Amos 2
1Alzo zegt de Heere: Om drie overtredingen van Moab, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat hij de beenderen des konings van Edom tot kalk verbrand heeft. ▼ , ▼▼ hij Moab, en voornamelijk de koning der Moabieten.
,
▼▼ beenderen des konings van Edom Hiervan wordt nergens elders in de Heilige Schrift vermeld. Sommigen willen het duiden op de historie 2Ki 3:27 ; zie de aantekening aldaar. Anderen menen dat zekere koning der Moabieten een koning van Edom heeft laten verbranden tot as, en daarvan een kalk doen maken, waarmede hij de muren van zijn paleis heeft laten bestrijken. In alle gevalle is er een buitengewone, onmenselijke wreedheid gepleegd, die God niet heeft willen ongestraft laten.
2Daarom zal Ik een vuur in Moab zenden, dat zal de paleizen van Kerioth verteren; en Moab zal sterven met groot gedruis, met gejuich, met geluid der bazuin. ▼▼ vuur in Moab zenden, Gelijk in vs.4, en in vs.5.
,
▼
,
▼
,
▼▼ gedruis, Van oorlog en vijandelijken overval.
,
▼ 3En Ik zal den rechter uit het midden van haar uitroeien; en al haar vorsten zal Ik met hem doden, zegt de Heere. ▼▼ richter Of, regent.
,
▼▼ hem uitroeien; Moabs land, of Kerioth.
,
▼▼ hem doden, Moab, voornamelijk den Moabietische koning.
4Alzo zegt de Heere: Om drie overtredingen van Juda, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij de wet des Heeren verworpen, en Zijn inzettingen niet bewaard hebben; en hun leugenen hen verleid hebben, die hun vaders hebben nagewandeld. ▼▼ leugenen Afgoden, afgoderij, bijgelovigheid en alle aanklevende ijdelheden.
5Daarom zal Ik een vuur in Juda zenden, dat zal Jeruzalems paleizen verteren. 6Alzo zegt de Heere: Om drie overtredingen van Israël, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij den rechtvaardige voor geld verkopen, en den nooddruftige om een paar schoenen. ▼▼ Israël, Der tien stammen.
,
▼ 7Die er naar hijgen, dat het stof der aarde op het hoofd der armen zij, en den weg der zachtmoedigen verkeren; en de man en zijn vader gaan tot een jonge dochter om Mijn heiligen Naam te ontheiligen. ▼▼ stof der aarde Dat is, die niet rusten voordat zij den arme, die toch bereids uitgeput is, als in het stof der aarde onder hunne voeten vertreden en in de uiterste nietigheid als langs de aarde slepen. Verg. de aantekening bij 1Ki 16:2 , en Job 16:15 , enz.; idem Amo 5:11 . Of, dat de armen, als schuldigen en misdadigers, met aarde op het hoofd, voor het gericht mogen staan treuren, den rijken [die geschenken gaven] ten gevalle.
,
▼▼ weg Dat is, het voornemen en doen desgenen, die gaarne in stilheid God zou gehoorzamen, ten ergste duiden, verdraaien, hem in alle manieren beletten, lastig vallen en kwellen; idem heeft hij een goede zaak voor in het gericht, die buigen en verderven zij, wendende zijn recht van hem. Sommigen nemen het alzo, dat zij met hun geweld en stoutheid zulk een schrik onder de lieden maakten, dat de vromen voor hen uit den weg moesten wijken, als niet durvende onder hunne ogen komen.
,
▼
,
▼▼ verkeren; Of, afwenden, buigen.
,
▼▼ man en zijn vader De zoon en de vader.
,
▼▼ Mijn heiligen Naam Hebr. naam mijner heiligheid; dat is, mijn heiligen naam, naar welken zij genoemd zijn.
,
▼▼ ontheiligen Door onbeschaamde onkuischheid te onteren en verachtelijk te maken.
8En zij leggen zich neder bij elk altaar op de verpande klederen, en drinken den wijn der geboeten in het huis van hun goden. ▼▼ leggen zich neder Hebr. buigen zich; dat is, zij zijn zo onbeschaamd, dat zij alle boosheid aan den nooddruftige gepleegd hebbende, dan nog in de tempels hunner afgoden durven verschijnen, om aldaar met hun onrechtvaardig gewin te pronken, en daarvan op hun afgodische feestdagen te banketteren, verzwarende hun geweld door afgoderij, en de afgoderij door hun geweld.
,
▼
,
▼▼ geboeten Dat is, dien zij kopen voor de boeten dergenen, die zij onschuldig hebben veroordeeld.
9Ik daarentegen heb den Amoriet voor hunlieder aangezicht verdelgd, wiens hoogte was als de hoogte der cederen, en hij was sterk als de eiken; maar Ik heb zijn vrucht van boven, en zijn wortelen van onderen verdelgd. ▼▼ Amoriet Dat is, Kanaän ietische heidense volken, alzo somtijds genoemd naar de voornaamste natie, namelijk Amorieten.
,
▼
,
▼ 10Ook heb Ik ulieden uit Egypteland opgevoerd; en Ik heb u veertig jaren in de woestijn geleid, opdat gij het land van den Amoriet erfelijk bezat. 11En Ik heb sommigen uit uw zonen tot profeten verwekt, en uit uw jongelingen tot Nazireen; is dit niet alzo, gij kinderen Israëls? spreekt de Heere. ▼
,
▼▼ is dit niet alzo, Alsof God zeide: Immers is dit waar, gij kunt het zelf niet ontkennen.
12Maar gijlieden hebt aan de Nazireen wijn te drinken gegeven, en gij hebt den profeten geboden, zeggende: Gij zult niet profeteren. ▼
,
▼
,
▼ 13Ziet, Ik zal uw plaatsen drukken, gelijk als een wagen drukt, die vol garven is. ▼ 14Zodat de snelle niet zal ontvlieden, en de sterke zijn kracht niet verkloeken, en een held zal zijn ziel niet bevrijden. ▼▼ Zodat de snelle Hebr. en de toevlucht zal van den snellen, of lichten, [te weten, op de voeten, gelijk in het volgende vers] vergaan, of verloren zijn.
,
▼▼ verkloeken, Hij zal zijne kracht niet kunnen gebruiken, of zo hij ze aanlegt, het zal tevergeefs zijn.
,
▼ 15En die den boog handelt, zal niet bestaan, en die licht is op zijn voeten, zal zich niet bevrijden; ook zal, die te paard rijdt, zijn ziel niet bevrijden. ▼▼ bestaan, Of, blijven staan, die anderzins een kloek en dapper krijgsman placht te zijn.
16En de kloekhartigste onder de helden zal te dien dage naakt heenvlieden, spreekt de Heere. ▼
,
▼▼ naakt heenvlieden, Wapen en kleed wegwerpende, om te lichter op de vlucht te zijn.
Copyright information for
DutSVVA