‏ Exodus 4

1Toen antwoordde Mozes, en zeide: Maar zie, zij zullen mij niet geloven, noch mijn stem horen; want zij zullen zeggen: De Heere is u niet verschenen!
 zij zullen mij niet geloven, Te weten, de Israëlieten.
2En de Heere zeide tot hem: Wat is er in uw hand? En hij zeide: Een staf.
 Een staf vs.20 wordt hij genoemd de staf Gods, omdat door de kracht van God grote dingen daarmede zijn uitgericht.
3En Hij zeide: Werp hem ter aarde. En hij wierp hem ter aarde! Toen werd hij tot een slang; en Mozes vlood van haar.
 Toen werd hij Exo 7:15 staat: hij werd veranderd in een slang.
,
 slang; Exo 7:10 wordt zij een draak genoemd.
,
 vlood van haar Te weten, van vrees.
4Toen zeide de Heere tot Mozes: Strek uw hand uit, en grijp haar bij haar staart! Toen strekte hij zijn hand uit, en vatte haar, en zij werd tot een staf in zijn hand.
 hand Hebreeuws, Palm.
5Opdat zij geloven, dat u verschenen is de Heere, de God hunner vaderen, de God van Abraham, de God van Izak, en de God van Jakob. 6En de Heere zeide verder tot hem: Steek nu uw hand in uw boezem. En hij stak zijn hand in zijn boezem; daarna trok hij ze uit, en ziet, zijn hand was melaats, wit als sneeuw. 7En Hij zeide: Steek uw hand wederom in uw boezem. En hij stak zijn hand wederom in zijn boezem; daarna trok hij ze uit zijn boezem, en ziet, zij was weder als zijn ander vlees. 8En het zal geschieden, zo zij u niet geloven, noch naar de stem van het eerste teken horen, zo zullen zij de stem van het laatste teken geloven.
 naar de stem van het eerste teken horen, Dat is, naar het woord, dat door het eerste teken is bevestigd. Hier wordt het teken een stem toegeëigend [gelijk Gen 4:10, aan het bloed] omdat God door zulke tekenen tot de mensen spreekt.
9En het zal geschieden, zo zij ook deze twee tekenen niet geloven, noch naar uw stem horen, zo neem van de wateren der rivier, en giet ze op het droge; zo zullen de wateren, die gij uit de rivier zult nemen, diezelve zullen tot bloed worden op het droge. 10Toen zeide Mozes tot den Heere: Och Heere! ik ben geen man wel ter tale, noch van gisteren, noch van eergisteren, noch van toen af, toen Gij tot Uw knecht gesproken hebt; want ik ben zwaar van mond, en zwaar van tong.
 Och Heere Zie van het Hebreeuwse woordje, overgezet Och, Gen 43:20.
,
 ben geen man wel ter tale, Hebreeuws, ik ben geen man der woorden; dat is, ik ben niet welsprekend.
,
 noch van eergisteren, Mozes wanhoopte geheel aan de beterschap van zijn tong, overmits hij zelfs in dien tijd geen beterschap vernam, toen de Heere met hem sprak van deze ambassade.
11En de Heere zeide tot hem: Wie heeft den mens den mond gemaakt, of wie heeft den stomme, of dove, of ziende, of blinde gemaakt? Ben Ik het niet, de Heere?
 gemaakt, Hebreeuws, gesteld, of, gezet; Psa 94:9.
12En nu ga henen, en Ik zal met uw mond zijn, en zal u leren, wat gij spreken zult.
 zal u leren, wat gij spreken zult Te weten, door mijn Geest, gelijk Christus dit ook zijnen apostelen belooft, Mat 10:19-20; Mar 13:11; Luk 12:12.
13Doch hij zeide: Och, Heere! zend toch door de hand desgenen, dien Gij zoudt zenden.
 zend toch Hebreeuws, zend toch door de hand Gij zenden zoudt; dat is, zend er een, wien Gij weet bekwamer te zijn dan ik ben, tot zulk een boodschap.
,
 de hand desgenen, dien Gij zoudt zenden Dat is, door den dienst, gelijk Exo 9:35; Psa 77:21; Hag 1:1; Mal 1:1; Act 7:35.
14Toen ontstak de toorn des Heeren over Mozes, en Hij zeide: is niet Aäron, de Leviet, uw broeder? Ik weet, dat hij zeer wel spreken zal, en ook, zie, hij zal uitgaan u tegemoet; wanneer hij u ziet, zo zal hij in zijn hart verblijd zijn.
 weet, dat hij zeer wel spreken zal, Hebreeuws, dat hij sprekende spreken zal; dat is, wel ter taal is, welk kan en zal spreken.
,
 hij zal uitgaan u tegemoet; Anders, hij gaat uit.
15Gij dan zult tot hem spreken, en de woorden in zijn mond leggen; en Ik zal met uw mond, en met zijn mond zijn; en Ik zal ulieden leren, wat gij doen zult.
 en de woorden Die Ik tot u gesproken heb, en nog spreken zal.
,
 in zijn mond leggen; Dat is, gij zult hem klaarlijk onderwijzen en ten sterkste gebieden mijn woorden getrouwelijk aan te dienen, waar het behoort. Zie Isa 51:16, en Isa 59:21; Jer 1:9, en Jer 5:14.
16En hij zal voor u tot het volk spreken; en het zal geschieden, dat hij u tot een mond zal zijn, en gij zult hem tot een god zijn.
 tot een mond zal zijn, Dat is hij zal uw taalman zijn, en het woord voeren. Anders, in de plaats des monds.
,
 zult hem tot een god zijn Dat is, gij zult het beleid van alles hebben, en hem in mijn naam opleggen en bevelen wat hij zeggen zal; en hij zal u, gelijk Mij, gehoor geven. Vergelijk onder, Exo 7:1.
17Neem dan dezen staf in uw hand, waarmede gij die tekenen doen zult.
 tekenen doen zult Waarvan Ex. 7, Ex. 8, Ex. 9, Ex. 10, Ex. 11, gesproken worden.
18Toen ging Mozes heen, en keerde weder tot Jethro, zijn schoonvader, en zeide tot hem: Laat mij toch gaan, dat ik wederkere tot mijn broederen, die in Egypte zijn, en zie, of zij nog leven. Jethro dan zeide tot Mozes: Ga in vrede! 19Ook zeide de Heere tot Mozes in Midian: Ga heen, keer weder in Egypte, want al de mannen zijn dood, die uw ziel zochten.
 zeide de HEERE tot Mozes in Midian Of, had gezegd.
,
 uw ziel zochten Dat is, uw leven; zie Gen 19:17; dat is, wie u zochten te doden; zie dergelijke manier van spreken, 1Sa 22:23, en 1Ki 19:14; Psa 54:5; Mat 2:20.
20Mozes dan nam zijn vrouw, en zijn zonen, en voerde hen op een ezel, en keerde weder in Egypteland; en Mozes nam den staf Gods in zijn hand.
 staf Gods in zijn hand Dien God hem had heten te nemen, vs.17, en door welk middel God tekenen doen wilde, Exo 17:9. Deze staf wordt ook de staf Gods genaamd, om aan te wijzen dat de kracht om wonderheden te doen niet in den staf, noch in Mozes, maar in God was.
21En de Heere zeide tot Mozes: Terwijl gij heentrekt, om weder in Egypte te keren, zie toe, dat gij al de wonderen doet voor Farao, die Ik in uw hand gesteld heb; doch Ik zal zijn hart verstokken, dat hij het volk niet zal laten gaan.
 die Ik in uw hand gesteld heb; Dat is, die Ik willens ben door uw dienst en mijn macht te doen.
,
 verstokken, Anders, verstijven, verharden; alzo namelijk, dat Ik hem mijn genade onthouden en hem aan zijn bozen wil en lusten overgeven zal, zodat hij door zijn eigen boosheid, en door des duivels ingeven, en uit zulke wonderheden, oorzaak en aanleiding nemen zal, des te meer mijn geboden tegen te staan. Zie dergelijke manier van spreken onder, Exo 10:1, en Deu 2:30; Jos 11:20.
22Dan zult gij tot Farao zeggen: Alzo zegt de Heere: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene, is Israël.
 is Israël. Dat is, het volk of de nakomelingen van Israël: deze worden genoemd Gods eerstgeboren zoon, omdat zij uit genade uit alle heidenen eerst verkoren waren, om Gods volk en kinderen te wezen, en God zo aangenaam, gelijk de eerstgeborenen hunnen ouders zijn.
23En Ik heb tot u gezegd: Laat Mijn zoon trekken, dat hij Mij diene! maar gij hebt geweigerd hem te laten trekken; zie, Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene doden!
 heb tot u gezegd Anders, Ik zeg u.
24En het geschiedde op den weg, in de herberg, dat de Heere hem tegenkwam, en zocht hem te doden.
 op den weg, in de herberg, Te weten, naar Egypte.
,
 hem te doden Omdat hij de besnijdenis aan zijn zoon verzuimd had. Zie Gen 17:14.
25Toen nam Zippora een stenen mes en besneed de voorhuid haars zoons, en wierp die voor zijn voeten, en zeide: Voorwaar, gij zijt mij een bloedbruidegom!
 een stenen mes en besneed de voorhuid haars zoons, Anders, een scherpen steen.
,
 wierp die voor zijn voeten, en zeide Anders, deed het [te weten, de afgesneden voorhuid] zijne [te weten, aan Mozes] voeten roeren. Anderen verstaan dat Zippora haar zoon voor de voeten van Mozes geworpen heeft.
,
 Voorwaar, gij zijt mij Versta deze woorden aldus, alsof Zippora zeide tot haar man: ik heb uw leven moeten rantsoenen met het bloed mijns zoons, dien ik besneden heb, en alzo zijt gij mij als een nieuwe bruidegom geworden.
,
 een bloedbruidegom! Hebreeuws, een bruidegom der bloeden.
26En Hij liet van hem af. Toen zeide zij: Bloedbruidegom! vanwege de besnijdenis.
 Hij liet van hem af Te weten, God, of de engel, die Mozes doden wilde.
,
 vanwege de besnijdenis Het schijnt dat zij niet wel tevreden is geweest om de besnijdenis van haar zonen.
27De Heere zeide ook tot Aäron: Ga Mozes tegemoet in de woestijn. En hij ging, en ontmoette hem aan den berg Gods, en hij kuste hem.
 aan den berg Gods, Genoemd Horeb; boven, Exo 3:1.
28En Mozes gaf Aäron te kennen al de woorden des Heeren, Die hem gezonden had, en al de tekenen, die Hij hem bevolen had. 29Toen ging Mozes en Aäron, en zij verzamelden al de oudsten der kinderen Israëls. 30En Aäron sprak al de woorden, die de Heere tot Mozes gesproken had; en hij deed de tekenen voor de ogen des volks. 31En het volk geloofde, en zij hoorden, dat de Heere de kinderen Israëls bezocht, en dat Hij hun verdrukking zag, en zij neigden hun hoofden, en aanbaden.
 zag, Te weten, mededogendheid, gelijk Exo 3:7.
Copyright information for DutSVVA