‏ Deuteronomy 12:30-31

30Wacht u, dat gij niet verstrikt wordt achter hen, nadat zij voor uw aangezicht zullen verdelgd zijn; en dat gij niet vraagt naar hun goden, zeggende: Gelijk als deze volken hun goden gediend hebben, alzo zal ik ook doen.
 achter hen, Dat is, alzo, dat gij hen navolgt.
31Gij zult alzo niet doen den Heere, uw God; want al wat den Heere een gruwel is, dat Hij haat, hebben zij hun goden gedaan; want zij hebben ook hun zonen en hun dochteren met vuur verbrand voor hun goden.
 hun goden Dat is, ter ere hunner afgoden. Van dezen gruwel der heidenen door de afvallige Joden nagevolgd, zie Jer 7:31, en Jer 19:5, en vergelijk 2Ki 16:3, en 2Ki 17:17, 2Ki 17:31, en 2Ki 23:10.
Copyright information for DutSVVA