‏ 1 Samuel 24

1[024:2] En het geschiedde, nadat Saul wedergekeerd was van achter de Filistijnen, zo gaf men hem te kennen, zeggende: Zie, David is in de woestijn van En-gedi.
 van daar op, Te weten, uit de woestijn Maon, waar Saul hem meende te vangen, gelijk 1Sa 23:25 gezegd is.
,
 En-gedi Anders genoemd Hazazon-Thamar, Gen 14:7, en 2Ch 20:2. Het is een stad, gelegen in den stam van Juda, aan de Zout-of Dode zee, naar het zuiden, tussen hoge bergen en rotsstenen, in het midden van welke veel schone en genoegelijke valleien en velden zijn, beplant met velerlei schone bomen, als palmen en dergelijke; ook wast aldaar veel balsem, enz.
2[024:3] Toen nam Saul drie duizend uitgelezen mannen uit gans Israël, en hij toog heen, om David en zijn mannen te zoeken boven op de rotsstenen der steenbokken.
 van achter de Filistijnen, Dat is, van het vervolgen der Filistijnen, die hem in het land waren gevallen, terwijl hij David vervolgde, boven, 1Sa 23:27.
3[024:4] En hij kwam tot de schaapskooien aan den weg, waar een spelonk was; en Saul ging daarin, om zijn voeten te dekken. David nu en zijn mannen zaten aan de zijden der spelonk.
 boven op de rotsstenen der steenbokken Dat is, in de hoge en steile rotsen, op welke de steenbokken klimmen en springen.
4[024:5] Toen zeiden de mannen van David tot hem: Zie den dag, in welken de Heere tot u zegt: Zie, Ik geef uw vijand in uw hand, en gij zult hem doen, gelijk als het goed zal zijn in uw ogen. En David stond op, en sneed stilletjes een slip van Sauls mantel.
 schaapskooien Anders, te Gidroth Zon
,
 om zijn voeten te dekken Dat is, om zijn gevoeg te doen. Zie van deze manier van spreken Jdg 3:24.
5[024:6] Doch het geschiedde daarna, dat Davids hart hem sloeg, omdat hij de slip van Saul afgesneden had.
 in welken de HEERE tot u zegt Dat is, de Heere geeft u rechtstreeks zulke bekwame gelegenheid om uw vijand te doden, alsof Hij tot u sprak: Zie, Ik geef uw vijand in uw hand. Anders, waarvan de Heere u gezegd heeft
,
 stilletjes Of, heuselijk, behendiglijk.
6[024:7] En hij zeide tot zijn mannen: Dat late de Heere ver van mij zijn, dat ik die zaak doen zou aan mijn heer, den gezalfde des Heeren, dat ik mijn hand tegen hem uitsteken zou; want hij is de gezalfde des Heeren!
 hart hem sloeg, Vrezende of hij God mocht vertoornd hebben omdat hij den koning deze smaadheid aangedaan had. Vergelijk 2Sa 24:10.
7[024:8] En David scheidde zijn mannen met woorden, en liet hun niet toe, dat zij opstonden tegen Saul. En Saul maakte zich op uit de spelonk, en ging op den weg.
 dat ik die zaak doen zou Te weten, hetgeen gijlieden mij raadt.
,
 den gezalfde des HEEREN, Dat is, die uit het bevel des Heeren koning over Israël gezalfd is.
,
 uitsteken zou; Of, uitstrekken, leggen, slaan aan hem. Zie Gen 37:22.
8[024:9] Daarna maakte zich David ook op, en ging uit de spelonk, en hij riep Saul achterna, zeggende: Mijn heer koning! Toen zag Saul achter zich om, en David boog zich met het aangezicht ter aarde en neigde zich.
 scheidde Hebreeuws, kloof, of verdeelde zijn mannen; dat is, David heeft het samenrotten zijner krijgslieden gescheurd of verdeeld, en teniet gemaakt, die vaardig waren om Saul om te brengen. Of, toen zijn mannen, van beide zijden der spelonk voortkomende, Saul wilden aanvallen, zo heeft hij hen aan beide zijden van elkander gehouden.
,
 op den weg Of, zijns weegs.
9[024:10] En David zeide tot Saul: Waarom hoort gij de woorden der mensen, zeggende: Zie, David zoekt uw kwaad?
 boog zich Tot een teken van onderdanigheid.
10[024:11] Zie, te dezen dage hebben uw ogen gezien, dat de Heere u heden in mijn hand gegeven heeft in deze spelonk, en men zeide, dat ik u doden zou; doch mijn hand verschoonde u, want ik zeide: Ik zal mijn hand niet uitsteken tegen mijn heer, want hij is de gezalfde des Heeren.
 kwaad? Dat is, uw ondergang en verderf.
11[024:12] Zie toch, mijn vader, ja, zie de slip uws mantels in mijn hand; want als ik de slip uws mantels afgesneden heb, zo heb ik u niet gedood; beken en zie, dat er in mijn hand geen kwaad, noch overtreding is, en ik tegen u niet gezondigd heb; nochtans jaagt gij mijn ziel, dat gij ze wegneemt.
 de HEERE u heden in mijn hand gegeven heeft Zie boven, vs.5.
,
 men zeide, Dat is, sommigen dergenen, die bij mij waren, rieden mij dat enz.
,
 dat ik u doden zou; Hebreeuws, om u te doden
,
 mijn hand verschoonde u, Hebreeuws, zij verschoonde u; te weten, mijn hand, of mijn ziel, of mijn oog, of mijn zwaard.
12[024:13] De Heere zal richten tussen mij en tussen u, en de Heere zal mij wreken aan u; maar mijn hand zal niet tegen u zijn.
 Zie toch, mijn vader, Met deze lieflijke aanspraak zoekt hij Saul te bewegen, dat hij afstand zou doen van zijn kwaad voornemen.
,
 dat er in mijn hand geen kwaad, Dat is, dat ik tegen uw persoon niets kwaads heb bedacht, of voorgenomen met mijn hand te doen.
,
 jaagt gij mijn ziel, Te weten, gelijk de jagers het wild naspeuren, hetzelve najagende door bossen en op het veld, op bergen en in dal. Zie boven, vs.3, en 1Sa 26:20.
13[024:14] Gelijk als het spreekwoord der ouden zegt: Van de goddelozen komt goddeloosheid voort; maar mijn hand zal niet tegen u zijn. 14[024:15] Naar wien is de koning van Israël uitgegaan? Wien jaagt gij na? Naar een doden hond, naar een enige vlo!
 Gelijk als het spreekwoord der ouden zegt Hebreeuws, naar de spreuk des ouden; dat is, der ouden, te weten, die lang vóór dezen tijd geleefd hebben.
,
 Van de goddelozen komt goddeloosheid voort; Alsof hij zeide: Gij behoeft voor mij niet te vrezen, ik zal mijn handen aan u niet leggen. Goddeloze mensen begaan zulke goddeloze daden. Godzalige mannen wreken zichzelven niet, maar zij geven Gode de wraak op. Alzo zal ik ook doen; ik zal mijn handen met het bloed des konings niet bezoedelen.
15[024:16] Doch de Heere zal zijn tot Rechter, en richten tussen mij en tussen u, en zien daarin, en twisten mijn twist, en richten mij van uw hand.
 Naar een doden hond, David wil zeggen, het is de moeite niet waard, noch eer genoeg, dat een koning van Israël zulke moeite zou doen, om met zoveel volk mij na te jagen, die toch niet bijten noch schaden kan, niet meer kracht noch macht hebbende als een dode hond of vlo. Zie dergelijke manier van spreken onder, 1Sa 26:20.
16[024:17] En het geschiedde, toen David geëindigd had al deze woorden tot Saul te spreken, zo zeide Saul: Is dit uw stem, mijn zoon David? Toen hief Saul zijn stem op en weende. 17[024:18] En hij zeide tot David: Gij zijt rechtvaardiger dan ik; want gij hebt mij goed vergolden, en ik heb u kwaad vergolden. 18[024:19] En gij hebt mij heden aangewezen, dat gij mij goed gedaan hebt; want de Heere had mij in uw hand besloten, en gij hebt mij niet gedood. 19[024:20] Zo wanneer iemand zijn vijand gevonden heeft, zal hij hem op een goeden weg laten gaan? De Heere nu vergelde u het goede, voor dezen dag, dien gij mij heden gemaakt hebt. 20[024:21] En nu, zie, ik weet, dat gij voorzeker koning worden zult, en dat het koninkrijk van Israël in uw hand bestaan zal.
 zal hij hem Dat is, zal hij hem laten gaan, zonder hem enige schade aan te doen?
,
 dag, dien gij mij heden In welken gij mij het leven behouden hebt. Vergelijk de manier van spreken met Psa 118:24.
21[024:22] Zo zweer mij dan nu bij den Heere, zo gij mijn zaad na mij zult uitroeien, en mijn naam zult uitdelgen van mijns vaders huis!
 voorzeker koning worden zult, Hebreeuws, koning wordende zult koning worden
,
 bestaan zal Dat is, stedig en vast blijven zal.
22[024:23] Toen zwoer David aan Saul; en Saul ging in zijn huis, maar David en zijn mannen gingen op in de vesting.
 zo gij mijn zaad Dit is een manier van eedzweren. Zie Gen 14:22-23.
Copyright information for DutSVVA