2 Chronicles 4
1Hij maakte ook een koperen altaar, van twintig ellen in zijn lengte, en twintig ellen in zijn breedte, en tien ellen in zijn hoogte. ▼▼ koperen altaar, Dit altaar is het altaar, van Mozes in de woestijn gemaakt, wel gelijk geweest in fatsoen, omdat het vierkant was, en in het overdeksel, dat van koper was, maar niet in de grootte, omdat deze veel meerder was; daartoe was dat bekwaam om vervoerd te mogen worden, maar dit was gemaakt om te blijven staan. Vergelijk Exo 27:1-2 .
2Daartoe maakte hij de gegoten zee; van tien ellen was zij, van haar enen rand tot haar anderen rand, rondom rond, en van vijf ellen in haar hoogte, en een meetsnoer van dertig ellen omving ze rondom. ▼
,
▼▼ rand tot haar anderen rand, Hebreeuws, lip.
3Onder dezelve nu was de gelijkenis van runderen, rondom henen, die omsingelende, tien in een el, omringende de zee rondom; twee rijen dezer runderen waren in haar gieting gegoten. ▼
,
▼
,
▼▼ gieting gegoten Dat is, die tezamen in een vorm met dit grote koperen vat gegoten waren, als het gegoten werd.
4Zij stond op twaalf runderen, drie ziende naar het noorden, en drie ziende naar het westen, en drie ziende naar het zuiden, en drie ziende naar het oosten; en de zee was boven op dezelve; en al hun achterdelen waren inwaarts. ▼ 5Haar dikte nu was een hand breed, en haar rand als het werk van den rand eens bekers of ener leliebloem, bevattende vele bathen; zij hield drie duizend. ▼▼ hand breed, Dat is, vier vingers. Zo groot is een handbreed, bij de Latijnen genaamd Palmus minor, en te onderscheiden van een andere maat van dezen naam, geheten Palmus major, driemaal zo breed, dat is, een span.
,
▼ 6En hij maakte tien wasvaten, en stelde vijf ter rechter hand en vijf ter linkerhand, om daarin te wassen; wat ten brandoffer behoort, staken zij daarin; maar de zee was, opdat de priesters zich daarin zouden wassen. ▼
,
▼▼ Rechter-, Namelijk, van het voorhof.
,
▼▼ wassen; Te weten, het vlees der offeranden.
,
▼▼ wat ten brandoffer Hebreeuws, het werk des brandoffers.
,
▼ 7Hij maakte ook tien gouden kandelaren, naar hun wijze, en hij stelde ze in den tempel, vijf aan de rechterhand, en vijf aan de linkerhand. ▼ 8Ook maakte hij tien tafelen, en hij zette ze in den tempel, vijf aan de rechterhand, en vijf aan de linkerhand; en hij maakte honderd gouden sprengbekkens. 9Verder maakte hij het voorhof der priesteren, en het grote voorhof, mitsgaders de deuren voor het voorhof, en overtoog hun deuren met koper. ▼
,
▼▼ grote voorhof, Versta, het uiterste voorhof, waarin het volk verzamelde tot de oefening van den godsdienst en om Gods hulp te verzoeken; hetwelk, als het oprechtelijk geschiedde naar des HEEREN bevel en ordinantie, zo werd men de hulp Gods gewaar. En hiervan heeft de Hebreeuwse benaming haar oorsprong; alsof men zeide: een hulp, of hulpplaats. Zie 1Ki 7:9 , 1Ki 7:12 en de aantekening.
10De zee nu zette hij aan de rechterzijde, naar het oosten, tegenover het zuiden. 11Daartoe maakte Huram de potten, en de schoffelen, en de sprengbekkens; alzo voleindde Huram het werk te maken, dat hij voor den koning Salomo aan het huis Gods maakte. ▼▼ Hiram De werkmeester, dien de koning van Tyrus tot Salomo gezonden had, van welken zie 1Ki 7:13-14 , en boven, 2Ch 2:13-14 en onder, vs.16.
12De twee pilaren, en de bollen, en de twee kapitelen, op het hoofd der pilaren; en de twee netten, om de twee bollen der kapitelen te bedekken, die op der pilaren hoofd waren; 13En de vierhonderd granaatappelen tot de twee netten: twee rijen van granaatappelen tot elk net, om de twee bollen der kapitelen te bedekken, die boven op de pilaren waren. ▼▼ boven op de pilaren Hebreeuws, op het aangezicht.
14Hij maakte ook de stellingen; en wasvaten maakte hij op de stellingen; 15Een zee, en de twaalf runderen daaronder. ▼▼ Een zee, Versta, een zee, omdat er maar een was, waarin de priesters zich wiesen, en die te onderscheiden is van de wasvaten, waarin het vlees der offeranden en wat daartoe behoorde, gewassen werd, boven, vs.6.
16Insgelijks de potten, en de schoffelen, en de krauwelen, en al hun vaten maakte Huram Abi voor den koning Salomo, voor het huis des Heeren, van gepolijst koper. ▼ 17In de vlakte van de Jordaan goot ze de koning, in dichte aarde, tussen Sukkoth, en tussen Zeredatha. ▼ 18En Salomo maakte al deze vaten, in grote menigte; want het gewicht des kopers werd niet onderzocht. 19Ook maakte Salomo alle vaten, die voor het huis Gods waren, en het gouden altaar, en de tafelen, waarop de toonbroden zijn; 20En de kandelaren met hun lampen, van gesloten goud, om die naar de wijze aan te steken, voor de aanspraakplaats; ▼
,
▼ 21En de bloemen, en de lampen, en de snuiters, van goud; het was het volmaaktste goud; ▼▼ het volmaaktste goud; Hebreeuws, de volmaaktheden des gouds; dat is, het beste, fijnste en gelouterdste goud.
22Mitsgaders de gaffelen, en de sprengbekkens, en de rookschalen, en de wierookvaten, van gesloten goud; aangaande den ingang van het huis, zijn binnenste deuren, van het heilige der heiligen, en de deuren van het huis des tempels waren van goud. ▼
,
▼▼ van goud Dat is, met goud overtogen; want het binnenste der deuren was van hout; 1Ki 6:31-32 , 1Ki 6:35 .
Copyright information for
DutSVVA