2 Chronicles 14
1Zo ontsliep Abia met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad Davids, en zijn zoon Asa werd koning in zijn plaats. In zijn dagen was het land tien jaren stil. ▼▼ tien jaren stil Versta dit van de eerste jaren der regering van dezen koning, in welke hij van de heidense volken met vrede gelaten is geweest, hoewel tussen hem en Baesa, den koning Israëls, vijandschap was, die wel van wederzijden uitvallen mocht veroorzaken, maar niet in een geregelden oorlog uitgebroken is. Zie onder, vs.6, en vergelijk de aantekening 1Ki 15:16 .
2En Asa deed dat goed en dat recht was in de ogen des Heeren, zijns Gods. ▼ 3Want hij nam de altaren der vreemden, en de hoogten weg, en brak de opgerichte beelden, en hieuw de bossen af. ▼ 4En hij zeide tot Juda, dat zij den Heere, den God hunner vaderen, zoeken, en dat zij de wet en het gebod doen zouden. ▼▼ zeide tot Juda, Dat is, hij liet aanzeggen en gebieden aan al de onderzaten van zijn koninkrijk.
,
▼ 5Hij nam ook weg uit alle steden van Juda de hoogten en de zonnebeelden; en het koninkrijk was voor hem stil. ▼
,
▼
,
▼▼ voor hem stil Hebreeuws, voor zijn aangezicht; dat is, onder zijn beleid, of, tot zijn eigen best en welvaren; of, als hij dus regeerde; want hij had den zuiveren godsdienst [die den stoel der koningen verzekert] in zijn land hersteld en vernieuwd.
6Daartoe bouwde hij vaste steden in Juda; want het land was stil, en er was geen oorlog in die jaren tegen hem, dewijl de Heere hem rust gaf. ▼ 7Want hij zeide tot Juda: Laat ons deze steden bouwen, en muren daarom trekken, en torens, deuren en grendelen, terwijl het land nog is voor ons aangezicht; want wij hebben den Heere, onzen God, gezocht, wij hebben Hem gezocht, en Hij heeft ons rondom henen rust gegeven. Zo bouwden zij en hadden voorspoed. ▼▼ deze steden bouwen, Het woord deze geeft te verstaan dat de steden van welke hier gesproken wordt, nog waren, en dat vervolgens de bouwing derzelve te verstaan is van haar versterking, gelijk ook de volgende woorden medebrengen.
,
▼ 8Asa nu had een heir van driehonderd duizend uit Juda, rondas en spies dragende, en tweehonderd en tachtig duizend uit Benjamin, het schild dragende en den boog spannende; al dezen waren kloeke helden. ▼
,
▼▼ kloeke helden Dat is, strijdbare en dappere krijgslieden. Het schijnt dat Asa deze heirkracht vergaderd en toegerust heeft, als hij vernomen had dat de koning der Moren hem overvallen wilde.
9En Zerah, de Moor, kwam tegen hen uit, met een heir van duizend maal duizend, en driehonderd wagenen; en hij kwam tot Maresa toe. ▼
,
▼ 10Toen toog Asa tegen hem uit; en zij stelden de slagorde in het dal Zefatha bij Maresa. ▼ 11En Asa riep tot den Heere, zijn God, en zeide: Heere, het is niets bij U, te helpen hetzij den machtige, hetzij den krachteloze; help ons, o Heere, onze God! Want wij steunen op U, en in Uw Naam zijn wij gekomen tegen deze menigte; o Heere! Gij zijt onze God; laat den sterfelijken mens tegen U niets vermogen. ▼▼ het is niets bij U, Of, het verschilt bij U niet te helpen den machtige, of dengene, die zonder kracht is; of, het is niets bij U, den krachtloze te helpen, komende tussen dengene, die machtig is; dat is, U tegen hem stellende. Of aldus: is het niet bij U te helpen, enz.
,
▼▼ hetzij den machtige, Hebreeuws, tussen den machtige, dengene, die geen kracht heeft.
,
▼
,
▼
,
▼▼ vermogen Of, overhand hebben.
12En de Heere plaagde de Moren voor Asa en voor Juda; en de Moren vloden. 13Asa nu en het volk, dat met hem was, jaagden hen na tot Gerar toe; en zo velen vielen er van de Moren, dat er voor hen geen hervatting was; want zij waren verbroken voor den Heere en voor Zijn leger; en zij droegen zeer veel roofs daarvan. ▼
,
▼
,
▼▼ zij droegen Namelijk, die van Juda.
14En zij sloegen alle steden rondom Gerar; want de verschrikking des Heeren was over hen; en zij beroofden al de steden, omdat veel roofs in dezelve was. ▼ 15En zij sloegen ook de tenten van het vee, en voerden weg schapen in menigte, en kemelen; en kwamen weder te Jeruzalem. ▼
Copyright information for
DutSVVA