2 Chronicles 29
1Jehizkia werd koning, vijf en twintig jaren oud zijnde, en regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Abia, een dochter van Zacharia. ▼▼ werd koning, Anders, Hizkia; onder, vs.18, 27.
,
▼▼ vijf en twintig jaren Hebreeuws, een zoon van vijf en twintig jaar.
2En hij deed dat recht was in de ogen des Heeren, naar alles, wat zijn vader David gedaan had. 3Dezelve deed in het eerste jaar zijner regering, in de eerste maand, de deuren van het huis des Heeren open, en beterde ze. ▼▼ in de eerste maand, Ja op den eersten dag dezer eerste maand, gelijk te zien is onder, vs.17.
,
▼
,
▼▼ beterde ze Te weten, de deuren. Anders, versterkte hen; namelijk, de priesters, te weten in hun ambt.
4En hij bracht de priesteren en de Levieten in, en hij verzamelde ze in de Ooststraat. ▼▼ Ooststraat Versta, het plein, hetwelk was aan het oosteinde des tempels, voor aan de poort van het voorhof des volks, welke poort de voornaamste was.
5En hij zeide tot hen: Hoort mij, o Levieten; heiligt nu uzelven, en heiligt het huis des Heeren, des Gods uwer vaderen, en brengt de onreinigheid uit van het heiligdom. ▼
,
▼▼ heiligt het huis Dat is, reinigt. Alzo onder, vs.17, 19.
,
▼▼ onreinigheid Hebreeuws, afzondering. Zo wordt de onreinheid genaamd, omdat zij moet afgezonderd en weggedaan worden. Insgelijks wordt de tijd van de onreinheid ener kraamvrouw geheten een tijd der afzondering, omdat zij gedurende denzelven moest afgezonderd zijn van het gezelschap der mensen. Zie Lev 12:2 . Versta hier, door de onreinheid, al wat den tempel door de afgodendienaren en den afgodendienst verontreinigd had.
,
▼▼ heiligdom Versta, het heilige; dat is, het voorste deel des tempels, onder, vs.16, of ook het voorhof der priesters, hetwelk mede een heiligdom genaamd wordt. Zie onder, vs.7, en de aantekening.
6Want onze vaders hebben overtreden, en gedaan dat kwaad was in de ogen des Heeren, onzes Gods, en hebben Hem verlaten, en zij hebben hun aangezichten van den tabernakel des Heeren omgewend, en hebben den nek toegekeerd. ▼▼ onze vaders Namelijk, mijn vader Achaz en uw vaderen, die zijn afgoderij nagevolgd hebben.
,
▼▼ hebben den nek Dat is, zij hebben den rug getoond, weigerende den Heere gehoor te geven en naar zijn wet te dienen.
,
▼▼ toegekeerd Of, geboden. Hebreeuws, gegeven.
7Ook hebben zij de deuren van het voorhuis toegesloten, en de lampen uitgeblust en het reukwerk niet gerookt; en het brandoffer hebben zij in het heiligdom aan den God Israëls niet geofferd. ▼ 8Daarom is een grote toorn des Heeren over Juda en Jeruzalem geweest; en Hij heeft hen overgegeven ter beroering, ter verwoesting en ter aanfluiting, gelijk als gij ziet met uw ogen. ▼
,
▼ 9Want ziet, onze vaders zijn door het zwaard gevallen; daartoe onze zonen, en onze dochteren, en onze vrouwen zijn daarom in gevangenis geweest. ▼
,
▼ 10Nu is het in mijn hart een verbond te maken met den Heere, den God Israëls, opdat de hitte Zijns toorns van ons afkere. ▼ 11Mijn zonen, weest nu niet traag; want de Heere heeft u verkoren, dat gij voor Zijn aangezicht staan zoudt, om Hem te dienen; en opdat gij Hem dienaars en wierokers zoudt wezen. ▼▼ Mijn zonen, Hij noemt de priesters en Levieten zonen, niet om zijn groten ouderdom, [want hij was maar tot de vijf en twintig jaren gekomen, boven, vs.1], maar omdat hij hen als zijn zonen beminde.
,
▼▼ weest Of, houdt u niet stil, nalatig gerust. Anders, dwaalt nu niet; te weten, dat gij u niet zoudt kwijten in het ambt, waartoe God u verkoren en geroepen heeft.
,
▼▼ nu niet traag; Te weten, gelijk tevoren, als gij den rechten en zuiveren godsdienst nagelaten hebt.
,
▼ 12Toen maakten zich de Levieten op, Mahath, de zoon van Amasai, en Joël, de zoon van Azarja, van de kinderen der Kahathieten; en van de kinderen van Merari, Kis, de zoon van Abdi, en Azarja, de zoon van Jehaleel; en van de Gersonieten, Joah, de zoon van Zimma, en Eden, de zoon van Joah; 13En van de kinderen van Elizafan, Simri en Jeiel; en van de kinderen van Asaf, Zecharja en Mattanja; ▼
,
▼▼ Asaf, Zie van Asaf, Heman en Jeduthun, en van hun kinderen, 1Ch 25:1-2 , enz., en onder, 2Ch 35:15 , en de aantekening.
14En van de kinderen van Heman, Jehiel en Simeï; en van de kinderen van Jeduthun, Semaja en Uzziël. 15En zij verzamelden hun broederen, en heiligden zich, en kwamen, naar het gebod des konings, door de woorden des Heeren, om het huis des Heeren te reinigen. ▼▼ heiligden zich, Zie boven, vs.5.
,
▼▼ door de woorden Dat is, welk gebod de koning gegeven had, geroerd zijnde door de woorden des Heeren wet, die zulks medebrachten, waarmede hij zijn doen bevestigde.
16Maar de priesteren gingen binnen in het huis des Heeren, om dat te reinigen, en zij brachten uit in het voorhof van het huis des Heeren al de onreinigheid, die zij in den tempel des Heeren vonden; en de Levieten namen ze op, om naar buiten uit te brengen, in de beek Kidron. ▼▼ priesteren Want dezen alleen was het geoorloofd te gaan in het heilige, en niet den Levieten.
,
▼▼ voorhof Versta, het voorhof der priesters, waar het brandofferaltaar stond.
,
▼▼ tempel des HEEREN Dat is, in het heilige, en ook, naar eniger gevoelen, in het allerheiligste.
,
▼ 17Zij begonnen nu te heiligen op den eersten der eerste maand, en op den achtsten dag der maand kwamen zij in het voorhuis des Heeren, en heiligden het huis des Heeren in acht dagen; en op den zestienden dag der eerste maand maakten zij een einde. ▼▼ te heiligen Dat is, het huis des Heeren te reinigen.
,
▼
,
▼▼ eerste maand, Versta, de eerste maand van het eerste jaar der regering van den koning Hizkia, gelijk boven, vs.3. Anderen verstaan dit van de eerste maand des jaars genaamd Nisan.
18Daarna kwamen zij binnen tot den koning Hizkia, en zeiden: Wij hebben het gehele huis des Heeren gereinigd, mitsgaders het brandofferaltaar met al zijn gereedschap, en de tafel der toerichting met al haar gereedschap. ▼▼ de tafel Versta, de heilige met goud overtrokken tafel, staande in het heilige, waarop de toonbroden telken sabbatdag moesten toegericht, dat is in orde voorgesteld en gelegd zijn, Exo 25:30 ; Lev 24:5-6 , enz., welk werk wordt genaamd de toerichting des gedurigen [broods]; boven, 2Ch 2:4 .
19Alle gereedschap ook, dat de koning Achaz, onder zijn koninkrijk, door zijn overtreding weggeworpen had, hebben wij bereid en geheiligd; en zie, zij zijn voor het altaar des Heeren. ▼▼ bereid en geheiligd; Te weten, tot zijn wettelijk gebruik, waartoe zij verordend waren.
20Toen maakte zich de koning Jehizkia vroeg op, en verzamelde de oversten der stad, en hij ging op in het huis des Heeren. ▼ 21En zij brachten zeven varren, en zeven rammen, en zeven lammeren, en zeven geitenbokken ten zondoffer voor het koninkrijk, en voor het heiligdom, en voor Juda; en hij zeide tot de zonen van Aäron, de priesteren, dat zij die op het altaar des Heeren zouden offeren. ▼▼ zeven varren, Hier worden genoemd alle soorten van reine viervoetige dieren, die tot de offeranden geschikt waren, en die geofferd werden:I. voor het koninkrijk, dat is, voor den koning, zijn raadsheren en officieren;II. voor het heiligdom, dat is, voor de zonde en onreinheden, die in den tempel door afgoderij, valsen godsdienst, geweld en anderszins begaan waren;III. voor Juda, dat is, voor de zonden der ganse gemeente.
22Zo slachtten zij de runderen, en de priesters ontvingen het bloed, en sprengden het op het altaar; zij slachtten ook de rammen, en sprengden het bloed op het altaar; insgelijks slachtten zij de lammeren, en sprengden het bloed op het altaar. 23Daarna brachten zij de bokken bij, ten zondoffer, voor het aangezicht des konings en der gemeente, en zij leiden hun handen op dezelve. ▼▼ legden hun handen Namelijk, de koning en de gemeente, of degenen, die in naam der gemeente daar verschenen. Zij verklaarden nu met deze ceremonie dat zij hun zonden bekenden en God baden om vergiffenis, uit kracht der offerande, die eenmaal door den Messias geschieden zou en door deze afgebeeld was. Zie Lev 1:4 , en Lev 4:15 , Lev 4:24 , en Lev 8:18 ; idem de aantekening Lev 1:4 .
24En de priesteren slachtten ze, en ontzondigden met derzelver bloed op het altaar, om verzoening te doen voor het ganse Israël; want de koning had dat brandoffer en dat zondoffer voor gans Israël bevolen. ▼▼ ontzondigden Te weten, het koninkrijk, het heiligdom en de gemeente, als boven, vs.21; dat is, gans Israël, bestaande uit den koning, zijn hofgezin en zijn officieren; uit de kerkelijke personen, en uit alle andere inwoners des lands en burgers der steden.
,
▼
,
▼ 25En hij stelde de Levieten in het huis des Heeren, met cimbalen, met luiten en harpen, naar het gebod van David, en van Gad, den ziener des konings, en van Nathan, den profeet; want dit gebod was van de hand des Heeren, door de hand Zijner profeten. ▼ 26De Levieten nu stonden met de instrumenten van David, en de priesters met de trompetten. ▼▼ instrumenten Versta, muziekinstrumenten.
,
▼▼ David, Dat is, gelijk David, door den Geest des Heeren geleerd en geleid zijnde, had voorgeschreven en laten maken.
27En Hizkia beval, dat men het brandoffer op het altaar zou offeren; ten tijde nu, als dat brandoffer begon, begon het gezang des Heeren met de trompetten en met de instrumenten van David, den koning van Israël. ▼
,
▼ 28De ganse gemeente nu boog zich neder, als men het gezang zong, en met trompetten trompette ; dit alles totdat het brandoffer voleind was. ▼ 29Als men nu geëindigd had te offeren, bukten de koning en allen, die bij hem gevonden waren, en bogen zich neder. ▼▼ offeren, Te weten, het brandoffer, gemeld in vs.27,28.
,
▼ 30Daarna zeide de koning Jehizkia, en de oversten, tot de Levieten, dat zij den Heere loven zouden, met de woorden van David en van Asaf, den ziener; en zij loofden tot blijdschap toe; en neigden hun hoofden, en bogen zich neder. 31En Jehizkia antwoordde en zeide: Nu hebt gij uw handen den Heere gevuld, treedt toe, en brengt slachtofferen en lofofferen tot het huis des Heeren; en de gemeente bracht slachtofferen en lofofferen en alle vrijwilligen van harte brandofferen. ▼
,
▼
,
▼
,
▼
,
▼ 32En het getal der brandofferen, die de gemeente bracht, was zeventig runderen, honderd rammen, tweehonderd lammeren; deze alle den Heere ten brandoffer. 33Nog waren der geheiligde dingen zeshonderd runderen en drie duizend schapen. ▼▼ Nog waren Dat is, boven de voorgaande beesten den Heere toegeheiligd, zijn deze nog daarbij te voegen.
,
▼ 34Doch van de priesteren waren er te weinig, en zij konden al den brandofferen de huid niet aftrekken; daarom hielpen hen hun broederen, de Levieten, totdat het werk geëindigd was, en totdat de andere priesters zich geheiligd hadden; want de Levieten waren rechter van hart, om zich te heiligen, dan de priesteren. ▼
,
▼▼ hielpen Hebreeuws, sterkten.
,
▼▼ geheiligd hadden; Zie boven, vs.5.
,
▼ 35En ook waren de brandofferen in menigte, met het vet der dankofferen, en met de drankofferen, voor de brandofferen; alzo werd de dienst van het huis des Heeren besteld. ▼
,
▼
,
▼ 36Jehizkia nu en al het volk verblijdden zich over hetgeen God het volk voorbereid had; want deze zaak geschiedde haastelijk. ▼▼ hetgeen God Versta, de goede genegenheid, die God in het hart des volks gegeven had, waardoor het gans gewillig en genegen was tot het werk dezer reformatie, zodat het zeer spoediglijk, naar wens, ja buiten alle verwachting voortging. Anders, omdat God het volk voorbereid had.
,
▼▼ haastelijk Te weten, met het eerste begin van Hizkia's regering, en zonder enigen tegenstand des volks; ja met deszelfs grote genegenheid daartoe, zijnde nochtans kort tevoren onder de regering van Achaz gans zeer tot de afgoderij vervallen en van den zuiveren godsdienst afgekeerd.
Copyright information for
DutSVVA