Deuteronomy 25
1Wanneer er tussen lieden twist zal zijn, en zij tot het gerecht zullen toetreden, dat zij hen richten, zo zullen zij den rechtvaardige rechtvaardig spreken, en den onrechtvaardige verdoemen. ▼▼ en zij tot het gericht Wanneer zij elkander niet behoorlijk kunnen verdragen. Anders, zo zullen zij, enz.
,
▼▼ zij hen richten, Te weten, de rechters.
,
▼▼ zij De rechters.
,
▼ 2En het zal geschieden, indien de onrechtvaardige slagen verdiend heeft, dat de rechter hem zal doen nedervallen, en hem doen slaan in zijn tegenwoordigheid, naar dat het voor zijn onrechtvaardigheid genoeg zal zijn, in getal. ▼
,
▼▼ in zijn tegenwoordigheid, Hebreeuws, voor zijn aangezicht
,
▼▼ naar dat het voor zijn Hebreeuws, naar de genoegzaamheid zijner onrechtvaardigheid
,
▼▼ in getal Dat is, met zeker getal van slagen, naar den eis van zijn misdaad, maar niet boven de veertig, gelijk volgt.
3Met veertig slagen zal hij hem doen slaan, hij zal er niet toedoen; opdat niet misschien zo hij voortvoere hem daarboven met meer slagen te doen slaan, uw broeder dan voor uw ogen verachtelijk gehouden worde. ▼▼ doen slaan, Dat is, mogen doen slaan.
,
▼
,
▼▼ uw broeder dan voor uw ogen Die, gelijk gij, van den zade Abrahams is.
,
▼▼ verachtelijk gehouden worde Dat is, van den rechter en anderen minder geacht worde, gelijk de wet der liefde vereist en onder Gods volk betaamt, en de misdadige door onmatig slaan voor de ogen zijner broeders niet ijslijk en mismaakt worde, of ook in gevaar des levens kome.
4Een os zult gij niet muilbanden, als hij dorst. ▼▼ Een os zult gij niet muilbanden, Zodat hij onder den arbeid zijn voeder niet zou kunnen nemen.
,
▼▼ dorst Het koren met voeten tredende, of [gelijk de Hebreën zeggen] den dorswagen [die van onderen vol stompe houten, takken of kerven was] daarover omtrekkende, om het koren van het stro te scheiden en het stro tot kaf voor de beesten te maken; waarop God wijders in deze wet gezien heeft, zie 1Co 9:9-10, enz.
5Wanneer broeders samenwonen, en een van hen sterft, en geen zoon heeft, zo zal de vrouw des verstorvenen aan geen vreemden man daarbuiten geworden; haar mans broeder zal tot haar ingaan, en nemen haar zich ter vrouwe, en doen haar den plicht van eens mans broeder. ▼
,
▼▼ aan geen vreemden man daarbuiten geworden; Versta, buiten den familie van haar gestorven man zal zij niet mogen trouwen of iemand ter vrouw worden.
,
▼ 6En het zal geschieden, dat de eerstgeborene, dien zij zal baren, zal staan in den naam zijns broeders, des verstorvenen; opdat zijn naam niet uitgedelgd worde uit Israël. ▼▼ zal staan in den naam zijns broeders, Dat is, zal een zoon des gestorven broeders genaamd worden, en als zijn erfgenaam in zijn plaats treden.
,
▼▼ opdat zijn naam niet Hieruit, alsook uit vs.7, blijkt dat dit huwelijk voornamelijk zag op de vermenigvuldiging van Abrahams zaad, of de Joodse familiën, tot op de komst van den Messias. Dienvolgens gaat deze wet den Christenen gans niet aan.
7Maar indien dezen man zijns broeders vrouw niet bevallen zal te nemen, zo zal zijn broeders vrouw opgaan naar de poort tot de oudsten, en zeggen: Mijns mans broeder weigert zijn broeder een naam te verwekken in Israël; hij wil mij den plicht van eens mans broeders niet doen. ▼ 8Dan zullen hem de oudsten zijner stad roepen, en tot hem spreken; blijft hij dan daarbij staan, en zegt: Het bevalt mij niet haar te nemen; ▼ 9Zo zal zijns broeders vrouw voor de ogen der oudsten tot hem toetreden, en zijn schoen van zijn voet uittrekken, en spuwen in zijn aangezicht, en zal betuigen en zeggen: Alzo zal dien man gedaan worden, die zijns broeders huis niet zal bouwen. ▼
,
▼▼ spuwen in zijn aangezicht, Om met deze openbare smaadheid hem te beschamen, en anderen af te schrikken.
,
▼ 10En zijn naam zal in Israël genoemd worden: Het huis desgenen, dien de schoen uitgetogen is. ▼▼ zijn naam zal in Israël genoemd worden Versta, en van zijn huis.
11Wanneer mannen, de een met den ander, twisten, en de vrouw des enen toetreedt, om haar man uit de hand desgenen, die hem slaat, te redden, en haar hand uitstrekt, en zijn schamelheid aangrijpt; ▼▼ de een met den ander, Hebreeuws, de man en zijn broeder
,
▼▼ twisten, Dat is, vechten.
,
▼▼ zijn schamelheid aangrijpt; Van de tegenpartij.
12Zo zult gij haar hand afhouwen, uw oog zal niet verschonen. ▼▼ uw oog zal niet verschonen Om iedereen van alle oneerbaarheid en onbeschaamdheid af te schrikken.
13Gij zult geen tweeërlei weegstenen in uw zak hebben; een groten en een kleinen. ▼ 14Gij zult in uw huis geen tweeërlei efa hebben, een grote en een kleine. ▼ 15Gij zult een volkomen en gerechten weegsteen hebben; gij zult een volkomene en gerechte efa hebben; opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de Heere, uw God, geven zal. ▼▼ gerechten weegsteen hebben; Hebreeuws, steen der gerechtigheid; en zo in het volgende.
16Want al wie zulks doet, is den Heere, uw God, een gruwel; ja, al wie onrecht doet. ▼ 17Gedenkt, wat u Amalek gedaan heeft op den weg, als gij uit Egypte uittoogt; ▼ 18Hoe hij u op den weg ontmoette, en sloeg onder u in den staart al de zwakken achter u, als gij moede en mat waart; en hij vreesde God niet. 19Het zal dan geschieden, als u de Heere, uw God, rust zal gegeven hebben, van al uw vijanden rondom, in het land, dat u de Heere, uw God, ten erve geven zal, om hetzelve erfelijk te bezitten, dat gij de gedachtenis van Amalek van onder den hemel zult uitdelgen; vergeet het niet!
Copyright information for
DutSVVA