1 Timothy 4:3-4
3Verbiedende te huwelijken, gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft, tot nuttiging met dankzegging, voor de gelovigen, en die de waarheid hebben bekend. ▼▼ gebiedende van Dat dit tegenovergesteld woord hier moet verstaan worden, blijkt klaar uit de volgende woorden, gelijk zulke voorbeelden meer voorkomen. Zie een ander
1Co 14:34, en hiervoor
1Ti 2:12.
,
▼▼ die de waarheid Dat is de ware gelovigen, wie alle dingen rein zijn, ook alle spijs met matigheid gebruikt;
Tit 1:15.
4Want alle schepsel Gods is goed, en er is niets verwerpelijk, met dankzegging genomen zijnde; ▼▼ niets verwerpelijk, Namelijk in zich zelf, ten tijde des Nieuwen Testaments, nu het onderscheid der spijzen is weggenomen. Zie
Act 10:15.