Amos 7

1De Heere Heere deed mij aldus zien; en ziet, Hij formeerde sprinkhanen, in het begin des opkomens van het nagras; en ziet, het was het nagras, na des konings afmaaiingen.
 zien; Dat is, openbaarde mij dit volgende gezicht. Zie Jer 24:1 .
,
 Hij formeerde De Heere.
,
 sprinkhanen, betekenende een grote aanstaanden hongersnood, vermits het verderf der landvruchten door ongedierte, gelijk Joe 1:4 , enz. of, [gelijk sommigen] den overval der Assyriërs, die alles, als wilde sprinkhanen, zouden bederven, zo God het niet verhoedde.
,
 afmaaiingen Dat is, nadat de koning had laten maaien, misschien tot voeder voor zijne paarden, of omdat de eerste maaiing hem mag hebben toebehoord. Hebr. scheringen; maar het Hebr. woord wordt alzo van afgemaaid gras ook gebruikt; Psa 72:6 .
2En het geschiedde, als zij het kruid des lands geheel zouden hebben afgegeten, dat ik zeide: Heere Heere! vergeef toch; wie zou er van Jakob blijven staan; want hij is klein!
 zij het kruid des lands Hebr. hij, te weten, de sprinkhaan, dat is, de voorzeide sprinkhanen.
,
 geheel zouden hebben afgegeten, Hebr. geëindigd, of volbracht zou hebben af te eten. Anders: als zij het gans afgegeten hadden.
,
 vergeef toch; Te weten, de zonden van het volk, en houd op van deze straf, of ga zo niet voort te plagen.
,
 Jakob De Israëlieten, Jakobs nakomelingen.
,
 blijven staan; Dat is, overblijven, in het leven kunnen blijven, wanneer het land van vruchten gans zou beroofd zijn? Anders: hoedanig [dat is, in wat staat] zou Jakob [dan] staan? Wie zou hij dan wezen? Hoe zou hij er uitzein; of, hoe zou hij kunnen opstaan, weder rijzen? Zie vs.5.
,
 klein Of, gering; dat is, daar is, of zijn, weinig overig.
3Toen berouwde zulks den Heere; het zal niet geschieden, zeide de Heere.
 berouwde zulks den HEERE; Zie Gen 6:6 .
,
 geschieden, Te weten, dat zij het alles afeten.
4Wijders deed mij de Heere Heere aldus zien; en ziet, de Heere Heere riep uit, dat Hij wilde twisten met vuur; en het verteerde een groten afgrond, ook verteerde het een stuk lands.
 twisten Of, pleiten, rechten; en vervolgens straffen. Zie Hos 4:1 , met de aantekening.
,
 vuur; Van krijg en oorlog, gelijk in Amo 1:4 , Amo 1:7 , Amo 1:10 . Sommigen verstaan het naar de letter van een hemelsen brand, gelijk Sodom en Gomorra overkwam, of anderen gemenen brand, of grote droogte. Zie Joe 1:19 , met de aantekening.
,
 groten afgrond, Dat is, diepte van wateren; waarvan Syrië verwoest door Tiglath-Pilezer, 2Ki 16:9 , en door het stuk land een gedeelte van Israël, in Gilead, over de Jordaan. Zie 2Ki 15:29 ; 1Ch 5:26 .
5Toen zeide ik: Heere Heere! houd toch op; wie zou er van Jakob blijven staan; want hij is klein! 6Toen berouwde zulks den Heere. Ook dit zal niet geschieden, zeide de Heere Heere.
 geschieden, Dat het ganse land op ditmaal zou verteerd worden door het vuur.
7Nog deed Hij mij aldus zien; en ziet, de Heere stond op een muur, die naar het paslood gemaakt was, en een paslood was in Zijn hand.
 die naar het paslood gemaakt was, Hebr. een muur des pasloods; dat is, die naar het richtsnoer wel gemaakt was. Waardoor men [met sommigen] kan verstaan de republiek van Israël, die God door zijn heilige wetten en zijn genadigen zegen wel en heerlijk gesticht en gebouwd had; en door het paslood, dat God ni in zijne hand had, zijn streng en rechtvaardig oordeel, dat Hij na langdurige verdraagzaamheid en verschoning [waarvan in het voorgaande] over Israël wilde uitvoeren; omdat zij alles omgekeerd en geschonden hadden, gelijk in Amo 6:12 , enz. Verg. Amo 8:2 .
,
 paslood was in Zijn hand Het Hebr. woord wordt alleenlijk hier in deze beide verzen gevonden.
8En de Heere zeide tot mij: Wat ziet gij, Amos? En ik zeide: Een paslood. Toen zeide de Heere: Zie, Ik zal het paslood stellen in het midden van Mijn volk Israël; Ik zal het voortaan niet meer voorbijgaan.
 paslood Van mijn rechtvaardig oordeel.
,
 het Mijn volk.
,
 voortaan Hebr. Ik zal niet meer voortgaan, of voortvaren voorbij, of over te gaan.
,
 voorbijgaan Dat is, ongestraft laten overzien, verschonen, gelijk Ik tot nog toe gedaan heb. Verg. de manier van spreken met Pro 19:11 ; Mic 7:18 , en zie de aantekening aldaar. Alzo in Amo 8:2 .
9Maar Izaks hoogten zullen verwoest, en Israëls eigendommen verstoord worden; en Ik zal tegen Jerobeams huis opstaan met het zwaard.
 Izaks hoogten Daar zij hunne voorvaders en het voorbeeld van hunne voorvaders Izak en Jakob, als welken aldaar in voortijden den waren God altaren opgericht en geofferd hadden. Zie Gen 26:25 , en Gen 35:7 .
,
 heiligdommen verstoord worden; Afgodische tempels.
,
  Jeróbeams Die een zoon was van Joas, zie Amo 1:1 .
,
 huis opstaan Zijn zoon Zacharia [die maar zes maanden regeerde] is van Sallum in het openbaar, in tegenwoordigheid van het volk verslagen, 2Ki 15:10 .
,
 zwaard Het is aanmerkelijk dat de profeet hier tegen het oordeel Gods niet meer antwoordt, gelijk hij in de twee voorgaande gezichten zijne voorbede had gedaan en was verhoord.
10Toen zond Amazia, de priester te Beth-el, tot Jerobeam, den koning van Israël, zeggende: Amos heeft een verbintenis tegen u gemaakt, in het midden van het huis Israëls; het land zal al zijn woorden niet kunnen verdragen.
  Toen zond Amázia, Als de profeet deze gezichten het volk had voorgedragen.
,
 verbintenis tegen u gemaakt, Ennbehoort dienvolgens [wil hij zeggen] als een samenzweerder gestraft te worden; voorts ook als een opreormaker, omdat hij in het openbaar voor al het volk tegen u profeteert.
,
 verdragen Het volk [wil hij zeggen] zal tot oproer tegen u door hem verwekt worden. De staat van het land en het gezag des konings vereisen dan dat hierin voorzien worde. Hebr. vatten, houden.
11Want alzo zegt Amos: Jerobeam zal door het zwaard sterven, en Israël zal voorzeker uit zijn land gevankelijk worden weggevoerd.
  Jeróbeam zal door het zwaard sterven, Amo had gesproken van Jerobeams huis, vs.3.
,
 voorzeker Hebr. gevankelijk weggevoerd wordende, gevankelijk worden weggevoerd.
12Daarna zeide Amazia tot Amos: Gij ziener! ga weg, vlied in het land van Juda, en eet aldaar brood, en profeteer aldaar.
 ziener Zie 1Sa 9:9 .
,
 vlied Hebr. vlied u, of voor u; het woordje u, of voor u, wordt gehouden als overtollig en dienende tot sieraad der spraak, anderzins moest met het hier nemen, voor u; dat is, tot uw best, om in geen lijden te komen. Verg. Gen 12:1 ; Jer 5:5 ; Mic 1:11 , met de aantekening.
,
 Juda, Waar Thekoa was gelegen, het vaderland van den profeet, zie Amo 1:1 .
,
 eet aldaar brood, Dat is, geneer, onderhoud u aldaar. Zie Gen 3:19 .
13Maar te Beth-el zult gij voortaan niet meer profeteren; want dat is des konings heiligdom, en dat is het huis des koninkrijks.
 voortaan Hebr. niets toedoen, of voortvaren meer te profeteren.
,
 niet meer profeteren; Verg. Amo 2:12 .
,
 heiligdom, Dat is, de plaats, die de koning voor zijn heiligdom houdt, daar hij zijn plechtigen godsdienst bij het gouden kalf verricht, waartegen men hier geen profeteren mag lijden. Sommigen verstaan hierdoor den koning Melech, of Molech, den groten afgod en koning van Israël; zie Amo 5:26 .
,
 huis des koninkrijks Dit kan men verstaan van een koninklijk hof, dat de koning ongetwijfeld te Bethel mede gehad heeft, als hij daar woonde, om zijn afgoderij te plegen: of van de plaats waar het opperste recht en de koniklijke rijksraad geweest zijn; of men kan het alzo verstaan, dat gans Israël hier in den afgodischen tempel [huis voor tempel ] gewoon was te komen, enz.; zulks dat het, naar zijnen zin, voor Amos niet alleen niet veilig, maar ook zulke profetieën aldaar gans onlijdelijk waren.
14Toen antwoordde Amos, en zeide tot Amazia: Ik was geen profeet, en ik was geen profetenzoon; maar ik was een ossenherder, en las wilde vijgen af.
 ossenherder, Het Hebr. woord komt, naar sommiger gevoelen, van een ander, dat runderen, ossen, of groot vee betekent. Verg. Amo 1:1 . Anders: maar ik zocht en las af wilde vijgen; alzo het Hebr. woord eigenlijk zoeken betekent, en in het volgende vers staat dat hij achter het kleinvee of de schapen ging.
,
 las Het Hebr. woord wordt alleenlijk hier gevonden. Versta, òf voor zichzelven tot spijs, òf voor de beesten tot voedsel.
,
 wilde vijgen af Of, vijgmoerbeziën. Zulke bomen waren er bij menigte in Kanaän. Zie 1Ki 10:27 ; Isa 9:9 .
15Maar de Heere nam mij van achter de kudde; en de Heere zeide tot mij: Ga henen, profeteer tot Mijn volk Israël.
 kudde; Het Hebr. woord wordt eiegelijk van kleinvee gebruikt, maar is hier breder genomen.
,
 HEERE Dien ik meer moet gehoorzamen dan mensen. Verg. Act 4:19 . Hieruit leiden sommigen af dat Amos niet is gevlucht. De Joden menen dat de koning Jerobeam de aanklacht van Amazia niet heeft aangenomen, maar de profeet laten begaan.
16Nu dan, hoor des Heeren woord: Gij zegt: Gij zult niet profeteren tegen Israël, noch druppen tegen het huis van Izak.
 druppen tegen het huis van Izak Zie Deu 32:2 ; Eze 21:2 , met de aantekening.
17Daarom zegt de Heere alzo: Uw vrouw zal in de stad hoereren, en uw zonen en uw dochteren zullen door het zwaard vallen, en uw land zal door het snoer uitgedeeld worden; en gij zult in een onrein land sterven, en Israël zal voorzeker uit zijn land gevankelijk worden weggevoerd.
 hoereren, Dat is, òf zij zal zachtmoedigen tot hoererij begeven, òf als ene hoer van den vijand misbruikt worden.
,
 snoer uitgedeeld worden; Te weten, voor anderen. Zie Deu 3:4 , en Psa 16:5 .
,
 onrein land sterven, Het afgodisch Assyrië.
,
 voorzeker Gelijk in vs.11.
Copyright information for DutSVVA