Acts 17
1En door Amfipolis en Apollonia hun weg genomen hebbende, kwamen zij te Thessalonica, alwaar een synagoge der Joden was. ▼▼ Amfipolis Eene stad van Macedonië, niet ver van Filippi, alzo genaamd omdat zij van beide zijden met de zee omringd was.
,
▼▼ Apollónia Eene stad mede in Macedonië, bij Thessalonika.
,
▼▼ Thessalonica, Een van de voornaamste steden van Macedonië, aan een langen inham van de Egeïse zee gelegen, alzo genaamd omdat de koning Filippus aldaar de Thessaliërs had overwonnen.
2En Paulus, gelijk hij gewoon was, ging tot hen in, en drie sabbatten lang handelde hij met hen uit de Schriften, ▼▼ uit de Schriften, Grieks van de Schriften.
3Dezelve openende, en voor ogen stellende, dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze Jezus is de Christus, Dien ik, zeide hij, ulieden verkondige. ▼▼ openende, en Dat is, met klare getuigenissen uit dezelve zekerlijk bewijzende. Zie Psa 119:130 ; Luk 24:32 .
,
▼ 4En sommigen uit hen geloofden, en werden Paulus en Silas toegevoegd, en van de godsdienstige Grieken een grote menigte, en van de voornaamste vrouwen niet weinige. ▼▼ geloofden, en Grieks lieten zich gezeggen, of overreden.
,
▼
,
▼
,
▼▼ niet weinige Dat is, zeer vele.
5Maar de Joden, die ongehoorzaam waren, dit benijdende, namen tot zich enige boze mannen uit de marktboeven, en maakten, dat het volk te hoop liep, en beroerden de stad; en op het huis van Jason aanvallende, zochten zij hen tot het volk te brengen. ▼
,
▼▼ dit benijdende, Of, hierover ijverende; namelijk met een verkeerden ijver.
,
▼▼ de marktboeven, Dat is, enige onnutte lieden, die gemeenlijk aan de markt ledig staan.
,
▼▼ maakten, dat Of, maakten een oploop des volks.
,
▼
,
▼▼ aanvallende, Of, aan, of tegen het huis staande.
,
▼▼ tot het volk Namelijk om hen te stenigen.
6En als zij hen niet vonden, trokken zij Jason en enige broeders voor de oversten der stad, roepende: Dezen, die de wereld in roer hebben gesteld, zijn ook hier gekomen; ▼▼ in roer hebben Of, in oproer gebracht, of gemaakt dat door de ganse wereld de een tegen den ander opstaat.
7Welke Jason in zijn huis genomen heeft; en alle dezen doen tegen de geboden des keizers, zeggende, dat er een andere Koning is, namelijk een Jezus. ▼▼ geboden des Of, ordinantiën.
,
▼▼ een andere Koning Namelijk dan de keizer van Rome.
8En zij beroerden de schare, en de oversten der stad, die dit hoorden. 9Doch als zij van Jason en de anderen vergenoeging ontvangen hadden, lieten zij hen gaan. ▼▼ vergenoeging Grieks genoeg; dat is genoegzame verontschuldiging, of borg dat zij hen, geroepen zijnde, terecht zouden stellen.
10En de broeders zonden terstond des nachts Paulus en Silas weg naar Berea; welke, daar gekomen zijnde, gingen heen naar de synagoge der Joden; ▼
,
▼▼ daar gekomen Namelijk te Berea.
11En dezen waren edeler, dan die te Thessalonica waren, als die het woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren. ▼
,
▼▼ het woord Namelijk Gods, het Evangelie dat hun gepredikt werd.
,
▼▼ toegenegenheid, Of, bereidheid des harten.
,
▼▼ onderzoekende Grieks met oordeel overleggende; of het een tegen het ander vergelijkende; namelijk de predikatie des apostels met de Heilige Schrift.
,
▼▼ de Schriften, Namelijk der profeten.
12 Velen dan uit hen geloofden, en van de Griekse eerlijke vrouwen en van de mannen niet weinige. 13Maar als de Joden van Thessalonica verstonden, dat het Woord Gods ook te Berea van Paulus verkondigd werd, kwamen zij ook daar en bewogen de scharen. ▼▼ bewogen de scharen Dat is, maakten hen gaande tegen de apostelen.
14Doch de broeders zonden toen van stonde aan Paulus weg, dat hij ging als naar de zee; maar Silas en Timotheüs bleven aldaar. ▼▼ als naar de zee; Dat is, alsof hij vandaar te scheep wilde wegvaren.
15En die Paulus geleidden, brachten hem tot Athene toe; en als zij bevel gekregen hadden aan Silas en Timotheüs, dat zij op het spoedigste tot hem zouden komen, vertrokken zij. ▼▼ geleidden, Dat is, aangenomen hadden Paulus in een verzekerde plaats te stellen.
16En terwijl Paulus hen te Athene verwachtte, werd zijn geest in hem ontstoken, ziende, dat de stad zo zeer afgodisch was. ▼▼ geest in hem Dat is, zijn gemoed.
,
▼▼ ontstoken, Namelijk met gramschap of ijver tegen de grote afgoderij aldaar gepleegd.
,
▼▼ zo zeer afgodisch Of, zo vol afgoden, of afgoderij was. Dit getuigen ook van deze stad de heidense schrijvers zelf.
17 Hij handelde dan in de synagoge met de Joden, en met degenen, die godsdienstig waren, en op de markt alle dagen met degenen, die hem voorkwamen. ▼▼ handelde dan Dat is, twistte. Zie vs.2.
,
▼▼ godsdienstig Dat is, Jodengenoten. Zie vs.4.
,
▼▼ die hem voorkwamen Dat is, die Hem omtmoetten, of die hij hier en daar aantrof, en begeerden hem te horen spreken.
18En sommigen van de Epikureische en Stoische wijsgeren streden met hem; en sommigen zeiden: Wat wil toch deze klapper zeggen? Maar anderen zeiden: Hij schijnt een verkondiger te zijn van vreemde goden; omdat hij hun Jezus en de opstanding verkondigde. ▼▼ Epicureïsche Alzo van enen Epicurus, een discipel van Xenocrates, die de hoogste gelukzaligheid stelden in den wellust, en de voorzienigheid Gods ontkenden.
,
▼▼ Stóïsche Alzo genaamd, omdat Zeno hun eerste meester in een stoa, dat is galerij, leerde, die de voorzienigheid Gods bonden aan de middelen; en leerden, dat een wijs man generlei beweging des gemoeds moest onderworpen zijn.
,
▼▼ klapper zeggen? Of, beuzelaar. Het Griekse woord spermologos schijnt genomen van de gelijkenis, òf van zekere vogels, die het zaad van het land lezen en veel gerucht maken; òf van verachte mensen, die te Athene op de markt het zaad, dat uit de zakken viel, oplazen.
,
▼▼ verkondigde Grieks Evangeliseerde.
19En zij namen hem, en brachten hem op de plaats, genaamd Areopagus, zeggende: Kunnen wij niet weten, welke deze nieuwe leer zij, daar gij van spreekt? ▼▼ Areópagus, Dit was een raadhuis binnen Athene, op ene hoogte van de stad gelegen, alzo genaamd naar zijn afgod Ares; dat is, Mars, alwaar het opperste hof van justitie was, en niet dan zeer zware en gewichtige zaken geoordeeld werden.
20Want gij brengt enige vreemde dingen voor onze oren; wij willen dan weten, wat toch dit zijn wil. ▼▼ gij brengt enige Grieks gij brengt in onze oren in.
21(Die van Athene nu allen, en de vreemdelingen, die zich daar onthielden, besteedden hun tijd tot niets anders dan om wat nieuws te zeggen en te horen.) ▼▼ de vreemdelingen, Grieks inwoners; dat is, die elders geboren zijnde, daar waren komen wonen.
,
▼▼ wat nieuws te Dit getuigen ook van de Atheners de heidense schrijvers Theofrastus de Charact. Demosthenes 3, olynth, en Plutarchus de Garr.
22En Paulus, staande in het midden van de plaats, genaamd Areopagus, zeide: Gij mannen van Athene! ik bemerke, dat gij alleszins gelijk als godsdienstiger zijt. ▼▼ bemerke, dat Of, zie.
,
▼▼ godsdienstiger Of, bijgeloviger, dan anderen, of godsdienstiger, namelijk van alle heidenen.
23Want de stad doorgaande, en aanschouwende uw heiligdommen, heb ik ook een altaar gevonden, op hetwelk een opschrift stond: DEN ONBEKENDEN GOD. Dezen dan, Dien gij niet kennende dient, verkondig ik ulieden. ▼▼ heiligdommen, Grieks sebosmata; waardoor verstaan worden alle dingen waaraan, of waardoor enige godsdienst gepleegd wordt, als daar Zijn tempels, altaren, beelden en dergelijke.
,
▼▼ een opschrift Grieks in welken opgeschreven was. Van dit opschrift maken ook gewag enige heidense schrijvers, Pausanias, Laertius, en andere.
,
▼▼ ONBEKENDEN GOD Namelijk is dit altaar ter ere opgericht. Die van Athene waren zozeer genegen om allerlei goden te dienen, dat zij niet alleen al de goden, die de andere heidenen hadden, dienden, maar vrezende, dat er nog ergens een onbekende God zou mogen zijn, dien zij niet dienden, zo hebben zij dien ook een altaar willen oprichten.
,
▼▼ niet kennende Of, onwetenden.
24De God, Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is; Deze, zijnde een Heere des hemels en der aarde, woont niet in tempelen met handen gemaakt; 25En wordt ook van mensenhanden niet gediend, als iets behoevende, alzo Hij Zelf allen het leven, en den adem, en alle dingen geeft; ▼▼ iets behoevende, Of, van iemand.
26En heeft uit een bloede het ganse geslacht der mensen gemaakt, om op den gehelen aardbodem te wonen, bescheiden hebbende de tijden te voren geordineerd, en de bepalingen van hun woning; ▼▼ een bloede Namelijk van Adam en Eva.
,
▼▼ geslacht der Grieks volk.
,
▼▼ op den gehelen Grieks op het gehele aangezicht der aarde. En wordt hier van den apostel in de volgende woorden zeer klaarlijk aangewezen, dat God door Zijne voorzienigheid alle mensen en volken op de aarde hun tijd en plaats heeft verordineerd, hoelang en waar zij op de aarde zullen wonen. Zodat deze aangaande niets bij geval, maar naar de voorzienigheid Gods alles geschiedt. Zie ook Deu 30:20 ; Job 14:5-6 ; Mat 10:29 .
27Opdat zij den Heere zouden zoeken, of zij Hem immers tasten en vinden mochten; hoewel Hij niet verre is van een iegelijk van ons. ▼▼ immers Of, enigszins, misschien.
,
▼▼ tasten en vinden God, die een geestelijk, onlichamelijk en onzienlijk wezen is, kan eigenlijk niet getast worden, maar wordt gezegd getast te worden omdat uit de geschapen creaturen en uit de onderhouding en regering derzelven, Zijne eigenschappen zo klaarlijk kunnen worden gezien, alsof men Hem tastte; Rom 1:19-20 .
28Want in Hem leven wij, en bewegen ons, en zijn wij; gelijk ook enigen van uw poeten gezegd hebben: Want wij zijn ook Zijn geslacht. ▼
,
▼▼ zijn wij; Dat is, hebben wij al wat wij zijn naar ziel en lichaam, en worden ook in hetzelfde wezen onderhouden.
,
▼▼ enigen van uw Namelijk Aratus, die in het Grieks geschreven heeft van den loop des hemels.
,
▼▼ Zijn geslacht Dat is, wij zijn van God afkomstig door de schepping.
29Wij dan, zijnde Gods geslacht, moeten niet menen, dat de Godheid goud, of zilver, of steen gelijk zij, welke door mensenkunst en bedenking gesneden zijn. ▼▼ de Godheid Of, het goddelijke wezen.
,
▼▼ mensenkunst Grieks snijding, of gravering der kunst; dat is, dat door de kunst der mensen gesneden of gegraveerd is, gelijk de beelden en afgoden der heidenen waren.
30 God dan, de tijden der onwetendheid overzien hebbende, verkondigt nu allen mensen alom, dat zij zich bekeren. ▼▼ onwetendheid Namelijk als zij den waren God niet kenden.
,
▼▼ overzien hebbende, Namelijk als met oogluiking.
31Daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem rechtvaardiglijk zal oordelen, door een Man, Dien Hij daartoe geordineerd heeft, verzekering daarvan doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt heeft. ▼▼ den aardbodem Dat is, alle mensen, die op den aardbodem geleefd hebben, en nog zullen leven.
,
▼▼ rechtvaardiglijk Grieks in gerechtigheid.
,
▼▼ een Man, Namelijk Jezus Christus.
,
▼▼ verzekering Grieks geloof.
32Als zij nu van de opstanding der doden hoorden, spotten sommigen daarmede; en sommigen zeiden: Wij zullen u wederom hiervan horen. 33En alzo is Paulus uit het midden van hen uitgegaan. 34Doch sommige mannen hingen hem aan, en geloofden; onder welke was ook Dionysius, de Areopagiet, en een vrouw, met name Damaris, en anderen met dezelve. ▼▼ de Areopagiet, Namelijk een rechter of raadsheer in den raad van Areopagus, waarvan gesproken is vs.19.
Copyright information for
DutSVVA