‏ 1 Timothy 1

1Paulus, een apostel van Jezus Christus, naar het bevel van God, onzen Zaligmaker, en den Heere Jezus Christus, Die onze Hope is,
 onzen Zaligmaker, Alzo wordt God de Vader ook elders genoemd, gelijk Luk 1:47; 1Ti 2:3; Tit 1:3, omdat Hij ons door Christus de zaligheid geeft. Zie 2Co 5:18, enz. Anderen lezen, Gods des Vaders, en onzes Zaligmakers Jezus Christus.
,
 onze Hope is, Dat is, de auteur en grond der hoop, die wij van onze zaligheid hebben. Zie Act 4:12.
2Aan Timotheüs, mijn oprechten zoon in het geloof; genade, barmhartigheid, vrede zij u van God, onzen Vader, en Christus Jezus, onzen Heere.
 mijn oprechten Dat is, mijn zeer lieven zoon, gelijk hij spreekt 2Ti 1:2; want het Griekse woord gnesios, of rechte, wordt niet gesteld tegen onrechte of verbasterde zonen, maar betekent een bijzondere trap der liefde van Paulus jegens hem, en ene bijzondere genegenheid en eerbied van Timotheüs jegens Paulus. Het is dan eigenlijk een zoon, die den aard des vaders wel uitdrukt, gelijk hij Titus ook noemt; Tit 1:3.
,
 in het geloof; Dat is, naar het algemeen geloof, gelijk hij spreekt Tit 1:3; waarmede Paulus aanwijst, dat hij niet spreekt van ene natuurlijke geboorte, maar van ene bovennatuurlijke, waardoor hij hem door het Evangelie van Christus gewonnen, en tot het algemeen geloof had gebracht. Zie 1Co 4:14-15.
,
 genade, Zie hiervan het begin van de andere zendbrieven van Paulus.
,
 barmhartigheid, vrede Dit is ene vrucht van de genade Gods; want gelijk door de genade de eeuwige genade onzer verkiezing hier bekwamelijk wordt verstaan, alzo wordt door de barmhartigheid de vergeving onzer zonden door het geloof, en door den vrede de gerustheid onzer conscientiën in God verstaan; Rom 5:1, enz.
3Gelijk ik u vermaand heb, dat gij te Efeze zoudt blijven, als ik naar Macedonië reisde, zo vermaan ik het u nog, opdat gij sommigen beveelt geen andere leer te leren;
 vermaand heb, Of, gebeden heb.
,
 als ik naar Macedónië Van deze reis van Paulus, zie Act 20:1, enz.
,
 zo vermaan ik het u nog Dit of iets dergelijks moet hier noodzakelijk aangevuld worden uit het voorgaande, om den zin vol te maken; en hier wordt het doel uitgedrukt waarom Paulus Timotheüs te Efeze heeft gelaten, niet om daar altijd te blijven en daar bisschop te zijn, gelijk sommigen menen, maar voor een tijd, om als een evangelist en medearbeider der apostelen de gemeente te versterken tegen degenen, die verkeerde leringen zochten in te voeren, gelijk hij Act 20:29 spreekt. Want dat Timotheüs daarna weder tot Paulus is teruggekeerd, blijkt uit 2Ti 4:9-11.
,
 andere leer te leren; Dat is, vreemde of verkeerde leer.
4Noch zich te begeven tot fabelen en oneindelijke geslachtsrekeningen, welke meer twist vragen voortbrengen dan stichting Gods, die in het geloof is.
 te begeven tot Of, te houden aan fabelen, acht hebben op fabelen. Hoewel ook de Grieken veel fabelen onder hunnen godsdienst mengden, en geslachtsrekeningen hunner goden; nochtans schijnt hier Paulus op enigen te zien, die uit het Jodendom kwamen, en die hunne Talmudische fabelen en oneindige geslachtsrekeningen bij Gods Woord voegden, gelijk zij ook de wet met het Evangelie zochten te vermengen; voor welke dingen Paulus hier Timotheüs waarschuwt, gelijk hij die ook uirdrukkelijk Joodse fabelen noemt; Tit 1:14.
,
 stichting Gods, Dat is, stichting die naar God is. Anderen lezen uitdeling Gods; gelijk 1Co 4:1.
5Maar het einde des gebods is liefde uit een rein hart, en uit een goed geweten, en uit een ongeveinsd geloof.
 des gebods is Door het Griekse woord parangelia; dat is, gebod, bevel, of aanmaning, hetwelk vs.5 en vs.18 gebruikt wordt, verstaan sommigen den last, dien Paulus hier Timotheüs oplegt, waarvan het doel is liefde uit een rein hart, enz. Anderen verstaan door dit woord gebod de wet Gods, welke enigen zonder verstand zochten in te voeren naast het Evangelie, waarvan de apostel leert, dat het rechte doelwit onder het Evangelie moet zijn liefde tot God en onze naasten uit reine harten, enz., zondat dat deze wet zo moet zijn geleerd, gelijk sommigen die verkeerd dreven. En deze verklaring komt met het zevende en de andere volgende verzen beter overeen.
,
 liefde uit een rein Namelijk tegen God en den naaste; Mat 22:37, enz.
,
 hart, en uit een Dat is, een oprecht hart zonder geveinsdheid.
,
 goed Dat is, die recht en wel onderricht is van zijn doen uit Gods Woord, en door Gods Geest is vernieuwd, Heb 9:14. Zie verder de aantekeningen op vs.19.
,
 ongeveinsd geloof Namelijk in Christus onzen Verlosser, waardoor wij voor God rechtvaardig zijn, en van Zijne genade jegens ons verzekerd, uit welk geloof de andere gaven spruiten; Rom 5:1-2; Gal 5:6, enz.
6Van dewelke sommigen afgeweken zijnde, zich gewend hebben tot ijdelspreking;
 Van dewelke sommigen Namelijk voorgaande deugden en doel.
,
 afgeweken zijnde, Het Griekse woord betekent een afwijken of missen van het doel, dat voorgesteld is.
,
 ijdelspreking; Namelijk van het doel der wet, dat zij niet hebben verstaan, maar hebben de wet willen invoeren als een last, dien noch wij, noch onze vaders hebben kunnen dragen, gelijk Petrus spreekt Act 15:10, en gelijk het volgende vs. verklaart.
7Willende leraars der wet zijn, niet verstaande, noch wat zij zeggen, noch wat zij bevestigen.
 niet verstaande, Namelijk gelijk het behoort.
8Doch wij weten, dat de wet goed is, zo iemand die wettelijk gebruikt;
 goed is, zo Namelijk in zich zelve en recht verstaan zijnde, gelijk Rom 7:12, Rom 7:14.
,
 wettelijk gebruikt; Dat is, tot het doel waartoe die van God is gegeven. Zie Rom 10:4; Gal 3:19.
9En hij dit weet, dat den rechtvaardigen de wet niet is gezet, maar den onrechtvaardigen en den halsstarrigen, den goddelozen en den zondaren, den onheiligen en den ongoddelijken, den vadermoorders en den moedermoorders, den doodslagers,
 den rechtvaardigen Dat is, dien die, door het geloof in Christus gerechtvaardigd en door Zijnen Geest geheiligd zijnde, gaarne en gewillig God dienen en gehoorzamen.
,
 de wet niet is gezet, Namelijk om deze te veroordelen, of met hare dreigende macht te verslaan, of uit vrees van straf, alleen tot gehoorzaamheid te dwingen. Zie Rom 6:14, en Rom 7:6.
,
 den zondaren, den Dat is, die hun werk van zondigen maken, of met lust in de zonden voortgaan, gelijk Psa 1:1; Joh 9:31.
10Den hoereerders, dien, die bij mannen liggen, den mensendieven, den leugenaars, den meinedigen, en zo er iets anders tegen de gezonde leer is;
 de gezonde leer is; Dat is, de leer der Godzaligheid, zo genoemd, omdat zij in zichzelf volmaakt is, en den mens tot zijn geestelijke gezondheid brengt. Zie Psa 19:8, enz.; 2Ti 1:13.
11Naar het Evangelie der heerlijkheid des zaligen Gods, dat mij toebetrouwd is.
 Naar het Evangelie Dat is, volgens de leer des Evangelies, waarin de heerlijkheid Gods van onzen Zaligmaker wordt voorgesteld.
,
 toebetrouwd is Dat is, opgelegd of bevolen is.
12En ik dank Hem, Die mij bekrachtigd heeft, namelijk Christus Jezus, onzen Heere, dat Hij mij getrouw geacht heeft, mij in de bediening gesteld hebbende;
 bekrachtigd heeft, Dat is, kracht en bekwaamheid gegeven heeft; 2Co 3:5-6; of ook, tot nog toe zo gesterkt heeft, dat ik onder den last niet bezweek.
,
 getrouw geacht heeft, Dit moet niet verstaan worden van enige getrouwheid, die God in Paulus voorzag, eer Hij zich zijner ontfermde, maar waartoe hij door Gods ontferming gekomen was, gelijk hij verklaart 1Co 7:25, en 2Co 4:1; 1Th 2:4.
,
 in de bediening gesteld Namelijk des apostelschaps.
13Die te voren een gods lasteraar was, en een vervolger, en een verdrukker; maar mij is barmhartigheid geschied, dewijl ik het onwetende gedaan heb in mijn ongelovigheid.
 een verdrukker; Of, een smader.
,
 onwetende gedaan Namelijk van de Goddelijkheid en waarheid des Evangelies, gelijk Act 3:17; waarmede hij zich niet verontschuldigt, alsof hij daarover voor God niet strafbaar ware geweest, want het tegendeel betuigt hij van zichzelven hierna, vs.15,16, gelijk in het algemeen 2Th 1:8; maar geeft hiermede te kennen, dat zijne zonde gene zonde tegen den Heiligen Geest was geweest, uit moedwilligheid en haat tegen de bekende waarheid geschied, en derhalve door de genade en verdienste van Christus vergeeflijk.
14Doch de genade onzes Heeren is zeer overvloedig geweest, met geloof en liefde, die er is in Christus Jezus.
 met geloof en liefde, Namelijk in Christus en Zijn Evangelie. Het geloof wordt gesteld tegen zijn voorgaande onwetendheid, en de liefde tegen zijn lastering en vervolging.
,
 in Christus Jezus Dat is, door genade van Christus Jezus, of in den staat die daar is in Christus Jezus.
15Dit is een getrouw woord, en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben.
 een getrouw woord, Dat is, een zeker en waarachtig woord.
,
 de voornaamste ben Gr. eerste; dat is, van de meeste, ten aanzien namelijk van mijne voorgaande lastering en vervolging. Zie ook 1Co 15:9.
16Maar daarom is mij barmhartigheid geschied, opdat Jezus Christus in mij, die de voornaamste ben, al Zijn lankmoedigheid zou betonen, tot een voorbeeld dergenen, die in Hem geloven zullen ten eeuwigen leven.
 barmhartigheid geschied, Of, God heeft zich mijner ontfermd, gelijk vs.13.
,
 al Zijn lankmoedigheid Namelijk die God in het Evangelie beloofd heeft te gebruiken, opdat Hij den zondaar tot bekering brenge.
,
 tot een voorbeeld Of, voorbeeld; namelijk dat niemand, hoe groot zondaar hij ook zij, behoeft te mistrouwen de genade Gods, zo hij maar tot Christus door het geloof zijne toevlucht neemt.
17Den Koning nu der eeuwen, den onverderfelijken, den onzienlijken, den alleen wijzen God, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.
 Den Koning nu Dat is, van alle schepselen, gelijk dit woord eeuwen genomen wordt Heb 1:2. Of, die van eeuwigheid is, en in eeuwigheid leeft.
,
 alleen wijzen God, Dat is, die alleen van Zichzelven en volmaakt wijs is, gelijk Hij ook in zulken zin alleen goed wordt genaamd; Mat 19:17.
,
 in alle eeuwigheid Gr. in of tot eeuwigheden der eeuwigheden.
18Dit gebod beveel ik u, mijn zoon Timotheüs, dat gij naar de profetieën, die van u voorgegaan zijn, in dezelve den goeden strijd strijdt;
 beveel ik u, Het Griekse woord betekent eigenlijk iemand iets bevelen, dat men bij hem weglegt, of hem te bewaren geeft.
,
 naar de profetieën, Dat is, voorzeggingen. Want ten tijde der apostelen werden enige mannen Gods, door het bevel van den Heiligen Geest, tot den dienst des Evangelies afgezonderd, gelijk Paulus en Barnabas zo werden uitgezonden, Act 13:2; of van hen werd voorzegd door enige profetieën wat hun zou overkomen, gelijk te zien is Act 11:27-28, en Act 20:23, en Act 21:11. Van Timotheüs wordt zulks ook betuigd hierna 1Ti 4:14.
,
 dezelve Namelijk voorzeggingen of profetieën, dat is, in die dingen die u te voren voorzegd zijn.
,
 den goeden strijd strijdt; Hetwelk niet alleen van den arbeid, vlijt en strijd verstaan wordt, die allen gelovigen in hun algemeen beroep opgelegd is, maar ook den trouwen leraars in het bijzonder. Zie 2Ti 4:7-8.
19Houdende het geloof, en een goed geweten, hetwelk sommigen verstoten hebbende, van het geloof schipbreuk geleden hebben;
 Houdende Gr. hebbende; dat is, behoudende, of vast houdende.
,
 het geloof, en Dat is, de belijdenis, of de leer des waren geloofs, gelijk blijkt uit de tegenstelling der lasteringen van Hymeneus en Alexander in het volgende vs.
,
 een goed geweten, Dat is, een oprecht geweten, dat zichzelf in al zijn doen richt naar hetgeen, waarvan hij uit Gods Woord is onderricht, en niet naar eergierigheid, geldgierigheid, of andere genegenheden; waarvan lichtelijk kan geoordeeld worden bij degenen die de woorden der mensen met hun doen vergelijken.
,
 hetwelk sommigen Namelijk goede of oprechte conscientie.
,
 verstoten hebbende, Dat is, niet nagekomen, of waargenomen hebbende.
,
 van het geloof Of, omtrent, in, aangaande het geloof, dat is, van de ware leer, of bekentenis des geloofs, gelijk vs.20 vereist, en gelijk Paulus nader verklaart 2Ti 2:17-18.
,
 schipbreuk geleden hebben; Dat is, vervallen, of afgevallen zijn; ene gelijkenis, genomen van degenen die door schipbreuk hunne goederen verliezen. Zie hierna 1Ti 4:1.
20Onder welken is Hymeneüs en Alexander, die ik den satan overgegeven heb, opdat zij zouden leren niet meer te lasteren.
 Alexander, die ik Velen menen, dat deze dezelfde Alexander is, waarvan gesproken wordt Act 19:33, hetwelk evenwel niet vaststaat. Doch dewijl hij hier bij Hymeneus wordt gesteld, zo moet hij ook aan dezelfde dwalingen en lasteringen schuldig zijn geweest, waarvan deze Hymeneus door Paulus beschuldigd wordt, 2Ti 2:18; namelijk dat hij de opstanding der doden loochende.
,
 den satan overgegeven Namelijk door den Kerkelijken ban; zie daarvan nadere verklaring 1Co 5:5.
,
 zouden leren niet meer Dat is, zich beter mochten bedenken en tot erkentenis van hunne dwalingen komen, hetwelk het doel van de Kerkelijke tucht is, gelijk Paulus ook betuigt 1Co 5:5, en 2Th 3:14. Of, zo zij zich niet bekeerden, zij de Kerk Gods te minder schade zouden doen, en door hunne straf een voorbeeld voor andere lasteraars en verleiders zouden zijn. Want het Griekse woord betekent beide, geleerd en getuchtigd te worden.
,
 lasteren Dat is, van de gezonde leer of Goddelijke waarheid kwalijk spreken, gelijk hetzelfde woord blasphemein ook van de leer gebruikt wordt hierna 1Ti 6:1, en Tit 2:5.
Copyright information for DutSVVA