‏ 1 Samuel 18

1Het geschiedde nu, als hij geëindigd had tot Saul te spreken, dat de ziel van Jonathan verbonden werd aan de ziel van David; en Jonathan beminde hem als zijn ziel.
 hij geëindigd had Te weten, David.
,
 dat de ziel van Jónathan Zie de aantekeningen Gen 44:30.
,
 als zijn ziel Dat is, zichzelven.
2En Saul nam hem te dien dage, en liet hem niet werderkeren tot zijns vaders huis.
 Saul nam hem te dien dage, Boven, 1Sa 16:19 wordt gezegd dat Saul David bij zich genomen heeft, opdat hij voor hem op de harp spelen zou, en toen ging hij af en aan; boven, 1Sa 17:15. Nu wordt hier gezegd dat Saul David tot zich genomen heeft, te weten, om hem in den krijg te gebruiken, als een van zijn oversten, vs.5, en derhalve moest hij steeds aan het hof blijven.
3Jonathan nu en David maakten een verbond, dewijl hij hem liefhad als zijn ziel. 4En Jonathan deed zijn mantel af, dien hij aan had, en gaf hem aan David, ook zijn klederen, ja, tot zijn zwaard toe, en tot zijn boog toe, en tot zijn gordel toe.
 dien hij aan had, Hebreeuws, die op hen was
,
 zijn klederen, Versta dit van de krijgsklederen.
5En David toog uit, overal, waar Saul hem zond; hij gedroeg zich voorzichtiglijk, en Saul zette hem over de krijgslieden; en hij was aangenaam in de ogen des gansen volks, en ook in de ogen der knechten van Saul.
 aangenaam Hebreeuws, goed.
6Het geschiedde nu, toen zij kwamen, en David wederkeerde van het slaan der Filistijnen, dat de vrouwen uitgingen uit al de steden van Israël, met gezang en reien, den koning Saul tegemoet, met trommelen, met vreugde en met muziekinstrumenten.
 zij kwamen, Te weten, Saul met zijn krijgsvolk.
,
 der Filistijnen, Hebreeuws, des Filistijns; waaronder men verstaan kan den reus Goliath vooreerst, en daarna het leger der Filistijnen in het algemeen.
,
 met vreugde Zie dergelijke exempelen Exo 15:20-21; Jdg 11:34.
,
 muziekinstrumenten Het instrument, dat hier in het Hebreeuws genoemd wordt, is ons heden ten dage onbekend, doch het schijnt dat het een instrument met drie snaren geweest is.
7En de vrouwen, spelende, antwoordden elkander en zeiden: Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden!
 zijn duizenden verslagen, Dat is, vele.
,
 zijn tienduizenden Dat is, tienmaal zoveel als Saul.
8Toen ontstak Saul zeer, en dat woord was kwaad in zijn ogen, en hij zeide: Zij hebben David tien duizend gegeven, doch mij hebben zij maar duizend gegeven; en voorzeker zal het koninkrijk nog voor hem zijn. 9En Saul had het oog op David, van dien dag af en voortaan.
 had het oog op David, Hebreeuws, oogde David; dat is, hij loerde op hem, en bespiedde alle gelegenheid om hem te doden; of hij zag hem van dien tijd af met kwade ogen aan, en hij was hem vijand, vs.29.
10En het geschiedde des anderen daags, dat de boze geest Gods over Saul vaardig werd, en hij profeteerde midden in het huis, en David speelde op snarenspel met zijn hand, als van dag tot dag; Saul nu had een spies in zijn hand.
 boze geest Gods Zie boven, 1Sa 16:15.
,
 profeteerde midden in het huis, De zin is dat Saul, van den bozen geest gekweld wordende, als in verrukking van zinnen viel en vreemde gebaren betoonde. Vergelijk 1Ki 18:29 met de aantekeningen.
,
 speelde op snarenspel met zijn hand, Te weten, om Saul van de onrust en kwelling des bozen ggestes te verlichten, en hem in zijn melancholie eerst aan het hof geroepen, boven, 1Sa 16:16.
11En Saul schoot de spies, en zeide: Ik zal David aan den wand spitten; maar David wendde zich tweemaal van zijn aangezicht af.
 zeide Dat is, hij dacht bij zichzelven. Want het is niet te vermoeden dat hij dit overluid gesproken heeft. Zie dergelijke onder, vs.17, 21.
,
 Ik zal David aan den wand spitten; Hebreeuws, ik zal in David en in den wand slaan.
12En Saul vreesde voor David, want de Heere was met hem, en Hij was van Saul geweken.
 vreesde voor David, Saul vreesde dat het volk en de krijgslieden, die David liefhadden, David tot koning kiezen zouden, vs.8.
13Daarom deed hem Saul van zich weg, en hij zette hem zich tot een overste van duizend; en hij ging uit en hij ging in voor het aangezicht des volks.
 hij zette hem Niet uit gunst hem dezen staat gevende, maar op hoop dat hij in de handen der vijanden vallen en doodgeslagen zou worden. Zie vs.17, 25.
,
 ging uit en hij ging in Dat is, hij leidde het volk aan den vijand en van den vijand, gelijk zulks een kloeken overste betaamde. Alzo ook onder, vs.16.
14En David gedroeg zich voorzichtiglijk op al zijn wegen; en de Heere was met hem. 15Toen nu Saul zag, dat hij zich zeer voorzichtiglijk gedroeg, vreesde hij voor zijn aangezicht.
 vreesde hij voor zijn aangezicht Zie hiervan de oorzaak boven, vs.8.
16Doch gans Israël en Juda had David lief; want hij ging uit en hij ging in voor hun aangezicht.
 gans Israël Versta de elf stammen.
,
 Juda had David lief; Dat is de stam van Juda.
17Derhalve zeide Saul tot David: Zie, mijn grootste dochter Merab zal ik u tot een vrouw geven; alleenlijk, wees mij een dapper zoon, en voer den krijg des Heeren. Want Saul zeide: Dat mijn hand niet tegen hem zij, maar dat de hand der Filistijnen tegen hem zij.
 mijn grootste dochter Merab Omdat Saul David niet openlijk durfde doden, en God hem in den krijg bewaarde, zo zoekt hij hem, onder een schijn van liefde en vriendschap, in het net te krijgen en om te brengen.
,
 een dapper zoon, Hebreeuws, een zoon der dapperheid
,
 den krijg des HEEREN Dat is, de oorlogen des Israëlietischen volks, die zij voeren om de eer Gods voor te staan tegen de afgodische heidenen.
,
 zeide Te weten, bij zichzelven in zijn hart.
,
 Dat mijn hand niet tegen hem zij, Dat is, ik zal hem met mijn eigen handen niet doden, maar ik zal hem door de hand der Filistijnen laten omkomen. Dit bedacht Saul daarom, opdat de kwade wil des volks, hetwelk David liefhad, op hem niet vallen zou.
18Doch David zeide tot Saul: Wie ben ik, en wat is mijn leven, en mijns vaders huisgezin in Israël, dat ik des konings schoonzoon zou worden?
 Wie ben ik, Hij wil zeggen: Ik ben veel te gering, dat ik eens konings schoonzoon zou worden. Aldus spreekt David ook 2Sa 7:18.
19Het geschiedde nu ten tijde als men Merab, de dochter van Saul, aan David geven zou, zo is zij aan Adriël, den Meholathiet, ter vrouw gegeven.
 Adriël, Hij is geweest de zoon van Barzillaï den Efraïmiet, 2Sa 21:8, alwaar gezegd wordt dat de vijf kinderen, die hij Merab gewonnen heeft, van de Gibeonieten zijn gehangen.
,
 den Meholathiet, Dat is, die te Mehola geboren was. Deze stad werd Abel-Mehola genoemd, Jdg 7:22.
20Doch Michal, de dochter van Saul, had David lief. Toen dat Saul te kennen werd gegeven, zo was die zaak recht in zijn ogen. 21En Saul zeide: Ik zal haar hem geven, dat zij hem tot een valstrik zij, en dat de hand der Filistijnen tegen hem zij. Daarom zeide Saul tot David: Met de andere zult gij heden mijn schoonzoon worden.
 dat zij hem tot een valstrik zij, Zie onder, vs.25.
,
 andere Hebreeuws, twee; dat is, de tweede. Zie boven, 1Sa 13:1.
,
 mijn schoonzoon worden Dat is, binnen korten tijd, of, op dien dag; verstaande een zekeren en bestemden dag, dien Saul daartoe bestemd had, gedurende welken tijd David zijn bruidsgift van honderd voorhuiden der Filistijnen zou opbrengen. Zie hieronder, vs.26. Doch Sauls hoop was, dat David, zich hiertoe schikkende, den een of den anderen tijd zou omkomen.
22En Saul gebood zijn knechten: Spreekt met David in het heimelijke, zeggende: Zie, de koning heeft lust aan u, en al zijn knechten hebben u lief; word dan nu des konings schoonzoon.
 in het heimelijke, Alsof hij zeide: Houd u niet, dat gij zulks door mijn bevel doet, maar alsof gij het uit uzelven deedt, zonder mijn kennis.
23En de knechten van Saul spraken deze woorden voor de oren van David. Toen zeide David: Is dat licht in ulieder ogen, des konings schoonzoon te worden, daar ik een arm en verachtzaam man ben?
 daar ik een arm en verachtzaam man ben? Hij wil zeggen: Dewijl ik een arm gezel ben, in vergelijking met den koning, zo heb ik de macht niet om een bruidsgift te geven, gelijk eens konings dochter toestaat. Want de mannen ontvingen te dien tijde geen bruidsgift van de vrouw, maar zij gaven de bruidsgiften. Zie Gen 34:12; Exo 22:16-17. Deze bruidsgift was tenminste vijftig sikkelen zilvers, Deu 22:29. Dat is wat meer dan twaalf en een half onsen zilvers, dat is twaalf rijksdaalders en een halve (¦ 31,25).
24En de knechten van Saul boodschapten het hem, zeggende: Zulke woorden heeft David gesproken.
 Zulke woorden heeft David gesproken Hebreeuws, naar deze woorden.
25Toen zeide Saul: Aldus zult gijlieden tot David zeggen: De koning heeft geen lust aan den bruidschat, maar aan honderd voorhuiden der Filistijnen, opdat men zich wreke aan des konings vijanden. Want Saul dacht David te vellen door de hand der Filistijnen.
 Want Saul dacht David te vellen Dat is, Saul vermoedde dat David eer in den krijg zou omkomen, eer hij honderd Filistijnen zou ombrengen.
26Zijn knechten nu boodschapten David deze woorden. En die zaak was recht in de ogen van David, dat hij des konings schoonzoon zou worden; maar de dagen waren nog niet vervuld.
 de dagen waren nog niet vervuld Te weten, die dagen, die bestemd waren om de bruiloft te houden, of om de levering der voorhuiden te doen.
27Toen maakte zich David op, en hij en zijn mannen gingen heen, en zij sloegen onder de Filistijnen tweehonderd mannen, en David bracht hun voorhuiden, en men leverde ze den koning volkomenlijk, opdat hij schoonzoon des konings worden zou. Toen gaf Saul hem zijn dochter Michal ter vrouw.
 volkomenlijk, Dat is, in vol getal.
28En Saul zag en merkte, dat de Heere met David was; en Michal, de dochter van Saul, had hem lief. 29Toen vreesde zich Saul nog meer voor David; en Saul was David een vijand al zijn dagen.
 al zijn dagen Dat is, zolang als Saul leefde.
30Als de vorsten der Filistijnen uittogen, zo geschiedde het, als zij uittogen, dat David kloeker was, dan al de knechten van Saul; zodat zijn naam zeer geacht was.
 uittogen, Te weten, om krijg te voeren tegen de Israëlieten.
Copyright information for DutSVVA