‏ 2 Thessalonians 2:3-4

3Dat u niemand verleide op enigerlei wijze; want die komt niet, tenzij dat eerst de afval gekomen zij, en dat geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des verderfs;
 verleide Dit zegt de apostel, omdat deze lieden de gemeenten onder zulken schijn afkeerden van hun beroep en van hunnen gewonen arbeid, als voortaan onnodig, dewijl Christus in deze Zijne komst aan alles een einde zou maken, en een hemels leven invoeren, waarvan hij in het volgende hfdst. breder zal spreken. Anderen werden daardoor verleid om te twijfelen aan de vastigheid des Evangelies, omdat zij tevergeefs op de belofte dezer toekomst schenen te wachten, gelijk van zodanigen gesproken wordt 2Pe 3:3, 2Pe 3:8, 2Pe 3:9.
,
 die komt niet Namelijk dag van Christus, waarvan hij terstond had melding gemaakt.
,
 de afval Gr. Apostasia; hetwelk enige oude leraars verstaan van den afval veler koninkrijken van het Romeinse rijk, doch beter wordt genomen voor een algemenen afval van de zuiverheid des Evangelies, welken Paulus ook voorzegt 1 Tim. 4 en 2 Tim. 3, 4; Johannes, Openb. 11
,
 geopenbaard Dat is, Zijne geestelijke heerschappij over het Christendom openlijhk zal hebben bekend gemaakte en vbevestigd, gel;ijk dit woord hierna ook gebruikt wordt, vs.6, vs.8.
,
 de mens Dat is, de antichrist, de mens tot alle zonden overgegeven. Hieruit, gelijk ook uit het volgende woord de zoon, de ongerechtige, enz., willen sommigen besluiten, dat de antichrist, maar een persoon zou zijn, dien zij zeggen, dat drie en een half jaar zal heersen; dat hij al de Joden de gehele wereld door tot zich zal trekken, den tempel te Jeruzalem wederom opbouwen, en zich daarin als God zal laten eren, en alzo alle koninkrijken der aarde onder zijn gebied brengen, enz. Doch dit zijn verdichtselen, strijdende tegen alle menselijk beleid en macht, om den rechten antichrist te verduisteren, daar de werkingen en eigenschappen, die hem hierna, en doorgaans in de Openbaring van Johannes, worden toegeschreven, aan zulke verklaringen geheel vreemd zijn. Daarom, hoewel de antichrist hier onder den naam van een mens wordt beschreven, zo wordt noodzakelijk daaronder, niet één mens alleen, maar ene langdurige opvolging van mensen verstaan, die de een na den ander enerlei, ambt, macht en heerschappij hebben, gelijk zulk een manier van spreken in zodanige voorzeggingen gebruikelijk is. Zie Isa 10:5 en Isa 14:12;
,
 de mens Jer 48:40; Dan 7:17; Heb 9:25; 1Jo 4:3; Rev 17:10; te meer, dewijl de apostel in vs.7, betuigt dat deze verborgenheid der ongerechtigheid nu reeds in zijn tijd begon te werken.
,
 de zoon Dat is, die anderen verderft en zelf ten verderve gaat, en daartoe door Gods rechtvaardig oordeel beschikt is. Zie Joh 17:12; Rev 9:11.
4Die zich tegenstelt, en verheft boven al wat God genaamd, of als God geëerd wordt, alzo dat hij in den tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertonende, dat hij God is.
 tegenstelt Namelijk tegen Christus en Zijne leer, waarom hij ook de antichrist, dat is tegenchrist wordt genoemd, hetwelk verstaan wordt, niet van hetgeen hij met woorden zal voorgeven, maar dat zijn leer en daden zodanig zullen zijn, dat hij daardoor de ware leer van Christus en Zijn kerk zal zoeken te verdrukken, hoewel hij een anderen schijn zal willen hebben. Daarom worden hem twee hoornen toegeschreven, gelijk het lam, maar hij spreekt nochtans als de draak, en doet de werken van het eerste beest; Rev 13:11, enz.
,
 verheft Dat is, neemt meerder gezag aan, dan iets dat God genoemd wordt in den hemel en op de aarde. Zie Psa 82:6, en Psa 115:3; 1Co 8:5. Of, verheft tegen al. Anderen lezen, boven al dat God genoemd wordt.
,
 in Of, tegen de tempel Gods. Waardoor de tempel van Jeruzalem niet kan verstaan worden, gelijk enigen voorgeven, overmits deze nu over vijftien honderd jaren verwoest is geweest, en ook verwoest moet blijven, naar de getuigenis des engels, Dan 9:27, en van Christus Mat 23:37, Mat 23:38, en Mat 24:1, Mat 24:2. Die ook, zo hij van den antichrist weder gebouwed werd, om daarin geëerd te worden, niet de tempel Gods zou kunnen genoemd worden, maar de tempel van de antichrist, of van den duivel. Maar hierdoor wordt verstaan de gemeente Gods, waar de antichrist zichzelven in of tegen zal zetten, en welke hij met zijne heerschappij zal drukken, gelijk dit woord tempel Gods ook elders in de Schrift wordt gebruikt, 1Co 3:16; 2Co 6:16; 1Ti 3:15; 1Pe 2:5,enz.; en gelijk het woord zitten ook van de antichrist gebruikt wordt, Rev 17:15, en Rev 18:7.
,
 als een Namelijk op aarde, zich zelven Goddelijke macht toeschrijvende.
,
 zichzelven Dat is, zodanige majesteit, macht en heerschappij aannemende en oefenende, alsof hij God ware.
Copyright information for DutSVVA