‏ 2 Samuel 19

1En Joab werd aangezegd: Zie, de koning weent, en bedrijft rouw over Absalom. 2Toen werd de verlossing te dienzelven dage het ganse volk tot rouw; want het volk had te dienzelven dage horen zeggen: Het smart den koning over zijn zoon.
 verlossing Of, heil, overwinning, victorie; dat is, de vreugde, die het volk zou getoond hebben over de victorie, werd veranderd in rouw.
,
 Het smart den koning Of, de koning is zeer bedroefd.
3En het volk kwam te dienzelven dage steelsgewijze in de stad, gelijk als het volk zich wegsteelt, dat beschaamd is, wanneer zij in den strijd gevloden zijn.
 steelsgewijze Hebreeuws, het volk stal zich om te komen, of, komende
,
 stad, Mahanaïm.
4De koning nu had zijn aangezicht toegewonden, en de koning riep met luider stem: Mijn zoon Absalom, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!
 toegewonden, Of, bedekt. Tot een teken van groten rouw. Zie boven, 2Sa 15:30.
,
 Mijn zoon Absalom, Zie boven, 2Sa 18:33.
5Toen kwam Joab tot den koning in het huis, en zeide: Gij hebt heden beschaamd het aangezicht van al uw knechten, die uw ziel, en de ziel uwer zonen en uwer dochteren, en de ziel uwer vrouwen, en de ziel uwer bijwijven heden hebben bevrijd;
 ziel, en de ziel uwer zonen Dat is hier, uw leven of persoon, gelijk elders dikwijls.
6Liefhebbende die u haten, en hatende die u liefhebben; want gij geeft heden te kennen, dat oversten en knechten bij u niets zijn; want ik merk heden, dat zo Absalom leefde, en wij heden allen dood waren, dat het alsdan recht zou zijn in uw ogen. 7Zo sta nu op, ga uit, en spreek naar het hart uwer knechten; want ik zweer bij den Heere, als gij niet uitgaat, zo er een man dezen nacht bij u zal vernachten! En dit zal u kwader zijn, dan al het kwaad, dat over u gekomen is van uw jeugd af tot nu toe.
 naar het hart Zie Gen 34:3.
,
 zo er een man dezen nacht bij u zal vernachten Versta daarop, zo doe mij God dit en dat. Een manier van eedzweren, gelijk dikwijls.
8Toen stond de koning op, en zette zich in de poort. En zij lieten al het volk weten, zeggende: Ziet, de koning zit in de poort. Toen kwam al het volk voor des konings aangezicht, maar Israël was gevloden, een iegelijk naar zijn tenten.
 Israël was gevloden, Die Absalom gevolgd hadden.
,
 tenten Dat is, woonplaatsen.
9En al het volk, in alle stammen van Israël, was onder zich twistende, zeggende: De koning heeft ons gered van de hand onzer vijanden en hij heeft ons bevrijd van de hand der Filistijnen, en nu is hij uit het land gevlucht voor Absalom;
 twistende, Met berouw en schaamte zichzelven veroordelende.
10En Absalom, die wij over ons gezalfd hadden, is in den strijd gestorven; nu dan, waarom zwijgt gijlieden van den koning weder te halen?
 gezalfd hadden, Dat is, dien wij tot koning hadden verkozen en meenden te doen zalven.
,
 zwijgt gijlieden Of, zijt stil. Zie Jdg 18:9.
,
 koning weder te halen? David, onzen wettelijken en weldadigen koning.
11Toen zond de koning David tot Zadok en tot Abjathar, de priesteren, zeggende: Spreekt tot de oudsten van Juda, zeggende: Waarom zoudt gijlieden de laatsten zijn, om den koning weder te halen in zijn huis? (Want de rede van het ganse Israël was tot den koning gekomen in zijn huis.)
 zeggende Spreekt tot de oudsten van Juda, Dat is, hij zond heen en liet hun zeggen.
,
 huis? In het koninklijke hof te Jeruzalem.
,
 rede In de voorgaande verzen verhaald.
,
 huis Te Mahanaïm.
12Gij zijt mijn broederen; mijn been en mijn vlees zijt gij; waarom zoudt gij dan de laatsten zijn, om den koning weder te halen?
 mijn been en mijn vlees zijt gij; Zie boven, 2Sa 5:1. Alzo in vs.13.
13En tot Amasa zult gijlieden zeggen: Zijt gij niet mijn been en mijn vlees? God doe mij zo, en doe er zo toe, zo gij niet krijgsoverste zult zijn voor mijn aangezicht, te allen dage, in Joabs plaats.
 gijlieden zeggen Priesters, Zadok en Abjathar.
,
 been en mijn vlees? Want hij was Davids zusters zoon. Zie boven, 2Sa 17:25.
,
 doe mij zo, Van zulk zweren, zie Rth 1:17, en 1Ki 19:2.
,
 Joabs plaats Zie boven, 2Sa 3:39.
14Alzo neigde hij het hart aller mannen van Juda, als van een enigen man; en zij zonden henen tot den koning, zeggende: Keer weder, gij en al uw knechten.
 hij het hart Te weten, David. Sommigen duiden het op Amasa.
,
 als van een enigen man; Dat zij zo eendrachtig waren als een enig man. Zie Jdg 20:1.
15Toen keerde de koning weder, en kwam tot aan de Jordaan; en Juda kwam te Gilgal, om den koning tegemoet te gaan, dat zij den koning over de Jordaan voerden. 16En Simeï, de zoon van Gera, een zoon van Jemini, die van Bahurim was, haastte zich, en kwam af met de mannen van Juda, den koning David tegemoet;
 zoon van Jemini, Dat is, een Benjaminiet. Zie boven, 2Sa 16:11.
,
 Bahurim was, Zie boven, 2Sa 3:16, en 2Sa 16:5.
17En duizend man van Benjamin met hem; ook Ziba, de knecht van Sauls huis, en zijn vijftien zonen en zijn twintig knechten met hem; en zij togen vaardiglijk over de Jordaan, voor den koning.
 knecht van Sauls huis, Hebreeuws, jongen. Zie boven, 2Sa 9:2, en 2Sa 16:1, enz. Deze vreesde dat David [gelijk ook geschied is] zijn bedriegelijke ontrouw, aan Mefiboseth begaan, zou vernemen; daarom zoekt hij met deze gedienstigheid des konings hart daartegen te verzachten, hetwelk hem ook gelukt is.
,
 vijftien zonen Gelijk boven, 2Sa 9:10.
,
 togen vaardiglijk Of, zij maakten de Jordaan vaardig; dat is zij maakten alles klaar en gereed voor den koning en zijn huis, om over te varen.
,
 voor den koning Dat is, eer de koning nog aan het veer der Jordaan gekomen was om over te varen, zo waren zij al over, en hadden alles gereed gemaakt.
18Als nu de pont overvoer, om het huis des konings over te halen, en te doen, wat goed was in zijn ogen, zo viel Simeï, de zoon van Gera, neder voor het aangezicht des konings, als hij over de Jordaan voer;
 pont overvoer, Of, schouw, veerschuit, pleit
,
 het huis des konings Dat is, den koning, met zijn hofgezin.
,
 als hij over de Jordaan voer; Anders, als hij overgevaren was, of overvaren zou.
19En hij zeide tot den koning: Mijn heer rekene mij niet toe de misdaad, en gedenke niet, wat uw knecht verkeerdelijk gedaan heeft, te dien dage, als mijn heer de koning uit Jeruzalem uitging, dat het de koning zich ter harte zoude nemen.
 zich ter harte zoude nemen Dat is, daarop letten, en mij naar mijn verdienste doen straffen. Hebreeuws, in, of aan zijn hart stellen.
20Want uw knecht weet het zekerlijk, ik heb gezondigd; doch zie, ik ben heden gekomen, de eerste van het ganse huis van Jozef, om mijn heer den koning tegemoet af te komen.
 uw knecht Dat is, ik weet.
,
 van Jozef, Hierdoor verstaat hij niet alleen Efraïm en Manasse, maar ook Benjamin, [uit welken stam hij was, vs.16] omdat Jozef en Benjamin volle broeders waren van één vader en één moeder, zodat ook Benjamin onder de banier van Efraïm optoog, Num 10:22-24. Sommigen verstaan dat hij wil zeggen: Hij is eerder gekomen dan iemand van de tien stammen, of Efraïm en Manasse, doch het schijnt dat hier door het huis Jozefs in het algemeen verstaan worden de Israëlieten, tegengesteld tegen den stam van Juda.
21Toen antwoordde Abisai, de zoon van Zeruja, en zeide: Zou dan Simeï hiervoor niet gedood worden? Zo hij toch den gezalfde des Heeren gevloekt heeft.
 hiervoor Omdat hij om genade bidt, en den koning aldus tegemoet gekomen is.
,
 gezalfde des HEEREN Vergelijk 1Sa 24:7. Van Davids zalving ten koning, 2Sa 5:2.
22Maar David zeide: Wat heb ik met ulieden te doen, gij zonen van Zeruja! Dat gij mij heden ten satan zoudt zijn? Zou heden iemand gedood worden in Israël? Want weet ik niet, dat ik heden koning geworden ben over Israël?
 Wat heb ik Zie boven, 2Sa 16:10.
,
 satan zoudt zijn? Dat is, wederpartijder; tegenstrijder, die mij hinderlijk is en tegenvalt in mijn voornemen, Mat 16:23. Zie wijders Job 1:6.
,
 gedood worden in Israël? Vergelijk 1Sa 11:13.
,
 heden Hij wil zeggen, wederom als van nieuw, enz.
23En de koning zeide tot Simeï: Gij zult niet sterven. En de koning zwoer hem.
 niet sterven Versta, heden, en voorts gedurende mijn regering zal ik u niet doen straffen. Dewijl nochtans Simeï's misdaad zeer ergerlijk en grof was, ook het algemeen merkelijk rakende, zo heeft David niet gewild dat hij ten enenmale of voor altoos ongestraft zou blijven. Zie 1Ki 2:8-9.
24Mefiboseth, Sauls zoon, kwam ook af den koning tegemoet; en hij had zijn voeten niet schoon gemaakt, noch zijn knevelbaard beschoren, noch zijn klederen gewassen, van dien dag af, dat de koning was weggegaan, tot dien dag toe, dat hij met vrede wederkwam.
 zoon, Dat is, kindskind. Want Mefiboseth was Jonathans zoon, boven, 2Sa 9:3, 2Sa 9:6, enz.
,
 voeten Hebreeuws, had zijn voeten niet gemaakt noch zijn knevelbaard gemaakt; dat is, [gelijk dit woord dikwijls elders genomen wordt] toegemaakt, bereid, toegeschikt. Vergelijk inzonderheid Deu 21:12. Dit waren alle tekenen van grote droefheid en rouw, die Mefiboseth had over Davids ongeluk, die hem zoveel goeds gedaan had. Vergelijk boven, 2Sa 12:20.
,
 weggegaan, Van Jeruzalem, vluchtende voor Absalom.
25En het geschiedde, als hij te Jeruzalem den koning tegemoet kwam, dat de koning tot hem zeide: Waarom zijt gij niet met mij getogen, Mefiboseth?
 Jeruzalem Nadat de koning binnen Jeruzalem gekomen was. Het schijnt dat hij onderweg geen gelegenheid gehad heeft, of zich ontzien heeft den koning aan te spreken. Anders, als Jeruzalem [dat is, de inwoners van Jeruzalem] den koning tegemoet kwam, waaronder zich Mefiboseth mede gevoegd heeft, om den koning aan de Jordaan te ontmoeten.
26En hij zeide: Mijn heer koning, mijn knecht heeft mij bedrogen; want uw knecht zeide: Ik zal mij een ezel zadelen, en daarop rijden, en tot den koning trekken, want uw knecht is kreupel.
 mijn knecht Ziba.
27Daartoe heeft hij uw knecht bij mijn heer den koning valselijk aangedragen; doch mijn heer de koning is als een engel Gods; doe dan, wat goed is in uw ogen.
 valselijk aangedragen; Zie boven, 2Sa 16:3.
,
 engel Gods; Gelijk boven, 2Sa 14:17.
28Want al mijns vaders huis is niet geweest, dan maar lieden des doods voor mijn heer den koning; nochtans hebt gij uw knecht gezet onder degenen, die aan uw tafel eten; wat heb ik dan meer voor gerechtigheid, en meer te roepen aan den koning?
 vaders huis Dat is, van mijn grootvader Saul.
,
 maar lieden des doods Dat is, die allen den dood verdiend hadden. Vergelijk Gen 20:3; 2Sa 12:5.
,
 tafel eten; Zie boven, 2Sa 9:7, 2Sa 9:10, 2Sa 9:13.
,
 roepen aan den koning? Te klagen over het onrecht, dat mij mijn knecht gedaan heeft.
29Toen zeide de koning tot hem: Waarom spreekt gij meer van uw zaken? Ik heb gezegd: Gij en Ziba, deelt het land.
 heb gezegd Te weten, toen mij voorkwam dat Ziba u ongelijk had gedaan; of ik zeg; dat is, verordineer en beveel. Zoveel had Ziba met zijn praktijken bij dezen, anderszins zeer wijzen koning, uitgericht, dat hij een verering bekomt, inplaats dat hij vanwege zijn schandelijke ontrouw aan Mefiboseth bewezen, en leugentaal, waarmede hij den koning had bedrogen, verdiend had gestraft te worden.
30En Mefiboseth zeide tot den koning: Hij neme het ook gans weg, naardien mijn heer de koning met vrede in zijn huis is gekomen.
 naardien Alsof hij zeide: Het is mij genoeg, dat het gemeen wel gaat. Aan mijn particulier is weinig gelegen; of, die schade zal ik door overdenking van het algemene welvaren geduldiglijk opnemen.
31Barzillai, de Gileadiet, kwam ook af van Rogelim; en hij toog met den koning over de Jordaan, om hem over de Jordaan te geleiden.
 Barzillai, Zie boven, 2Sa 17:27, en 1Ki 2:7.
,
 kwam ook af Eer de koning over de Jordaan toog.
32Barzillai nu was zeer oud, een man van tachtig jaren; en hij had den koning onderhouden, toen hij te Mahanaim zijn verblijf had; want hij was een zeer groot man.
 man van tachtig jaren; Hebreeuws, een zoon
,
 groot man Van vermogen of middelen; gelijk 1Sa 25:2.
33En de koning zeide tot Barzillai: Trekt gij met mij over, en ik zal u bij mij te Jeruzalem onderhouden. 34Maar Barzillai zeide tot den koning: Hoe veel zullen de dagen der jaren mijns levens zijn, dat ik met den koning zou optrekken naar Jeruzalem?
 Hoe veel Alsof hij zeide: Ik heb toch maar weinig tijds te leven, waartoe dan de moeite?
35Ik ben heden tachtig jaren oud; zou ik kunnen onderscheiden tussen goed en kwaad? Zou uw knecht kunnen smaken, wat ik eet en wat ik drink? Zoude ik meer kunnen horen naar de stem der zangers en zangeressen? En waarom zou uw knecht mijn heer den koning verder tot een last zijn?
 tachtig jaren oud; Hebreeuws, een zoon van tachtig jaar
,
 zou ik kunnen onderscheiden Hij wil zeggen dat hij te oud is om in zulks alles vermaak te nemen, dat het hem beter paste bij zijn graf te zijn en tot zijn sterfdag zich te bereiden.
36Uw knecht zal maar een weinig met den koning over de Jordaan gaan; waarom toch zou mij de koning zulk een vergelding doen?
 zulk een vergelding doen? Voor een kleine weldaad zo grote vergelding.
37Laat toch uw knecht wederkeren, dat ik sterve in mijn stad, bij het graf mijns vaders en mijner moeder; maar zie, daar is uw knecht Chimham, laat dien met mijn heer den koning overtrekken, en doe hem, wat goed is in uw ogen.
 Chimham, Onder, vs.40, genoemd Chimham, een van Barzillai's zonen, gelijk afgenomen wordt uit 1Ki 2:7.
38Toen zeide de koning: Chimham zal met mij overtrekken, en ik zal hem doen, wat goed is in uw ogen; ja, alles, wat gij op mij begeren zult, zal ik u doen.
 uw ogen; Dat u aangenaam en welgevallig zal mogen zijn.
,
 begeren zult, Hebreeuws, verkiezen zult; te weten, om van mij te begeren, of wat u believen, behagen zal, wat u lief en aangenaam zal zijn. Zie boven, 2Sa 15:15.
39Toen nu al het volk over de Jordaan gegaan was, en de koning ook was overgegaan, kuste de koning Barzillai, en zegende hem; alzo keerde hij weder naar zijn plaats.
 overgegaan, Met de schouw; gelijk vs.18.
,
 kuste de koning Barzillai, Nemende van hem afscheid, met dankzegging en wensing alles goeds. Zie Gen 29:11.
,
 hij weder naar zijn plaats Barzillai keerde weder naar Rogelim.
40En de koning toog voort naar Gilgal, en Chimham toog met hem voort; en al het volk van Juda had den koning overgevoerd , als ook een gedeelte van het volk Israëls.
 had den koning overgevoerd, Of, geleidde den koning; en alzo in vs.41.
,
 een gedeelte Hebreeuws, de helft; hetwelk altemet voor een gedeelte genomen wordt.
,
 Israëls Dat is, der andere stammen.
41En ziet, alle mannen van Israël kwamen tot den koning; en zij zeiden tot den koning: Waarom hebben u onze broeders, de mannen van Juda, gestolen, en hebben den koning en zijn huis over de Jordaan gevoerd, en alle mannen Davids met hem?
 gestolen, Dat is, als steelsgewijze, zonder ons te ontbieden, alleen geleid.
,
 gevoerd, Of, gevoerd? Alle mannen Davids nu [waren] bij hem; te weten, bij den koning, die al zijn officieren en krijgslieden bij zich had.
,
 met hem? Dat is, Davids officieren en krijgslieden waren allen met David, en hielden het met die van Juda, die David zelf daartoe bewogen had, boven vs.11, 12, 14. Hierom spraken die van Juda te stouter.
42Toen antwoordden alle mannen van Juda tegen de mannen van Israël: Omdat de koning ons na verwant is; en waarom zijt gij nu toornig over deze zaak? Hebben wij dan enigszins gegeten van des konings kost, of heeft hij ons een geschenk geschonken?
 ons na verwant is; Hebreeuws, mij; te weten, den stam van Juda.
,
 Hebben wij dan Zij willen zeggen: Meent gij dat de koning ons daartoe gekocht heeft door goede beloften of geschenken?
,
 enigszins gegeten Hebreeuws, etende gegeten
,
 konings kost, Hebreeuws, van den koning.
43En de mannen van Israël antwoordden den mannen van Juda, en zeiden: Wij hebben tien delen aan den koning, en ook aan David, wij, meer dan gij; waarom hebt gij ons dan gering geacht, dat ons woord niet het eerste geweest is, om onzen koning weder te halen? Maar het woord der mannen van Juda was harder dan het woord der mannen van Israël.
 Wij hebben Hebreeuws, ik; te weten, Israël; en alzo in het volgende.
,
 tien delen Hebreeuws, handen. Dit zeggen zij omdat zij tien stammen waren, en overzulks tien stemmen hadden.
,
 koning, Dat is, aan den koning in het algemeen, of aan het koninkrijk, en ook aan dezen koning David, dien wij met onzen algemene stemmen gekozen hebben; 2Sa 5:1.
,
 ons woord Dat is, dat wij niet de voorstemming en den voortocht gehad hebben in deze zaak.
,
 harder Dat is, sterker, krachtiger, zulks dat die van Israël tegen hen niet konden opkomen, maar moesten aflaten.
Copyright information for DutSVVA