‏ 1 Timothy 3

1Dit is een getrouw woord: zo iemand tot eens opzieners ambt lust heeft, die begeert een treffelijk werk.
 getrouw woord Of, gewis geloofwaardig, zeker.
,
 eens opzieners ambt Grieks Episcopes; waarvan het woord episcopus, of bisschop komt; waardoor alle opzieners en leraars der gemeente zonder onderscheid worden verstaan, gelijk hierna uit de volgende beschrijving blijkt en ook uit de vergelijking met andere plaatsen. Zie Act 20:17, Act 20:28; Phi 1:1; Tit 1:5, Tit 1:7, enz.
,
 lust heeft, die Of, begerig is. Hij spreekt niet van enigen lust of begeerte van eergierigheid, maar van ene toegenegenheid des gemoeds, hetwelk hem zelf door behoorlijke middelen daartoe bereid en gewillig toont; zich zelf evenwel altijd onderwerpende aan het oordeel der gemeente, en een wettelijk beroep verwachtende.
,
 een treffelijk Grieks goed, schoon, eerlijk.
,
 werk Dat is, arbeid of arbeidzaam werk. Het is in gene eretitels alleen gelegen, maar gepaard met arbeid en moeite, waarom Christus die ook werkers of arbeiders noemt; Mat 9:37-38, en Mat 10:10.
2Een opziener dan moet onberispelijk zijn, ener vrouwe man, wakker, matig, eerbaar, gaarne herbergende, bekwaam om te leren;
 onberispelijk zijn, Namelijk ten aanzien van zijnen handel en wandel onder de mensen.
,
 ener vrouwe man, Niet dat hij noodzakelijk getrouwd moet zijn, daar Paulus zelf niet getrouwd was, 1Co 7:7, maar omdat hij niet veel vrouwen, òf te gelijk, of de ene na de andere door echtscheiding mocht hebben, gelijk bij de Joden en Grieken, en inzonderheid in die Oosterse landen zeer lang gebruikelijk is geweest; hetwelk voor een tijd wel in anderen geduld schijnt geweest te zijn, maar in de leraars niet mocht geduld worden. Zie dergelijke wijze van spreken 1Ti 5:9.
,
 wakker, matig, Of, nuchteren.
,
 eerbaar, gaarne herbergende, Het Griekse woord kosmios betekent eigenlijk een, die in zijn gedrag en gehelen wandel eerbaar is, en niets doet dan wat wel schikt of voegt. Zie 1Ti 2:9.
3Niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuil-gewinzoeker; maar bescheiden, geen vechter, niet geldgierig.
 genegen tot den wijn, Of zittende bij den wijn; dat is, zich niet begevende tot veel wijn, gelijk hij hierna spreekt, vs.8.
,
 bescheiden, Dat is, die anderen kan wijken en in redelijkheid verdragen, gelijk het Griekse woord medebrengt.
4Die zijn eigen huis wel regeert, zijn kinderen in onderdanigheid houdende, met alle stemmigheid;
 huis wel regeert, Dat is, huisgezin, namelijk vrouw, kinderen, dienstbodne. Of zijn huis wel voorstaat.
,
 stemmigheid; Of zedigheid, deftigheid, gestadigheid, eerbaarheid. Zie 1Ti 2:2.
5( Want zo iemand zijn eigen huis niet weet te regeren, hoe zal hij voor de Gemeente Gods zorg dragen?) 6Geen nieuweling, opdat hij niet opgeblazen worde, en in het oordeel des duivels valle.
 nieuweling, opdat Grieks neophytos; hetwelk betekent nieuw geplant; dat is, die kort tevoren tot het geloof of tot de gemeente zich heeft begeven.
,
 opgeblazen worde, Namelijk door gedachte van grote wijsheid, die hij zou menen te hebben, wanneer hij zo spoedig tot het leerambt zou zijn bevorderd.
,
 en in het oordeel Dat is, in zulk oordeel waarin de duivel gevallen is, toen hij zich over zijn wijsheid, pas geschapen zijnde, tegen God heeft willen verheffen. Anderen nemen hier het Griekse woord diabolos voor een lasteraar, gelijk het eigenlijk betekent en gebruikt wordt in vs.11, en 2Ti 3:3, en verklaren het aldus: opdat hij zich zelf verheffende, niet valle in het oordeel of beschuldiging des lasteraars, tot verkleining en ergernis van Christus' gemeente, gelijk in vs.7 ook wordt gesproken.
7En hij moet ook een goede getuigenis hebben van degenen, die buiten zijn, opdat hij niet valle in smaadheid, en in den strik des duivels.
 die buiten zijn, Dat is, nog vreemd zijn van gemeente, gelijk 1Co 5:12.
,
 smaadheid, en Of verachting; namelijk bij degenen, waaronder hij tevoren lichtvaardig of onrechtvaardig verkeerd mocht hebben, zo hij met een volgend goed leven, nu gelovig geworden zijnde, het een tijd lang niet heeft verbeterd en bedekt.
,
 in den strik des Of struik des lasteraars; gelijk vs.6, waardoor sommigen verstaan enige kleinmoedigheid, die hem daardoor zou mogen overkomen, als een strik over zijne ziel; anderen, zulke versmaadheid, waardoor hij als met een strik van den duivel zou belet zijn de gemeente in dit zijn beroep behoorlijk te stichten.
8De diakenen insgelijks moeten eerbaar zijn, niet tweetongig, niet die zich tot veel wijns begeven, geen vuil-gewinzoekers;
 diakenen insgelijks Van de instelling en het bijzonder ambt der diakenen in het verzorgen der armen, zie Act 6:1-2, enz.
,
 eerbaar zijn, Of stemmig; gelijk hiervoor vs.4.
,
 tweetongig, niet Grieks tweewoordig; dat is, ijdel en ongestadig van woorden.
9Houdende de verborgenheid des geloofs in een rein geweten.
 Houdende Grieks hebbende; dat is, behoudende of bewarende.
,
 de verborgenheid Dat is, de leer of de belijdenis van de leer des evangelies, die doorgaans ene verborgenheid wordt genoemd, omdat deze den mens niet uit de natuur, maar door Gods openbaring bekend is gemaakt. Zie 1Co 2:6-7.
,
 een rein geweten Dat is, goed of oprecht geweten, waarvan zie hiervoor 1Ti 1:19; want al was het ambt der diakenen niet om in de vergaderingen openlijk te leren, zo bracht nochtans hun dienst mee, dat zij met vele soorten van mensen verkeerden, die zij ook moesten onderrichten en troosten, en soms ook wederspreken, gelijk een voorbeeld is in Stefanus, Hand. 7. Dat Filippus den Moorman onderricht en gedoopt heeft, is door buitengewone roeping geschied, toen hij tot een evangelist was gesteld. Zie Act 8:29, en Act 21:8.
10En dat deze ook eerst beproefd worden, en dat zij daarna dienen, zo zij onbestraffelijk zijn.
 eerst beproefd worden, Dit vatten sommigen zo op, alsof er nog een lagere trap in deze bediening ware geweest, die zij onder diakenen noemen, waarin zij eerst voor een tijd moesten worden beproefd; doch dat is niet nodig, daar dit woord bekwamelijk kan genomen worden van de beproeving van zulke personen aan de regelen hier voorgesteld, die door de regeerders der gemeente geschiedt.
,
 onbestraffelijk zijn Grieks onbeschuldiglijk; namelijk in hunnen handel en wandel geoordeeld en bevonden worden.
11De vrouwen insgelijks moeten eerbaar zijn, geen lasteressen, wakker, getrouw in alles.
 De vrouwen insgelijks Dit moet zowel op de vrouwen der opzieners, als der diakenen, toegepast worden. Want van de weduwen die diakonessen waren, zal hierna 1Ti 5:9 en vervolgens gehandeld worden.
,
 wakker, Of, nuchter. Zie vs.2.
,
 getrouw in alles Dit schijnt de apostel hier in de huisvrouwen der opzieners en diakenen te vereisen, niet alleen omdat zij haren mannen moeten getrouw zijn, maar omdat haar ook somtijds enige dingen de regering der Kerk en de bewaring en uitdeling der aalmoezen aangaande, bekend worden, waarin getrouwheid nodig is.
12Dat de diakenen ener vrouwe mannen zijn, die hun kinderen en hun eigen huizen wel regeren. 13Want die wel gediend hebben, verkrijgen zichzelven een goeden opgang, en vele vrijmoedigheid in het geloof, hetwelk is in Christus Jezus.
 opgang, en Of trap; waardoor verstaan wordt, òf een goede achting en aanzien in Gods gemeente, òf ook een toegang tot meerdere en hogere diensten; namelijk des ouderlingschaps, of van het leerambt, gelijk ook bij de ouden veel gebruikelijk is geweest.
,
 vele vrijmoedigheid Namelijk zo in hun geloof, omdat het met een goede conscientie vergezeld is; als ook in hun doen en spreken voor Gods Kerk, omdat zij trouw daarin handelen. Hetwelk de apostel hier schijnt te stellen tegen de lasteringen en strikken des satans, waarvan hij heeft gesproken vs.6,7.
14Deze dingen schrijf ik u, hopende zeer haast tot u te komen; 15Maar zo ik vertoef, opdat gij moogt weten, hoe men in het huis Gods moet verkeren, hetwelk is de Gemeente des levenden Gods, een pilaar en vastigheid der waarheid.
 in het huis Gods Zo wordt de gemeente genoemd, omdat God met Zijn Geest en Woord daarin woont. Zie 1Co 3:16; Heb 3:4-6.
,
 een pilaar en Zo wordt de gemeente Gods genoemd, omdat God in Zijne gemeente de waarheid bevestigt, en door haar aan anderen openlijk bekend maakt, gelijk de overheid haar plakkaten en wetten aan pilaren of andere vastigheden pleegt aan te slaan en hechten, om allen bekend te worden. En hier wordt volgens dien verklaard het ambt, de schuldige plicht der gemeente te zijn, deze waarheid te verbreiden en tegen alle dwalingen te bevestigen. Wanneer zij dit niet doet, valt zij lichtelijk in scheuringen en dolingen. Zie Mal 2:5, enz.; gelijk Paulus ook de gemeente van Efeze, waar Timotheüs toen was, gelijk blijkt 1Ti 1:3, hiertegen waarschuwt, Act 20:28, enz.; en Christus zelf Rev 2:1, enz. Anderen voegen deze woorden bij het volgende vers, vs.16.
16En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot; God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid.
 de verborgenheid der Zo noemt de apostel de leer des Evangelies, gelijk hiervoor, vs.9, de verborgenheid des geloofs, waarvan hij een korte som in de volgende woorden voorstelt.
,
 God is Dat is, de eeuwige Zoon Gods, gelijk dit woord God ook voor God den Zoon gebruikt wordt; Joh 1:1; Act 20:28; Rom 9:5; 1Jo 5:20, en elders.
,
 geopenbaard Dat is, is mens geworden, en heeft door woorden en werken Zijn godheid bekend gemaakt. Zie Luk 24:19; Joh 1:14.
,
 in het vlees, is Dat is, in de menselijke natuur, die door Hem in enigheid des persoons is aangenomen, gelijk Joh 1:14; Rom 1:3; Heb 2:14.
,
 gerechtvaardigd Voor onschuldig en rechtvaardig erkend, gelijk Mat 11:19; Luk 7:29; Rom 3:4.
,
 in den Geest, Of door den Geest. Hetwelk te verstaan is van de Goddelijke natuur van Christus, waardoor Hij Zichzelf uit de doden heeft verwekt, en volgens dien ook bewezen rechtvaardig en onschuldig te zijn, hoewel Hij door de Joden en heidenen voor schuldig was veroordeeld. Eenigen nemen het voor de gaven des Heiligen Geestes, die Hij na Zijn verrijzenis op Zijn discipelen en andere gelovigen heeft uitgestort. Dit komt met Paulus' doel niet overeen, daar deze gaven des Heiligen Geestes eerst na Christus' verheerlijking zijn gegeven, waarvan hij in het laatste lid spreekt, en wordt ook het eerste met dergelijke wijze van spreken bevestigd; Rom 1:4; 1Pe 3:18.
,
 van de engelen, Namelijk als Zijn dienaars en boden, zo in Zijn geboorte, Luk 2:13, als in Zijn verzoeking, Mat 4:11, in Zijn lijden, Luk 22:43, en in Zijn opstanding en hemelvaart, Luk 24:4; Act 1:10.
,
 in de wereld, is Dat is, onder alle volken der wereld, zowel heidenen als Joden; Rom 10:18; Col 1:6.
,
 opgenomen in heerlijkheid Namelijk ter rechterhand Zijns Vaders, vanwaar Hij de gaven Zijns Geestes in Zijn gemeente heeft uitgestort, en door krachten en wonderen Zijn heerlijkheid heeft betoond; Mar 16:19-20; Act 1:2, Act 1:8, en Act 2:33, enz.
Copyright information for DutSVVA