Exodus 23
1Gij zult geen vals gerucht opnemen; en stelt uw hand niet bij den goddeloze, om een getuige tot geweld te zijn. ▼▼ vals gerucht Hebreeuws, gerucht der leugens, of, horing der valsheid.
,
▼▼ opnemen; Anders, aannemen, uitdragen, uitstrooien.
,
▼▼ stelt uw hand niet bij den goddeloze, Dat is, vergezelt u niet, noch vervoegt u bij de boze mensen, om hen te helpen uitvoeren hun kwade zaak.
,
▼▼ tot geweld te zijn Hebreeuws, des gewelds.
2Gij zult de menigte tot boze zaken niet volgen; en gij zult niet spreken in een twistige zaak, dat gij u neigt naar de menigte, om het recht te buigen. ▼▼ menigte tot boze zaken niet volgen; Hebreeuws, velen; anders, machtigen, groten, geweldigen.
3Ook zult gij den geringe niet voortrekken en zijn twistige zaak. ▼▼ voortrekken en zijn twistige zaak Hebreeuws, heerlijk maken, versieren.
4Wanneer gij uws vijands os, of zijn dwalenden ezel, ontmoet, gij zult hem denzelven ganselijk wederbrengen. ▼▼ ganselijk wederbrengen Hebreeuws, wederbrengende wederbrengen.
5Wanneer gij uws haters ezel onder zijn last ziet liggen, zult gij dan nalatig zijn, om het uwe te verlaten voor hem? Gij zult het in alle manier met hem verlaten. ▼▼ zult gij dan nalatig zijn, Anders, gij zult u onthouden hem dien daar te laten, en verlatende zult hem verlaten met hem; dat is, niet eerder dan hij hem verlaat.
,
▼
,
▼▼ met hem verlaten Dat is, gelijk hij zijn zaken moet verlaten om zijn ezel te redden, alzo zult gij ook zijnenthalve het uwe verzuimen.
6Gij zult het recht uws armen niet buigen in zijn twistige zaak. ▼▼ Gij zult het recht uws armen niet buigen Te weten, gij die rechters des volks zijt.
7Zijt verre van valse zaken; en den onschuldige en gerechtige zult gij niet doden; want Ik zal den goddeloze niet rechtvaardigen. ▼▼ zaken; Of, woorden.
,
▼▼ zult gij niet doden; Dat is, ter dood verwijzen, want hij spreekt hier de magistraten aan.
,
▼▼ goddeloze niet rechtvaardigen Te weten, een goddelozen, onrechtvaardigen rechter, die een onrechtvaardig oordeel over een onschuldig mens uitspreekt.
8Ook zult gij geen geschenk nemen; want het geschenk verblindt de zienden, en het verkeert de zaak der rechtvaardigen. ▼▼ geen geschenk nemen; Te weten, van personen, die voor het gericht pleiten, of iets te doen hebben.
,
▼▼ zaak der rechtvaardigen Of, woorden.
9Gij zult ook den vreemdeling niet onderdrukken; want gij kent het gemoed des vreemdelings, dewijl gij vreemdelingen geweest zijt in Egypteland. ▼▼ kent het gemoed des vreemdelings, Anders, weet hoe een vreemdeling om het hart is.
10Gij zult ook zes jaar uw land bezaaien, en deszelfs inkomst verzamelen; 11Maar in het zevende zult gij het rusten en stil liggen laten, dat de armen uws volks mogen eten, en het overige daarvan de beesten des velds eten mogen; alzo zult gij ook doen met uw wijngaard, en met uw olijfbomen. ▼
,
▼▼ dat de armen uws volks Wel verstaande, met u en met de uwen, dewijl de vruchten niet door den arbeid van enigen mens, maar door Gods zonderlingen zegen, wassen zullen. Zie Lev 25:6-7.
,
▼ 12Zes dagen zult gij uw werken doen; maar op den zevenden dag zult gij rusten; opdat uw os en uw ezel ruste, en dat de zoon uwer dienstmaagd en de vreemdeling adem scheppe. ▼▼ de zoon uwer dienstmaagd Dat is, de knecht, die van uw dienstmaagd geboren is.
13In alles, wat Ik tot ulieden gezegd heb, zult gij op uw hoede zijn; en den naam van andere goden zult gij niet gedenken; uit uw mond zal hij niet gehoord worden! ▼▼ zal hij niet gehoord worden! Hetzij in het doen van den eed, of in dergelijke voorstellen.
14Drie reizen in het jaar zult gij Mij feest houden. 15Het feest van de ongezuurde broden zult gij houden; zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten (gelijk Ik u geboden heb), ter bestemder tijd in de maand Abib, want in dezelve zijt gij uit Egypte getogen; doch men zal niet ledig voor Mijn aangezicht verschijnen. ▼▼ Het feest van de ongezuurde broden zult gij houden; Het paasfeest en het feest der ongezuurde broden is wel een en hetzelfde, maar dit onderscheid is er tussen, dat die dag alleen pasen genoemd wordt, op welken men het paaslam at, de andere zeven dagen werden genoemd de dagen van het ongezuurde brood.
,
▼
,
▼
,
▼▼ niet ledig voor Mijn aangezicht verschijnen Dat is, niet zonder enige geschenk, of offer.
16En het feest des oogstes, der eerste vruchten van uw arbeid, die gij op het veld gezaaid zult hebben. En het feest der inzameling, op den uitgang des jaars, wanneer gij uw arbeid uit het veld zult ingezameld hebben. ▼▼ het feest Dit feest is naderhand bij de Grieken genoemd pentecoste, bij ons pinksteren; komende vijftig dagen na pasen, Lev 23:15-16; Deu 16:9; Act 2:1. Ten tijde van dit feest heeft God de tien geboden gegeven, Ex. 19, en naderhand den Heiligen Geest gezonden op zijn apostelen, Act 2:28.
,
▼▼ des oogstes, Versta hier den tarweoogst.
,
▼▼ van uw arbeid, Dat is, uwer vruchten, om welke te genieten gij gearbeid en het veld bebouwd hebt, en welke u God door uw arbeid gegeven heeft.
,
▼ 17Drie malen des jaars zullen al uw mannen voor het aangezicht des Heeren Heeren verschijnen. ▼▼ Drie malen des jaars Te weten, op de drie genoemde hoge feestdagen.
,
▼▼ al uw mannen Te weten, tenzij er een wettelijke verhindering is, zoals ziekte, kindse jaren of iets dergelijks.
,
▼ 18Gij zult het bloed Mijns offers met geen gedesemde broden offeren; ook zal het vette Mijns feestes tot op den morgen niet vernachten. ▼
,
▼▼ Mijns feestes tot op den morgen niet vernachten Dat is, des offers van mijn feest; dat is, van het lam dat geofferd moest worden.
19De eerstelingen der eerste vruchten uws lands zult gij in het huis des Heeren uws Gods brengen. Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder. ▼▼ De eerstelingen der eerste vruchten uws lands Hebreeuws, het begin der eerste vrucht.
,
▼▼ in het huis des HEEREN In den tabernakel; 1Ch 9:19, 1Ch 9:23, naderhand in den tempel te Jeruzalem; zie Deu 26:1-2, enz.
20Ziet, Ik zende een Engel voor uw aangezicht, om u te behoeden op dezen weg, en om u te brengen tot de plaats, die Ik bereid heb. ▼
,
▼▼ de plaats, die Ik bereid heb Te weten, in het land Kanaän.
21Hoedt u voor Zijn aangezicht, en weest Zijner stem gehoorzaam, en verbittert Hem niet; want Hij zal ulieder overtredingen niet vergeven; want Mijn Naam is in het binnenste van Hem. ▼▼ voor Zijn aangezicht, Dat is, vanwege zijn tegenwoordigheid.
,
▼ 22Maar zo gij Zijner stem naarstiglijk gehoorzaamt, en doet al wat Ik spreken zal, zo zal Ik uwer vijanden vijand, en uwer wederpartijders wederpartij zijn. ▼▼ naarstiglijk gehoorzaamt, Hebreeuws, horende hoort in zijn stem.
23Want Mijn Engel zal voor uw aangezicht gaan, en Hij zal u inbrengen tot de Amorieten, en Hethieten, en Ferezieten, en Kanaänieten, Hevieten, en Jebusieten; en Ik zal hen verdelgen. ▼▼ tot de Amorieten Dat is, in het land der Amorieten, enz., en zo in het volgende.
24Gij zult u voor hun goden niet buigen, noch hen dienen; ook zult gij naar hun werken niet doen; maar gij zult ze geheel afbreken, en hun opgerichte beelden ganselijk vermorzelen. ▼▼ ganselijk vermorzelen Hebreeuws, afbrekende afbreken.
25En gij zult den Heere uw God dienen, zo zal Hij uw brood en uw water zegenen; en Ik zal de krankheden uit het midden van u weren. 26Er zal geen misdrachtige, noch onvruchtbare in uw land zijn; Ik zal het getal uwer dagen vervullen. ▼▼ getal uwer dagen vervullen Die gij naar den loop der natuur te leven hebt; daar integendeel de bozen de helft hunner dagen niet beleven; Psa 55:24.
27Ik zal Mijn schrik voor uw aangezicht zenden, en al het volk, tot hetwelk gij komt, versaagd maken; en Ik zal maken, dat al uw vijanden u den nek toekeren. ▼
,
▼▼ Ik zal maken, Hebreeuws, Ik zal al uw vijanden den nek te uwaarts geven.
,
▼▼ den nek toekeren Dat is, de rug.
28Ik zal ook horzelen voor uw aangezicht zenden; die zullen van voor uw aangezicht uitstoten de Hevieten, de Kanaänieten en de Hethieten. ▼▼ Hevieten, de Kanaänieten en de Hethieten. Versta hier ook die andere natiën, die vs.23 genoemd zijn.
29Ik zal hen in een jaar van uw aangezicht niet uitstoten, opdat het land niet woest worde, en het wild gedierte boven u niet vermenigvuldigd worde. ▼▼ woest worde, Dat is ledig van inwoners.
30Ik zal hen allengskens van uw aangezicht uitstoten, totdat gij gewassen zijt en het land erft. 31En Ik zal uw landpalen zetten van de zee Suf tot aan de zee der Filistijnen, en van de woestijn tot aan de rivier; want Ik zal de inwoners van dat land in uw hand geven, dat gij hen voor uw aangezicht uitstoot. ▼▼ de woestijn Versta de woestijn Zin, op den weg naar Egypte.
,
▼▼ rivier; Versta hier de rivier Eufraat.
32Gij zult met hen, noch met hun goden, een verbond maken. 33Zij zullen in uw land niet wonen, opdat zij u tegen Mij niet doen zondigen; indien gij hun goden dient, het zal u voorzeker tot een valstrik zijn.
Copyright information for
DutSVVA