Deuteronomy 31
1Daarna ging Mozes heen, en sprak deze woorden tot gans Israël, 2En zeide tot hen: Ik ben heden honderd en twintig jaren oud; ik zal niet meer kunnen uitgaan en ingaan; daartoe heeft de Heere tot mij gezegd: Gij zult over deze Jordaan niet gaan. ▼▼ honderd en twintig jaren oud; Hebreeuws, een zoon van honderd en twintig jaar
,
▼▼ uitgaan en ingaan; Dat is, mijn ambt, gelijk tevoren, onder u bedienen. Zie Num 27:16-17. Vergelijk boven, Deu 28:6.
3De Heere, uw God, Die zal voor uw aangezicht overgaan; Die zal deze volken van voor uw aangezicht verdelgen, dat gij hen erfelijk bezit. Jozua zal voor uw aangezicht overgaan, gelijk als de Heere gesproken heeft. ▼ 4En de Heere zal hun doen, gelijk als Hij aan Sihon en Og, koningen der Amorieten, en aan hun land, gedaan heeft, die Hij verdelgd heeft. 5Wanneer hen nu de Heere voor uw aangezicht zal gegeven hebben, dan zult gij hun doen naar alle gebod, dat ik ulieden geboden heb. ▼
,
▼ 6Weest sterk en hebt goeden moed, en vreest niet, en verschrikt niet voor hun aangezicht; want het is de Heere, uw God, Die met u gaat; Hij zal u niet begeven, noch u verlaten. ▼ 7En Mozes riep Jozua, en zeide tot hem voor de ogen van gans Israël: Wees sterk en heb goeden moed, want gij zult met dit volk ingaan in het land dat de Heere hun vaderen gezworen heeft, hun te zullen geven; en gij zult het hun doen erven. 8De Heere nu is Degene, Die voor uw aangezicht gaat; Die zal met u zijn; Hij zal u niet begeven, noch u verlaten; vrees niet, en ontzet u niet. 9En Mozes schreef deze wet, en gaf ze aan de priesteren, de zonen van Levi, die de ark des verbonds des Heeren droegen, en aan alle oudsten van Israël. ▼
,
▼ 10En Mozes gebood hun, zeggende: Ten einde van zeven jaren, op den gezetten tijd van het jaar der vrijlating, op het feest der loofhutten, ▼
,
▼ 11Als gans Israël zal komen, om te verschijnen voor het aangezicht des Heeren, uws Gods, in de plaats, die Hij zal verkoren hebben, zult gij deze wet voor gans Israël uitroepen, voor hun oren; ▼ 12Vergadert het volk, de mannen, en de vrouwen, en de kinderen, en uw vreemdelingen, die in uw poorten zijn; opdat zij horen, en opdat zij leren, en vrezen den Heere, uw God, en waarnemen te doen alle woorden dezer wet. ▼▼ Vergadert het volk, Of, vergaderende, enz. De zin is: Dat dit telkens ten einde van zeven jaren geschieden moest.
,
▼▼ poorten zijn; Dat is, steden, woonplaatsen.
13En dat hun kinderen, die het niet geweten hebben, horen en leren, om te vrezen den Heere, uw God, al de dagen, die gij leeft op het land, naar hetwelk gij over de Jordaan zijt heengaande, om dat te erven. ▼▼ geweten hebben, Of, ervaren, ondervonden hebben; dat is, niet gezien al mijn wonderen, gelijk gij die gezien hebt.
14En de Heere zeide tot Mozes: Zie, uw dagen zijn genaderd, om te sterven; roep Jozua, en stelt ulieden in de tent der samenkomst, dat Ik hem bevel geve. Zo ging Mozes, en Jozua, en zij stelden zich in de tent der samenkomst. ▼▼ uw dagen zijn genaderd, Dat is, uw sterfdag is gekomen.
15Toen verscheen de Heere in de tent, in de wolkkolom; en de wolkkolom stond boven de deur der tent. ▼ 16En de Heere zeide tot Mozes: Zie, gij zult slapen met uw vaderen; en dit volk zal opstaan, en nahoereren de goden der vreemden van dat land, waar het naar toe gaat, in het midden van hetzelve; en het zal Mij verlaten en vernietigen Mijn verbond, dat Ik met hetzelve gemaakt heb. ▼
,
▼
,
▼▼ der vreemden van dat land, Hebreeuws, des vreemden van dat land; dat is, der Kanaänieten, die van God en zijn volk vervreemd waren, dienende vreemde goden.
,
▼▼ hetzelve; Versta, het land, of de vreemde Kanaänietische inwoners van hetzelve.
,
▼▼ hetzelve gemaakt heb Te weten, volk; en zo in het volgende doorgaans, hoewel het getal van enen en velen onder elkander vermengd is.
17Zo zal Mijn toorn te dien dage tegen hetzelve ontsteken, en Ik zal hen verlaten, en Mijn aangezicht van hen verbergen, dat zij ter spijze zijn, en vele kwaden en benauwdheden zullen het treffen; dat het te dien dage zal zeggen: Hebben mij deze kwaden niet getroffen, omdat mijn God in het midden van mij niet is? ▼▼ Mijn aangezicht van hen verbergen, Dat is, mijn zegen en hulp, waardoor Ik mijn genadige tegenwoordigheid placht te bewijzen, hunlieden onttrekken; en alzo in vs.18.
,
▼
,
▼▼ kwaden en benauwdheden Dat is, ongelukken, ellenden; en zo in het volgende.
,
▼▼ het treffen; Te weten, volk; gelijk boven en in het volgende.
,
▼▼ getroffen, Hebreeuws, gevonden; en zo in vs.21.
,
▼ 18Ik dan zal Mijn aangezicht te dien dage ganselijk verbergen, om al het kwaad, dat het gedaan heeft; want het heeft zich gewend tot andere goden. ▼▼ ganselijk verbergen, Hebreeuws, verbergende verbergen.
19En nu, schrijft ulieden dit lied, en leert het den kinderen Israëls; legt het in hun mond; opdat dit lied Mij ten getuige zij tegen de kinderen Israëls. ▼
,
▼
,
▼▼ ten getuige zij Tot een gedachtenis van al mijn getrouwe waarschuwingen, en tot hun overtuiging van de rechtvaardigheid mijner straf, wanneer zij wederspannig zullen zijn.
20Want Ik zal dit volk inbrengen in het land, dat Ik zijn vaderen gezworen heb, vloeiende van melk en honig, en het zal eten, en verzadigd, en vet worden; dan zal het zich wenden tot andere goden, en hen dienen, en zij zullen Mij tergen, en Mijn verbond vernietigen. 21En het zal geschieden, wanneer vele kwaden en benauwdheden hetzelve zullen treffen, dan zal dit lied voor zijn aangezicht antwoorden tot getuige; want het zal uit den mond zijns zaads niet vergeten worden; dewijl Ik weet zijn gedichtsel dat het heden maakt, aleer Ik het inbreng in het land, dat Ik gezworen heb. ▼▼ hetzelve zullen treffen, Te weten, volk, gelijk boven en onder.
,
▼
,
▼▼ gezworen heb Hun te zullen geven.
22Zo schreef Mozes dit lied te dien dage, en hij leerde het den kinderen Israëls. 23En Hij gebood Jozua, den zoon van Nun, en zeide: Zijt sterk en heb goeden moed, want gij zult de kinderen Israëls inbrengen in het land, dat Ik hun gezworen heb; en Ik zal met u zijn. ▼▼ Hij gebood Jozua, De HEERE.
24En het geschiedde, als Mozes voleind had de woorden dezer wet te schrijven in een boek, totdat zij voltrokken waren; ▼▼ wet te schrijven in een boek, Dit wordt verstaan niet alleen van de tafelen der tien geboden en dit lied, maar van de ganse verklaring der wet, daar zij in deze boeken van Mozes begrepen is.
25Zo gebood Mozes den Levieten, die de ark des verbonds des Heeren droegen, zeggende: 26Neemt dit wetboek, en legt het aan de zijde van de ark des verbonds des Heeren, uws Gods, dat het aldaar zij ten getuige tegen u. ▼▼ aan de zijde van de ark des verbonds In het heilige der heiligen, om de waardigheid en goddelijkheid van dit boek te betuigen. De twee tafelen des verbonds lagen in de ark; en dit boek [om de ark niet te openen] buiten aan de zijde der ark. Dit boek werd gevonden ten tijde van de koning Josia, 2Ki 22:8.
,
▼▼ u Niet alleen de Levieten, maar mede het ganse volk.
27Want ik ken uw wederspannigheid, en uw harden nek. Ziet, terwijl ik nog heden met ulieden leve, zijt gij wederspannig geweest tegen den Heere; hoe veel te meer na mijn dood! ▼
,
▼ 28Vergadert tot mij al de oudsten uwer stammen, en uw ambtlieden; dat ik voor hun oren deze woorden spreke, en tegen hen den hemel en de aarde tot getuigen neme. 29Want ik weet, dat gij het na mijn dood zekerlijk zult verderven, en afwijken van den weg, dien ik u geboden heb; dan zal u dit kwaad in het laatste der dagen ontmoeten, wanneer gij zult gedaan hebben, dat kwaad is in de ogen des Heeren, om Hem door het werk uwer handen tot toorn te verwekken. ▼▼ zekerlijk zult verderven, Hebreeuws, verdervende zult verderven
,
▼▼ dit kwaad Versta, het kwaad der straf, of allerlei plagen, die boven verhaald zijn.
,
▼▼ kwaad is in de ogen des HEEREN, Versta, het kwaad der zonde.
30Toen sprak Mozes, voor de oren der ganse gemeente van Israël, de woorden dezes lieds, totdat zij voltrokken waren.
Copyright information for
DutSVVA