2 Kings 21:11-13

11Dewijl dat Manasse, de koning van Juda, deze gruwelen gedaan heeft, erger doende dan al wat de Amorieten gedaan hebben, die voor hem geweest zijn, ja, ook Juda door zijn drekgoden heeft doen zondigen;
 Amorieten gedaan hebben, Onder den naam van dit ééne volk worden meermalen al de ongelovige en heidense volken des lands van Kanaän begrepen. Zie Gen 15:16.
,
 drekgoden Zie Lev 26:30.
12Daarom, alzo zegt de Heere, de God Israëls: Ziet, Ik zal een kwaad over Jeruzalem en Juda brengen, dat een ieder, die het hoort, beide zijn oren klinken zullen.
 dat een ieder, Versta, zulk een kwaad, dat zo grote, verwondering, vrees en verschrikking in aller mensen hart maken zal, dat hun zinnen zullen ontzet en bedwelmd worden, gelijk het gehoor des mensen door een geweldig gedeun en stijf geklank, recht voor de oren gemaakt, pleegt verdoofd te worden. Zie dezelfde gelijkenis 1Sa 3:11; Jer 19:3.
13En Ik zal over Jeruzalem het meetsnoer van Samaria trekken, mitsgaders het paslood van het huis van Achab; en Ik zal Jeruzalem uitwissen, gelijk als men een schotel uitwist; men wist dien uit, en men keert hem om op zijn holligheid.
 meetsnoer van Samaria Versta, de maat, of regel; dat is de hoedanigheid en gelijkheid der straf. De zin is, zulke straf, als Ik over de tien stammen en hun hoofdstad Samaria gezonden heb, zal Ik ook zenden over Juda en Jeruzalem, dat het land overheerd, de stad ingenomen en de inwoners gevankelijk zullen weggevoerd worden. Het is een gelijkenis, genomen van de timmerlieden en metselaars, die naar zekere maat hun werken zo afbreken als maken. Vergelijk Isa 34:11; Amo 7:7-8; Zec 1:16.
,
 paslood De voorgaande gelijkenis wordt behouden om te verklaren dat Jeruzalem gelijke straf overkomen zou, als het huis Achabs overkomen was.
,
 Ik zal De zin is, gelijk men de schotels, die tot een rein gebruik geheiligd worden, van alle vuiligheid uitwist of schuurt, en daarna omkeert opdat geen onreinigheid daarin valle; alzo zal Jeruzalem van de boze inwoners door wegvoering gezuiverd en hun regering zo omgekeerd worden, dat het opperste onder liggen zal.
,
 op zijn holligheid Of, randen. Hebreeuws, op zijn aangezicht.
Copyright information for DutSVVA