psa 9:5, en Psa 140:13.
46Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen U ( want geen mens is er, die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult zijn, en hen leveren zult voor het aangezicht des vijands, dat degenen, die hen gevangen hebben, hen gevankelijk wegvoeren in des vijands land, dat verre of nabij is. 47En zij in het land, waar zij gevankelijk weggevoerd zijn, weder aan hun hart brengen zullen, dat zij zich bekeren, en tot U smeken in het land dergenen, die ze gevankelijk weggevoerd hebben, zeggende: Wij hebben gezondigd, en verkeerdelijk gedaan, wij hebben goddelooslijk gehandeld;
 hun hart Dat is, uit een recht gevoel en berouw hunner zonden, een ongeveinsd voornemen hebben, om met een vast betrouwen op uw genade het kwaad te laten en het goede te doen. Alzo 2Ch 6:37.
48En zij zich tot U bekeren, met hun ganse hart, en met hun ganse ziel, in het land hunner vijanden, die hen gevankelijk weggevoerd zullen hebben; en tot U bidden zullen naar den weg van hun land ( hetwelk Gij hun vaderen gegeven hebt), naar deze stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit huis, dat ik Uw Naam gebouwd heb;
 ganse hart, Zie 1Ki 2:4.
,
 naar den weg Zie boven, vs.44.
49Hoor dan in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, hun gebed en hun smeking en voer hun recht uit;
 voer hun recht uit; Hebreeuws, doe hun gericht. Als vs.45.
50En vergeef aan Uw volk, dat zij tegen U gezondigd zullen hebben, en al hun overtredingen, waarmede zij tegen U zullen overtreden hebben; en geef hun barmhartigheid voor het aangezicht dergenen, die ze gevangen houden, opdat zij zich hunner ontfermen;
 geef hun Hebreeuws, stel hen, of geef hen ter barmhartigheden; dat is, om ontfermd te worden, of om ontferming te verkrijgen. Zie een bijna gelijke manier van spreken Gen 43:14. De zin is dat God den gevangen Israëlieten zou geven genade en medelijden te vinden in de ogen hunner vijanden, in de plaats van wrede mishandeling en verdrukking. Zie enige vervullingen hiervan Neh 2:2, enz.; Est 10:2-3; Dan 1:9-10, enz.
51Want zij zijn Uw volk en Uw erfdeel, die Gij uitgevoerd hebt uit Egypteland, uit het midden des ijzeren ovens;
 ovens; Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk een plaats, of een vat, waarin allerlei metaal door het vuur gesmolten wordt; waarbij Egypte vergeleken wordt, omdat zij daar vele verdrukkingen en zware beproevingen uitgestaan hadden. Zie Deu 4:20, en vergelijk Isa 48:10.
52Opdat Uw ogen open zijn tot de smeking van Uw knecht, en tot de smeking van Uw volk Israël, om naar hen te horen, in al hun roepen tot U.
 ogen open Zie boven, vs.29.
53Want Gij hebt hen U tot een erfdeel afgezonderd, uit alle volken der aarde; gelijk als Gij gesproken hebt door den dienst van Mozes, Uw knecht, als Gij onze vaderen uit Egypte uitvoerdet, Heere Heere!
 door den dienst Hebreeuws, door de hand. Alzo ook vs.56.
54Het geschiedde nu, als Salomo voleind had dit ganse gebed, en deze smeking tot den Heere te bidden, dat hij van voor het altaar des Heeren opstond, van het knielen op zijn knieën, met zijn handen uitgebreid naar den hemel;
 het knielen De ceremonie der kniebuiging hebben de heiligen in het bidden gebruikt tot een teken van ootmoedigheid des harten, met welke wij voor God verschijnen moeten. Zie 2Ch 6:13; Dan 6:11; Luk 22:41.
,
 uitgebreid Zie boven, vs.22.
55Zo stond hij, en zegende de ganse gemeente van Israël, zeggende met luider stem:
 zegende Zie boven, vs.14.
,
 luider stem Hebreeuws, groter stem.
56Geloofd zij de Heere, Die aan Zijn volk Israël rust gegeven heeft, naar alles, wat Hij gesproken heeft! Niet een enig woord is er gevallen van al Zijn goede woorden, die Hij gesproken heeft door den dienst van Mozes, Zijn knecht.
 Niet een enig woord Dat is, Hij heeft al zijn beloften vervuld en geen daarvan gebroken. Alzo ook Jos 21:45, en Jos 23:14; 2Ki 10:10.
,
 al Zijn goede woorden, Hebreeuws, van al zijn goed woord.
,
 den dienst van Mozes, Hebreeuws, door de hand. Zie Exo 4:13.
57De Heere, onze God, zij met ons, gelijk als Hij geweest is met onze vaderen; Hij verlate ons niet, en begeve ons niet;
 zij met ons, Zie Gen 21:22, en Gen 26:24.
58Neigende tot Zich ons hart, om in al Zijn wegen te wandelen, en om te houden Zijn geboden, en Zijn inzettingen, en Zijn rechten, dewelke Hij onzen vaderen geboden heeft.
 Zijn geboden, Zie het onderscheid dezer drie woorden, boven, 1Ki 2:3.
59En dat deze mijn woorden, waarmede ik voor den Heere gesmeekt heb, mogen nabij zijn voor den Heere, onzen God, dag en nacht; opdat Hij het recht van Zijn knecht uitvoere, en het recht van Zijn volk Israël, elkeen dagelijks op zijn dag.
 knecht uitvoere, Hij verstaat hiermede zichzelven, gelijk boven, vs.28-30, 52.
,
 elkeen Hebreeuws, het woord, of het ding des daags op zijn dag; dat is, ten allen dage, naardat dagelijks enige nood mag voorvallen. Gelijke manier van spreken is, Exo 5:13; Lev 23:37.
60Opdat alle volken der aarde weten, dat de Heere die God is, niemand meer; 61En ulieder hart volkomen zij met den Heere, onzen God, om te wandelen in Zijn inzettingen, en Zijn geboden te houden, gelijk te dezen dage.
 volkomen zij Versta, de volkomenheid dezes levens, bestaande in al de leden der godvruchtigheid, en niet in derzelver vollen wasdom, welke is de volkomenheid des anderen levens. Alzo onder, 1Ki 11:4, en 1Ki 15:3, 1Ki 15:14; 2Ki 20:3; 1Ch 28:9, en 1Ch 29:9, 1Ch 29:19; 2Ch 15:17, en 2Ch 19:9. Vergelijk Phi 3:12, Phi 3:15.
,
 gelijk te dezen dage Versta, voortaan altijd, gelijk Gij doet ten huidigen dage.
62En de koning, en gans Israël met hem, offerden slachtofferen voor het aangezicht des Heeren.
 voor het aangezicht Voor den tempel. Zie Lev 1:3.
63En Salomo offerde ten dankoffer, dat hij den Heere offerde, twee en twintig duizend runderen, en honderd en twintig duizend schapen. Alzo hebben zij het huis des Heeren ingewijd, de koning en al de kinderen Israëls. 64Ten zelfden dage heiligde de koning het middelste des voorhofs, dat voor het huis des Heeren was, omdat hij aldaar het brandoffer en het spijsoffer bereid had, mitsgaders het vet der dankofferen; want het koperen altaar, dat voor het aangezicht des Heeren was, was te klein, om de brandofferen, en de spijsofferen, en het vet der dankofferen te vatten.
 heiligde Zie Lev 8:10.
,
 des voorhofs, Versta dit van het voorhof der priesters, welks middelste deel hij door den Geest Gods geleid zijnde in dit extraordinaire werk gebruikt heeft om daar offeranden te offeren, en tot dien einde altaren op te richten, omdat het brandofferaltaar de offeranden, vanwege haar menigte, alle niet kon dragen.
,
 voor het huis Dat is, dicht voor aan het voorste deel des tempels, genoemd het heilige.
,
 voor het aangezicht Zie boven, vs.62.
65Terzelfder tijd ook hield Salomo het feest, en gans Israël met hem, een grote gemeente, van den ingang af van Hamath tot de rivier van Egypte, voor het aangezicht des Heeren, onzes Gods, zeven dagen en zeven dagen, zijnde veertien dagen.
 het feest, Versta, het feest der loofhutten, hetwelk zeven dagen moest gehouden worden. Zie hiervan Lev 23:34.
,
 Hamath Zie hiervan Num 13:21. Dit was de uiterste landpale van Kanaän tegen het noorden.
,
 rivier van Egypte, Deze wordt Sichor genoemd, Jos 13:3, en was de uiterste landpale tegen het zuiden. Zie Gen 15:18.
,
 zeven dagen, Versta, zeven dagen tot de inwijding des altaars en des tempels; en dan nog eens zeven dagen tot onderhouding van het feest der loofhutten, 2Ch 7:9.
66Op den achtsten dag liet hij het volk gaan, en zij zegenden den koning; daarna gingen zij naar hun tenten, blijde en goedsmoeds over al het goede, dat de Heere aan David, Zijn knecht, en aan Israël, Zijn volk, gedaan had.
 achtsten dag Versta, dat hij het volk verlof gegeven heeft op den achtsten dag, welke was dde twee en twintigste der zevende maand; maar omdat die dag ook moest gevierd worden, zijn zij vertrokken den volgenden dag, zijnde de drie en twintigste. Zie 2Ch 7:10, en de aantekening.
,
 goedsmoeds Hebreeuws, goed van harten.
,
 aan David, Dat is, den huize Davids en zijn nakomelingen in het koninkrijk.
Copyright information for DutSVVA