2 Chronicles 30
1Daarna zond Jehizkia tot het ganse Israël en Juda, en schreef ook brieven tot Efraïm en Manasse, dat zij zouden komen tot het huis des Heeren te Jeruzalem, om den Heere, den God Israëls, pascha te houden. ▼▼ zond Jehizkia Te weten, boden of gezanten.
,
▼
,
▼▼ Efraïm en Manasse, En de anderen der tien stammen, onder, vs.5, die nog in het land overgebleven waren, en van hem meer door vriendschap genodigd, dan, gelijk de anderen door autoriteit tot dit feest te verschijnen gelast werden.
,
▼ 2Want de koning had raad gehouden met zijn oversten en de ganse gemeente te Jeruzalem, om het pascha te houden, in de tweede maand. ▼▼ oversten Dat is, raadsheren.
,
▼
,
▼▼ in de tweede maand De ordinaire tijd van het paasfeest was de veertiende dag der eerste maand; Exo 12:6 ; Num 9:5 ; maar als er wettelijke verhindering voorviel, waardoor men het pasen niet kon houden op dien dag, zo moest men hetzelve houden een maand daarna dat is, op den veertienden der tweede maand, Num 9:11 . Overmits nu de priesters en Levieten in de eerste maand waren bezig geweest met de reiniging des tempels, die zij niet volbrachten dan op den zestienden dag derzelve maand, boven, 2Ch 29:17 , zo hadden zij den ordinairen tijd niet kunnen onderhouden, en hebben daarom den extra-ordinairen verkoren, die een maand daarna verscheen.
3Want zij hadden het niet kunnen houden te dierzelfder tijd, omdat de priesteren zich niet genoeg geheiligd hadden, en het volk zich niet verzameld had te Jeruzalem. ▼▼ te dierzelfder tijd, Te weten, als zij bezig waren met den tempel te reinigen; welke tijd de ordinaire tijd was om het pasen te houden.
,
▼▼ omdat de priesteren Twee oorzaken worden hier nog bij gesteld, om welke het pasen op den ordinairen tijd niet had kunnen gehouden zijn:I. omdat de priesters zelf in den tijd van de reiniging des tempels niet allen geheiligd, of de geheiligde niet ten volle geheiligd waren;II. omdat het volk alstoen van alle plaatsen, boven, vs.1 vermeld, nog niet verzameld was.
4En deze zaak was recht in de ogen des konings, en in de ogen der ganse gemeente. 5Zo stelden zij zulks, dat men een stem door gans Israël, van Ber-seba tot Dan, zou laten doorgaan, opdat zij zouden komen om het pascha den Heere, den God Israëls, te houden in Jeruzalem; want zij hadden het in lang niet gehouden, gelijk het geschreven was. ▼▼ stelden Of, besloten zij. Hebreeuws, deden het woord, of de zaak slaan.
,
▼
,
▼
,
▼▼ gelijk het Of, voorgeschreven was, dat is, gelijk de Heere dat in zijn wet verordend en bevolen had; alzo onder, vs.18.
6De lopers dan gingen henen met de brieven van de hand des konings en zijner vorsten, door gans Israël en Juda, en naar het gebod des konings, zeggende: Gij, kinderen Israëls, bekeert u tot den Heere, den God van Abraham, Izak en Israël, zo zal Hij Zich keren tot de ontkomenen, die ulieden overgebleven zijn uit de hand der koningen van Assyrië. ▼▼ lopers Dat is, de posten, of boden; alzo onder, vs.10.
,
▼
,
▼
,
▼ 7En zijt niet als uw vaders en als uw broeders, die tegen den Heere, den God hunner vaderen, overtreden hebben; waarom Hij hen tot verwoesting overgegeven heeft, gelijk als gij ziet. ▼ 8Verhardt nu ulieder nek niet, gelijk uw vaderen; geeft den Heere de hand, en komt tot Zijn heiligdom, hetwelk Hij geheiligd heeft tot in eeuwigheid, en dient den Heere, uw God; zo zal de hitte Zijns toorns van u afkeren. ▼
,
▼
,
▼▼ Zijn heiligdom, Dat is, tot zijn tempel, waar zij moesten verschijnen in het voorhof des volks.
,
▼
,
▼ 9Want als gij u bekeert tot den Heere, zullen uw broederen en uw kinderen barmhartigheid vinden voor het aangezicht dergenen, die hen gevangen hebben, zodat zij in dit land zullen wederkomen; want de Heere, uw God, is genadig en barmhartig, en zal het aangezicht van u niet afwenden, zo gij u tot Hem bekeert. ▼▼ uw broederen Zie boven op het einde van vs.6.
,
▼▼ barmhartigheid Hebreeuws, ter barmhartigheid zijn.
10Zo gingen de lopers door, van stad tot stad, door het land van Efraïm en Manasse, tot Zebulon toe; doch zij belachten hen, en bespotten hen. ▼▼ zij belachten hen, Namelijk, de Israëlieten.
11Evenwel verootmoedigden zich sommigen van Aser, en Manasse, en van Zebulon, en kwamen te Jeruzalem. ▼▼ van Aser, Dat is, van de stammen van Aser en Manasse, enz.
12Ook was de hand Gods in Juda, hun enerlei hart gevende, dat zij het gebod des konings en der vorsten deden, naar het woord des Heeren. ▼▼ de hand Gods Dat is, de krachtige werking Gods. De zin is dat God door zijn Geest in hun harten krachtiglijk gewrocht heeft een goede genegenheid om dit godvruchtig bevel des konings te gehoorzamen.
,
▼
,
▼ 13En te Jeruzalem verzamelde zich veel volks, om het feest der ongezuurde broden te houden, in de tweede maand, een zeer grote gemeente. ▼▼ tweede maand, Zie boven, vs.2.
,
▼▼ zeer grote Hebreeuws, in, of tot menigte zeer.
14En zij maakten zich op, en namen de altaren weg, die te Jeruzalem waren; daartoe namen zij alle rooktuig weg, hetwelk zij in de beek Kidron wierpen. ▼
,
▼▼ rooktuig Als rookvaten, pannen, schalen. Anders, rookaltaren; of rookplaatsen.
15Toen slachtten zij het pascha, op den veertienden der tweede maand; en de priesters en de Levieten waren beschaamd geworden, en hadden zich geheiligd, en hadden brandofferen gebracht in het huis des Heeren. ▼
,
▼
,
▼▼ beschaamd Te weten, over hun onachtzaamheid, ziende dat de ijver niet alleen van hun metgezellen, maar ook van de gemeente meerder in deze zaak was dan de hunne.
,
▼ 16En zij stonden in hun stand, naar hun wijze, naar de wet van Mozes, den man Gods; de priesters sprengden het bloed, dat nemende uit de hand der Levieten. ▼ 17Want een menigte was in die gemeente, die zich niet geheiligd hadden; daarom waren de Levieten over de slachting der paaslammeren, voor iedereen, die niet rein was, om die den Heere te heiligen. ▼
,
▼ 18Want een menigte des volks, velen van Efraïm en Manasse, Issaschar en Zebulon, hadden zich niet gereinigd, maar aten het pascha, niet gelijk geschreven is. Doch Jehizkia bad voor hen, zeggende: De Heere, die goed is, make verzoening voor dien. ▼▼ niet gelijk Zie boven, vs.5.
,
▼▼ make Hij bidt dat de Heere hun hunne onreinheid vergeve, en dat Hij de geestelijke heiligmaking, door zijnen Geest in hen werke. Anders, verzoene in eeuwigheid allen die zijn hart, enz.
19Die zijn ganse hart gericht heeft, om God den Heere, den God zijner vaderen, te zoeken, hoewel niet naar de reinigheid des heiligdoms. ▼
,
▼▼ reinigheid Versta, de ceremoniëele, welke hier onderscheiden wordt van de morele, bestaande in een vast voornemen des harten om God te zoeken.
20En de Heere verhoorde Jehizkia, en heelde het volk. ▼ 21Zo hielden de kinderen Israëls, die te Jeruzalem gevonden werden, het feest der ongezuurde broden, zeven dagen, met grote blijdschap. De Levieten nu en de priesteren prezen den Heere, dag op dag, met sterk luidende instrumenten des Heeren. ▼▼ gevonden werden, Dat is, voorhanden en tot dit feest gekomen waren.
,
▼
,
▼▼ met sterk Hebreeuws, met instrumenten der sterkte; dat is, die een groot geluid gaven, hoedanig is het geklank der trompetten. Anders, [lovende] met instrumenten de kracht des HEEREN.
22En Jehizkia sprak naar het hart van alle Levieten, die verstand hadden in de goede kennis des Heeren; en zij aten de offeranden des gezetten hoogtijds zeven dagen, offerende dankofferen, en lovende den Heere, den God hunner vaderen. ▼
,
▼▼ die verstand Dat is, van de zaken, die tot den dienst des Heeren behoorden. Anders, die de goede kennis des Heeren onderwezen, of die op de goede kennis des Heeren acht gaven.
,
▼ 23Als nu de ganse gemeente raad gehouden had, om andere zeven dagen te houden, hielden zij nog zeven dagen met blijdschap. 24Want Jehizkia, de koning van Juda, gaf de gemeente duizend varren en zeven duizend schapen; en de vorsten gaven de gemeente duizend varren en tien duizend schapen; de priesteren nu hadden zich in menigte geheiligd. ▼▼ gaf de gemeente Hebreeuws, hief op voor de gemeente; alzo in het volgende; dat is, gaf, of schonk der gemeente om geofferd te worden; alzo Num 31:28 ; 2Ch 35:7-8 ,. De zin is dat deze beesten van den koning en zijn vorsten der gemeente geschonken worden, tot dankoffers voor dezelve, waarvan zij dan ook hun deel hadden, om dat met vrolijkheid voor den Heere te eten.
,
▼▼ hadden zich Te weten, omdat zij mochten bekwaam zijn om de voorgemelde beesten den Heere te offeren.
25En de ganse gemeente van Juda verblijdde zich, mitsgaders de priesteren en de Levieten, en de gehele gemeente dergenen, die uit Israël gekomen waren; ook de vreemdelingen, die uit het land van Israël gekomen waren, en die in Juda woonden. ▼▼ Israël Uit de tien stammen. Zie boven, vs.11, 18.
,
▼ 26Zo was er grote blijdschap te Jeruzalem; want van de dagen van Salomo, den zoon van David, den koning van Israël, was desgelijks in Jeruzalem niet geweest. ▼▼ van de dagen Welverstaande, die uitgesloten zijnde, dat is, van den tijd van Rehabeam af, in welken Israël zich van Juda afgescheurd en geen zulk paasfeest daarmede gehouden had.
27Toen stonden de Levietische priesteren op, en zegenden het volk; en hun stem werd gehoord; want hun gebed kwam tot Zijn heilige woning in den hemel. ▼▼ Levietische Dat is, afkomstig van Levi.
,
▼
,
▼
,
▼▼ tot Zijn heilige woning Hebreeuws, tot de woning zijner heiligheid; te weten, des Heeren, dat is, tot zijn heilige woning.
Copyright information for
DutSVVA