Amos 4
1Hoort dit woord, gij koeien van Basan! gij, die op den berg van Samaria zijt, die de armen verdrukt, die de nooddruftigen verplettert; gij, die tot hunlieder heren zegt: Brengt aan, opdat wij drinken. ▼▼ koeien van Basan Verg. Psa 22:13 , met de aantekening, idem Isa 28:1 ; Hos 4:16 , en versta hier, de goddeloze en trotse regeerders en richters, die zich mestten van de geschenken der rijken, die de armen voor het gericht betrokken en onderdrukken. Zij worden genoemd koeien van Basan, omdat er vette weiden en koeien in Basan waren.
,
▼▼ hunlieder heren zegt Der armen rijke schuldheren, of crediteuren, die de behoeftige lieden, als slaven, in hunne macht hadden.
,
▼ 2De Heere Heere heeft gezworen bij Zijn heiligheid, dat er, ziet, dagen over ulieden zullen komen, dat men u zal optrekken met haken, en uw nakomelingen met visangelen. ▼
,
▼
,
▼▼ dat men u Hebr. dat hij; dat is, dat men, of de vijand, enz.
,
▼▼ zal optrekken met haken, Of, wegnemen, wegvoeren, in het volgende met haken. Versta, gelijk men de grote vissen met haken uit de zee optrekt, zal Ik u door den vijand uit uw land wegrukken, hoe node of ongaarne gij ook daaruit zoudt willen, Verg. Jer 16:16 ; Hab 1:14-15 , en voorts Job 40:21 ; Isa 37:29 ; Eze 19:4 , Eze 19:9 , en Eze 29:4 .
,
▼
,
▼ 3En gij zult door de bressen uitgaan, een ieder voor zich henen; en gij zult, hetgeen in het paleis gebracht is, wegwerpen, spreekt de Heere. ▼▼ gij zult Koeien van Basan, waarvan in vs.1.
,
▼
,
▼▼ ieder Koe van Basan, dat is, een iegenlijk van ulieden, gij die nu zo weelderig en stout zijt.
,
▼▼ voor zich henen; Zonder te denken op de anderen, ziende slechts voor uzelven om een heenkomen, gelijk men zegt. Verg. Amo 2:15-16 . Of, gij zult een voor een gevangen henen voorbijgaan met uw gevangen gereedschap.
,
▼ 4Komt te Beth-el, en overtreedt te Gilgal; maakt des overtredens veel, en brengt uw offers des morgens, uw tienden om de drie dagen! ▼▼ Komt Een bevel, spottenderwijze gegeven; want aldus bespot de Heere den hittigen brand en de dolheid der Israëlieten in het bedrijven der afgoderij, die den afgoden gaven wat met Gode alleen te Jeruzalem moest geven, en daarenboven veel meer deden ter ere der afgoden dan God voor zich bevoelen had; verg. Jer 7:21 ; Eze 20:39 , met de aantekening.
,
▼
,
▼▼ te Gilgal; Versta hierop: Komt gaat vrij naar Gilgal, enz.
,
▼▼ des overtredens veel, Hebr. maakt veel, of vermenigvuldigt overtredende, of met overtreden.
,
▼▼ drie dagen Dat is, om alle drie jaren der dagen; dat is drrie volle jaren, naar het bevel Gods, Deu 14:28 ; alzo wordt dagen voor vele dagen, of een jaar der dagen voor vele dagen, of een jaar der dagen [dat is, een vol jaar] genomen, Lev 25:29 ; Num 9:22 ; 1Sa 27:7 ; zie de met de aantekening aldaar. Sommigen verstaan het van de vrolijke maaltijden, die zij op de drie feesten, pasen, pinksteren en der loofhutten, hielden van hunne tienden, Deu 14:22 . Eenigen menen dat zij wel alle drie dagen den afgoden deden, wat men Gode slechts deed om de drie jaren.
5En rookt van het gedesemde een lofoffer, en roept vrijwillige offers uit, doet het horen; want alzo hebt gij het gaarne, gij kinderen Israëls! spreekt de Heere Heere. ▼
,
▼▼ gedesemde Zie Lev 2:11 , en Lev 7:13 . Doch het schijnt dat de Israëlieten een nieuw reukoffer uit zuurdesem hadden verzonnen, doende alzo vele zonden tevens.I. Gevende den afgoden wat Gode toekwam.II. In een andere plaats den te Jeruzalem.III. Nieuwe overtollige diensten tegen Gods wet invoerende, om kwanswijs een ijver te betonen.
,
▼▼ hebt gij het gaarne, Hebr. hebt gijlieden lief, of bemint gij, gelijk elders; alsof God zeide: Gij wilt het toch zo hebben, doet het dan, maar bedenkt hoe het u bekomen is, en wijders bekomen zal, gelijk volgt.
6Daarom heb Ik ulieden ook reinheid der tanden gegeven in al uw steden, en gebrek van brood in al uw plaatsen; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de Heere. ▼
,
▼ 7Daartoe heb Ik ook den regen van ulieden geweerd, als er nog drie maanden waren tot den oogst, en heb doen regenen over de ene stad, maar over de andere stad niet doen regenen; het ene stuk lands werd beregend, maar het andere stuk lands, waar het niet op regende, verdorde. ▼ 8En twee, drie steden togen om tot een stad, opdat zij water mochten drinken, maar werden niet verzadigd; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de Heere. ▼▼ verzadigd; Dat is, zij konden niet genoeg bekomen tot hun nooddruft.
9Ik heb ulieden geslagen met brandkoren en met honigdauw; de veelheid uwer hoven, en uwer wijngaarden, en uwer vijgebomen, en uwer olijfbomen at de rups op; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de Heere. ▼
,
▼▼ veelheid uwer hoven, Hebr. het vermenigvuldigen uwer hoven.
,
▼ 10Ik heb de pestilentie onder ulieden gezonden, naar de wijze van Egypte; Ik heb uw jongelingen door het zwaard gedood, en uw paarden gevankelijk laten wegvoeren; en Ik heb den stank uwer heirlegeren zelfs in uw neus doen opgaan; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de Heere. ▼▼ wijze van Egypte; Hebr. in, of op, naar den weg van Egypte; dat is, naar de wuijze [gelijk Gen 31:35 ] , gelijkerwijs als Ik de sterfte eertijds gezonden heb in Egypte. Zie Exo 9:3 , Exo 9:6 ; Psa 78:50 . Anders, opden weg van Egypte; dat is, als gij op den weg waart om in Egypte hulp te zoeken. Zie Hos 7:11-12 .
,
▼▼ en uw paarden Hebr. met gevangenis uwer paarden, die rijke en prachtige jonkmannen bij menigte gebruikt hadden.
,
▼▼ stank Zo van de gestorvenen door Gods plaag als van de geslagenen door den vijand.
11Ik heb sommigen onder ulieden omgekeerd, gelijk God Sodom en Gomorra omkeerde, u, die waart als een vuurbrand, dat uit den brand gered is; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de Heere. ▼
,
▼
,
▼ 12Daarom zal Ik u alzo doen, o Israël! omdat Ik u dan dit doen zal, zo schik u, o Israël! om uw God te ontmoeten. ▼▼ alzo doen, Om uwe zonden en hardnekkigheid [in het voorgaande verhaald] zal Ik zo met u handelen, gelijk Ik in vs.2,3, gedreigd heb.
,
▼▼ om uw God te ontmoeten Hebr. tot ontmoeting van uwen God; dat is, dat gij Hem ontmoet met ware bekering, omzijn toorn te stillen; of, bereid u om [zo gij kunt] tegen Hem aan te gaan, en zijne aankomst, als van uwen vijand, af te keren. Verg. Eze 13:5 , en Eze 22:30 , op beide past het volgende, waarin die God beschreven wordt, met wien zij te doen hadden, en die hun dit alles dreigde.
13Want zie, Die de bergen formeert, en den wind schept, en den mens bekend maakt, wat zijn gedachte zij, Die den dageraad duisternis maakt, en op de hoogten der aarde treedt, Heere, God der heirscharen, is Zijn Naam. ▼▼ zijn gedachte zij, Die het hart des mensen doorgrondt en zijn verborgenste gedachten weet, doende zulks blijken metterdaad, wanneer Hij des mensen geheimste aanslagen en voornemens dikwijls wonderbaarlijk ontdekt en belet. Of men kan het nemen voor een bewijs van Gods almacht, dewijl Hij toekomende dingen, die Hij in zijnen raad besloten heeft, den mensen openbaart, en evenwel onverhinderd in het werk stelt. Verg. Isa 41:22 , Isa 41:26 .
,
▼
,
▼
,
▼
Copyright information for
DutSVVA