1 Timothy 2:6

6Die Zichzelven gegeven heeft tot een rantsoen voor allen, zijnde de getuigenis te zijner tijd;
 tot een rantsoen Dat is, voldoening voor de zonde.
,
 voor allen, zijnde Namelijk die in Hem geloven. Zie Mat 20:28; Joh 10:15; Rom 3:25.
,
 de getuigenis Of om te zijn, de getuigenis te Zijner tijd te openbaren. Of geopenbaard, namelijk van Gods overgrote liefde jegens den mens, gelijk Paulus spreekt Rom 5:8; of, de Zaligmaker waar de profeten van getuigd hebben, om te Zijner tijd geopenbaard te worden, 1Pe 1:11-12.
,
 te zijner tijd; Grieks tot eigene tijden; namelijk van God daartoe bestemd, hetwelk de apostel de volheid des tijds noemt, Gal 4:4.
Copyright information for DutSVVA