2 Kings 5
1Naäman nu, de krijgsoverste van den koning van Syrië, was een groot man voor het aangezicht zijns heren, en van hoog aanzien; want door hem had de Heere den Syriërs verlossing gegeven; zo was deze man een strijdbaar held, doch melaats. ▼ , ▼▼ heren, Namelijk, van den koning van Syrië. Alzo onder, vs.4, 18.
,
▼
,
▼▼ verlossing Te weten, in krijgsnoden en algemene gevaren des lands, door zijn wijzen raad en mannelijke daden.
2En er waren benden uit Syrië getogen, en hadden een kleine jonge dochter uit het land van Israël gevankelijk gebracht, die in den dienst der huisvrouw van Naäman was. ▼▼ En er waren Of, de Syriërs waren uitgetogen bij benden.
,
▼
,
▼ 3Deze zeide tot haar vrouw: Och, of mijn heer ware voor het aangezicht van den profeet, die te Samaria is, dan zou hij hem van zijn melaatsheid ontledigen. ▼▼ ontledigen Sommigen menen dat dit ziet op de afzondering van de melaatsen en hunne vergadering tot het volk, wanneer zij genezen waren. Zie Num 12:14. Alzo onder, vs.6,7, 11. Hebreeuws, verzamelen. Welke manier van spreken, iemand van zijn melaatsheid verzamelen, zoveel is als de melaatsheid van iemand verzamelen; dat is, wegnemen; omdat hetgeen, hetwelk men verzamelt, weggenomen wordt van de plaats, vanwaar men het verzamelt. Zie Psa 26:9.
4Toen ging hij in en gaf het zijn heer te kennen, zeggende: Zo en zo heeft de jonge dochter gesproken, die uit het land van Israël is. ▼▼ hij Namelijk, Naäman de Syriër, als men hem de woorden der Israëlietische dochter aangezegd had.
,
▼▼ in Te weten, tot den koning, zijn heer.
5Toen zeide de koning van Syrië: Ga heen, kom, en ik zal een brief aan den koning van Israël zenden. En hij ging heen, en nam in zijn hand tien talenten zilvers, en zes duizend sikkelen gouds, en tien wisselklederen. ▼
,
▼
,
▼
,
▼
,
▼ 6En hij bracht den brief tot den koning van Israël, zeggende: Zo wanneer nu deze brief tot u zal gekomen zijn, zie, ik heb mijn knecht Naäman tot u gezonden, dat gij hem ontledigt van zijn melaatsheid. ▼▼ ontledigt Te weten, door middel van uw profeet Elisa, gelijk men kan oordelen dit zijn mening geweest te zijn, uit hetgeen boven, vs.4, verhaald is; maar de koning Israëls heeft dit zo verstaan, alsof hij in eigen persoon door den brief belast geweest ware, den vorst Naäman van zijn melaatsheid te genezen, gelijk blijkt uit vs.7.
7En het geschiedde, als de koning van Israël den brief gelezen had, dat hij zijn klederen scheurde, en zeide: Ben ik dan God, om te doden en levend te maken, dat deze tot mij zendt, om een man van zijn melaatsheid te ontledigen? Want voorwaar, merkt toch, en ziet, dat hij oorzaak tegen mij zoekt. ▼▼ zoekt Te weten, om mij oorlog aan te doen indien ik dezen Naäman niet genees, want hij weet wel dat dit in mijn vermogen niet is.
8Maar het geschiedde, als Elisa, de man Gods, gehoord had, dat de koning van Israël zijn klederen gescheurd had, dat hij tot den koning zond, om te zeggen: Waarom hebt gij uw klederen gescheurd? Laat hem nu tot mij komen, zo zal hij weten, dat er een profeet in Israël is. ▼ 9Alzo kwam Naäman met zijn paarden en met zijn wagen, en stond voor de deur van het huis van Elisa. ▼ 10Toen zond Elisa tot hem een bode, zeggende: Ga heen en was u zevenmaal in de Jordaan, en uw vlees zal u wederkomen, en gij zult rein zijn. ▼▼ zevenmaal Noch de Jordaan noch de zevenvoudige wassing hadden het vermogen om de melaatsheid te genezen, maar alleen de kracht Gods, die daardoor wilde werken.
,
▼▼ wederkomen, Te weten, dat door de melaatsheid u afgenomen en afgeteerd is.
,
▼▼ gij zult rein zijn Hebreeuws, word rein; dat is, gij zult zekerlijk rein worden. Alzo vs.13.
11Maar Naäman werd zeer toornig, en toog weg, en zeide: Zie, ik zeide bij mij zelven: Hij zal zekerlijk uitkomen, en staan, en den Naam des Heeren, Zijns Gods, aanroepen, en zijn hand over de plaats strijken, en den melaatse ontledigen. ▼▼ ik zeide Anders, ik zeide: Tot mij zal hij zekerlijk uitkomen, enz.
,
▼▼ zal zekerlijk Hebreeuws, uitkomende uitkomen.
,
▼▼ plaats strijken, Hebreeuws, bewegen.
,
▼▼ den melaatse Dat is, mij van mijn melaatsheid genezen. Anders, het melaatse; dat is, de melaatsheid wegnemen. Zie boven, vs.3.
12Zijn niet Abana en Farpar, de rivieren van Damaskus, beter dan alle wateren van Israël; zou ik mij in die niet kunnen wassen en rein worden? Zo wendde hij zich, en toog weg met grimmigheid. ▼▼ Abána Anders genaamd Amana, en bij de historieschrijvers Adonis.
,
▼▼ Farpar, In de historiën genaamd Orontes.
,
▼▼ zou ik Hij meende dat de kracht des wates hem zou kunnen genezen, daar het maar een teken en middel was van de beloofde genezing.
13Toen traden zijn knechten toe, en spraken tot hem, en zeiden: Mijn vader, zo die profeet tot u een grote zaak gesproken had, zoudt gij ze niet gedaan hebben? Hoeveel te meer, naardien hij tot u gezegd heeft: Was u, en gij zult rein zijn? ▼
,
▼▼ grote zaak Dat is, u wat zwaars geboden had.
14Zo klom hij af, en doopte zich in de Jordaan zevenmaal, naar het woord van den man Gods; en zijn vlees kwam weder, gelijk het vlees van een kleinen jongen; en hij werd rein. 15Toen keerde hij weder tot den man Gods, hij en zijn ganse heir, en kwam, en stond voor zijn aangezicht en zeide: Zie, nu weet ik, dat er geen God is op de ganse aarde, dan in Israël! Nu dan, neem toch een zegen van uw knecht. ▼▼ zijn ganse heir, Hebreeuws, zijn ganse leger. Versta hierdoor al degenen, die hij met zich in deze reis genomen had, en die in menigte als een heirleger waren.
,
▼ 16Maar hij zeide: Zo waarachtig als de Heere leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, indien ik het neme! En hij hield bij hem aan, opdat hij het nam, doch hij weigerde het. ▼
,
▼ 17En Naäman zeide: Zo niet; laat toch uw knecht gegeven worden een last aarde van een juk muildieren; want uw knecht zal niet meer brandoffer of slachtoffer aan andere goden doen, maar den Heere. ▼
,
▼▼ uw knecht Dat is, mij die u dienst schuldig ben.
,
▼▼ gegeven Hij verzoekt van den profeet twee dingen:I. van des lands aarde met zich in Syrië te voeren, om daarvan een altaar te maken, waarop hij den Heere offerande doen zou;II. dat het hem vergeven zou worden, als hij in het huis van de afgod Rimmon zijnen heer ten dienste wezen zou. Waarmede hij wel toont een goed voornemen om den waren God te dienen, maar niet naar wetenschap, menende dat de ene aarde heiliger was dan de andere, en dat men God ergens elders offeranden mocht doen dan in Jeruzalem, en biddende om vergiffenis van hetgeen hij doen zou met kwetsing zijner eigen conscientie en ergernis van anderen.
,
▼▼ van een juk muildieren; Dat is, zoveel als twee muilen tevens dragen kunnen.
18In deze zaak vergeve de Heere uw knecht: wanneer mijn heer in het huis van Rimmon zal gaan, om zich daar neder te buigen, en hij op mijn hand leunen zal en ik mij in het huis van Rimmon nederbuigen zal; als ik mij alzo nederbuigen zal in het huis van Rimmon, de Heere vergeve toch uw knecht in deze zaak. ▼▼ mijn heer Te weten, de koning van Syrië alzo boven, vs.1, 4.
,
▼▼ Rimmon De naam van een afgod, dien de Syriërs dienden.
,
▼▼ buigen, Te weten, met aanbidding.
,
▼▼ nederbuigen Niet om den afgod te aanbidden, of enige godsdienstige eer te bewijzen, maar om zijn koning te dienen, die op zijn hand leunde, wanneer hij zich voor zijn afgod nederboog; waarom ook Naäman genoodzaakt werd zich te buigen.
,
▼▼ vergeve toch Zo verstond hij dan wel dat de nederbuiging voor de afgoden, ofschoon dien ter ere niets gedaan wordt, zonder zonde niet kan geschieden.
19En hij zeide tot hem: Ga in vrede. En hij ging van hem een kleine streek lands. ▼▼ Ga in vrede De profeet, zonder hiermede te antwoorden op zijn verzoek of hem hetzelve toe te staan, wenst hem alleen den zegen des Heeren. vs.18 kan ook aldus bekwamelijk naar Hebreeuwsen tekst worden overgezet: In deze zaak vergeve de HEERE uw knecht; wanneer mijn heer in het huis Rimmons is ingegaan om zich daar neder te buigen, en hij zich op mijn hand geleund heeft, en ik mij in het huis Rimmons heb nedergebogen; als ik mij [alzo] heb nedergebogen in het huis Rimmons, de HEERE vergeve toch uw knecht in deze zaak; sprekende alzo niet van het toekomende, maar van het verledene, waarvan hij vergiffenis begeert. Zie een gelijk antwoord 1Sa 1:17.
,
▼ 20Gehazi nu, de jongen van Elisa, den man Gods, zeide: Zie, mijn heer heeft Naäman, dien Syriër belet, dat men uit zijn hand niet genomen heeft, wat hij gebracht had; maar zo waarachtig als de Heere leeft, ik zal hem nalopen, en zal wat van hem nemen! ▼ 21Zo volgde Gehazi Naäman achterna. En toen Naäman zag, dat hij hem naliep, viel hij van den wagen af, hem tegemoet, en hij zeide: Is het wel? ▼
,
▼ 22En hij zeide: Het is wel; mijn heer heeft mij gezonden, om te zeggen: Zie, nu straks zijn tot mij twee jongelingen uit de zonen der profeten, van het gebergte van Efraïm gekomen; geef hun toch een talent zilvers en twee wisselklederen. 23En Naäman zeide: Belieft het u, neem twee talenten. En hij hield aan bij hem, en bond twee talenten zilvers in twee buidels, met twee wisselklederen, en hij leide ze op twee van zijn jongens, die ze voor zijn aangezicht droegen. 24Als hij nu op de hoogte kwam, nam hij ze van hun hand, en bestelde ze in een huis; en hij liet de mannen gaan, en zij togen heen. ▼▼ op de hoogte Een hoogte of heuvel, gelegen niet ver van Samaria, waar Elisa nu woonde.
,
▼▼ bestelde ze Of, legde ze weg, of gaf ze te bewaren.
25Daarna kwam hij in, en stond voor zijn heer. En Elisa zeide tot hem: Van waar, Gehazi? En hij zeide: Uw knecht is noch herwaarts noch derwaarts gegaan. 26Maar hij zeide tot hem: Ging niet mijn hart mede, als die man zich omkeerde van op zijn wagen u tegemoet? Was het tijd, om dat zilver te nemen, en om klederen te nemen, en olijfbomen, en wijngaarden, en schapen, en runderen, en knechten, en dienstmaagden? ▼▼ Ging niet Hij wil zeggen: Heeft mij de Heere in den geest niet te kennen gegeven en in een gezicht vertoond waard gij zijt gegaan, wat gij gesproken en gedaan en ontvangen hebt, als of ik zelf in persoon daarbij geweest ware en alles met mijne ogen gezien had?
,
▼▼ en olijfbomen, Dat is, met welk zilver gij voorgenomen hebt deze dingen te kopen.
27Daarom zal u de melaatsheid van Naäman aankleven, en uw zaad in eeuwigheid! Toen ging hij uit van voor zijn aangezicht, melaats, wit als de sneeuw. ▼▼ de melaatsheid Dat is, de melaatsheid, die Naäman gehad heeft, zal op u en uw kinderen komen, tot een exempel der rechtvaardige straf Gods over gierigheid, simonie en leugentaal.
,
▼
Copyright information for
DutSVVA