Ezekiel 1
1In het dertigste jaar, in de vierde maand, op den vijfden derzelve maand, als ik in het midden der weggevoerden was bij de rivier Chebar, zo geschiedde het, dat de hemelen werden geopend, en ik gezichten Gods zag. ▼▼ dertigste jaar, Sommigen rekenen dit jaar van de regering van Nabochodonosor den eerste, anders genaamd Nebopolassar, de vader van Nabochodonosor,, of Nebukadnezar de Grote, die Syrië en Judea onder zich gebracht heeft, onder wiens gebied de profeet Ezechiël te dien tijde leefde; in welken tijd enigen menen dat ook het wetboek in het achttiende jaar van den koning Josia in den tempel gevonden is; 2Ki 22:8 , en 2Ki 23:2 . Anderen hebben andere berekeningen.
,
▼▼ vierde Die meest met onzen Juni overeenkomt en bij de Joden Tamuz genaamd wordt, welverstaande in het kerkelijke jaar; want de vierde wordt in het burgerlijke jaar Tebeth genoemd.
,
▼▼ maand , Dit woord is hier ingevoegd uit het volgende lid.
,
▼
,
▼
,
▼▼ Chebar, Sommigen verstaan een arm van de rivier Eufraat, ook genoemd Chaborra, van zekeren overste Chabor, die den Eufraat zou verdeeld hebben; anderen, ene rivier in Mesopotamië, van den berg Masius in de rivier Eufraat invloeiende naar ene stad van denzelfden naam.
,
▼
,
▼▼ gezichten Gods zag Dat is, die mij God vertoonde, of waarin God door zekere gedaanten zich van mij in den geest liet aanschouwen. Alzo onder Eze 8:2 , en Eze 40:2 . Zie van de gezichten Gods Gen 15:1 . Aangaande dit gezicht, daarover vallen in Gods kerk verscheidene uitleggingen, onder welke hier gevolgd is hetgeen schijnt het bekwaamst te zijn.
2Op den vijfden derzelve maand (dit was het vijfde jaar van de wegvoering van den koning Jojachin), ▼ 3Geschiedde het woord des Heeren uitdrukkelijk tot Ezechiël, den zoon van Buzi, den priester, in het land der Chaldeen, bij de rivier Chebar; en de hand des Heeren was daar op hem. ▼▼ Geschiedde Hebreeuws, geschiedende geschiedde.
,
▼▼ Ezechiël, Hebreeuws, Jechezkel. Deze naam betekent, de sterkte Gods, of de gesterkte van God.
,
▼ 4Toen zag ik, en ziet, een stormwind kwam van het noorden af, een grote wolk, en een vuur daarin vervangen, en een glans was rondom die wolk; en uit het midden daarvan was als de verf van Hasmal, uit het midden des vuurs. ▼
,
▼
,
▼▼ het noorden af, Te weten vanwaar der Joden vijanden, dat is de Chaldeën, voortkomen zouden. Vergelijk Jer 1:13-15 .
,
▼
,
▼▼ vuur daarin Hetwelk betekent de verbranding van de stad Jeruzalem en den tempel.
,
▼
,
▼
,
▼▼ daarvan Dat is, van het vuur, gelijk te zien is uit het einde van vs.4.
,
▼
,
▼▼ Hasmal, Velen verstaan hierdoor ene soort van hars, amber, of ember, of brandsteen, bij de Latijnen succinum genaamd. Anderen nemen het voor ene soort van metaal genaamd electrum, bestaande uit goud, waarvan het vijfde deel zilver is, en van kleur als bleek goud. Anderen verstaan het woord van het reinste brandende koper, of staal; enigen nemen het voor de verf van zeer vurige kolen, hebbende den naam [gelijk sommigen menen] van haastelijk doorsnijden, verteren, enz., dat wel past op gloeiend staal en kolen.
,
▼▼ uit het midden des vuurs Dat is, gelijk de gedaante daarvan zich uitgeeft en vertoont, als het midden in het vuur gloeiende ligt.
5En uit het midden daarvan kwam de gelijkenis van vier dieren; en dit was hun gedaante: zij hadden de gelijkenis van een mens; ▼
,
▼
,
▼▼ een mens; Te weten naar het meeste deel van hun lichaam, want zij hadden eens mensen aangezicht, handen en benen, vs.7,8. Bij de mensen worden de engelen vergeleken, omdat zij verstand en wil hebben, doch veel volmaakter dan de mensen; 2Sa 14:20 ; Psa 103:20 ; 1Pe 1:12 .
6En elkeen had vier aangezichten; insgelijks had elkeen van hen vier vleugelen. ▼▼ vier aangezichten; Van welke zie onder vs.10.
,
▼▼ vier vleugelen Te weten twee om te vliegen, die zij nochtans in dit gezicht naar het uitspansel hebben verheven, en enigszins hunne aangezichten bedekt, betekenende eensdeels hunne snelheid in het uitvoeren van Gods bevelen, anderdeels hun gewillige gedienstigheid en genegenheid tot God hunnen Heere; en twee andere vleugelen om hun lichaam te bedekken aanwijzende hun eerbied tot God, en de onzichtbaarheid van hun natuur en wezen voor den mens. Isa 6:2 , en Rev 4:8 , worden den engelen zes vleugelen toegeschreven, te weten nog twee boven deze vier, waarmede zij hunne aangezichten bedekken, overmits zij voor den troon Gods waren, wiens glans en majesteit zij niet verdragen konden.
7En hun voeten waren rechte voeten, en hun voetplanten waren gelijk de voetplanten van een kalf, en glinsterden gelijk de verf van glad koper. ▼▼ voeten Dat is, benen of schenkels. Hebreeuws, en hunne voeten, de voet was recht.
,
▼▼ rechte voeten, Betekenende de rechtmatigheid van hunne werken.
,
▼▼ voetplanten Versta het deel des beens, dat eigenlijk de voet genaamd wordt.
,
▼▼ kalf, Die rond en vast zijn, tot een teken van de wakkerheid der engelen en vaardigheid in het uitvoeren van hun dienst.
,
▼▼ glinsterden Om te tonen dat de werken, die God door de engelen doet, klaar en heerlijk zijn.
,
▼ 8En mensenhanden waren onder hun vleugelen, aan hun vier zijden; en die vier hadden hun aangezichten en hun vleugelen. ▼▼ mensenhanden Versta door deze de werken van de heilige engelen, die zij naar het bevel Gods doen, en de bekwaamheid die zij daartoe hebben.
,
▼▼ onder hun vleugelen, Te weten om te betekenen dat hunne werken den mensen onzienlijk en onbekend zijn.
,
▼▼ vier zijden; Hebreeuws, vier vierhoeken, of vier vierzijden. Waarmede afgebeeld wordt dat zij in en over al de vier hoeken der wereld Gods bevelen uitvoeren; vergelijk onder Eze 43:16-17 .
9Hun vleugelen waren samengevoegd, de een aan den ander; zij keerden zich niet om, als zij gingen; zij gingen elkeen recht uit voor zijn aangezicht henen. ▼▼ vleugelen Versta dit van de vleugelen, waarmede zij vlogen; en vergelijk onder vs.11.
,
▼▼ de een aan den ander; Hebreeuws, de vrouw aan hare zuster; dat is, aan elkander, alzo Exo 26:3 , Exo 26:5-6 ; onder vs.23, en Eze 3:13 . Deze samenvoeging schijnt te betekenen de onderlinge vriendschap en vrede, die onder de heilige engelen is in het uitvoeren van hunne diensten.
,
▼▼ keerden zich niet om, Dat is, zij weken niet af van den weg, dien God hun bevolen had, maar gingen gelijkelijk daarin voort. Alzo onder vs.12, 17.
,
▼▼ zij gingen elkeen recht Dat is, zij gingen recht henen door, een eenparige streek houdende, naar de plaats, die voor hun aangezicht was en tot welke zij komen moesten. De betekenis is dat de heilige engelen in het werk, hun van God bevolen, zonder enig omzien voortgaan, en door geen beletsel afgekeerd worden.
10De gelijkenis nu van hun aangezicht was het aangezicht eens mensen, en het aangezicht eens leeuws hadden zij vier aan de rechterzijde; en ter linkerzijde hadden die vier eens ossen aangezicht; ook hadden die vier eens arends aangezicht. ▼▼ mensen, Te weten van voren. Zie de betekenis boven vs.5. Merk dat elk dier vier aangezichten had, van voren het aangezicht van een mens, van achteren het aangezicht van een arend, ter rechterzijde het aangezicht van een leeuw, ter linkerzijde het aangezicht van een os.
,
▼
,
▼▼ die vier aan de rechterzijde; Te weten dieren.
,
▼▼ ossenaangezicht; Dit betekent de dienstbare volharding der heilige engelen in het uitvoeren der lasten hun van God opgelegd.
,
▼▼ arends aangezicht Te weten van achteren, gesteld tegen het aangezicht van den mens, dat voren was. Versta hier door de snelheid en wakkerheid der engelen in het werken.
11Ook waren hun aangezichten en hun vleugelen opwaarts verdeeld; elkeen had er twee samengevoegd aan de andere, en twee bedekten hun lichamen. ▼▼ Ook waren hun aangezichten Anders: Dit, of zo waren hunne aangezichten; maar hunne vleugelen waren opwaarts, enz.
,
▼▼ hun vleugelen Versta, de twee vleugelen, waarmede zij vlogen, die zij ophielden alsof zij vliegen wilden.
,
▼▼ verdeeld; Dat is, onderscheidenlijk opgeheven en uitgestrekt tot God, die boven de vier dieren op een hogen troon in de gedaante van een mens zat. Waarmede betekend is dat de heilige engelen met al hunne zinnen en genegenheden wakker zijn om de bevelen Gods te ontvangen en uit te voeren.
,
▼▼ elkeen Te weten der dieren.
,
▼▼ twee Te weten vleugelen.
,
▼▼ samengevoegd Zie boven vs.9 en de aantekening.
,
▼▼ en twee bedekten hun lichamen Zie boven de aantekening vs.6.
12En zij gingen elkeen rechtuit voor zijn aangezicht henen; waarhenen de geest was om te gaan, gingen zij; zij keerden zich niet om, als zij gingen. ▼▼ En zij gingen elkeen rechtuit Zie boven vs.9.
,
▼
,
▼▼ zij keerden zich niet om, Zie boven vs.9.
13Aangaande de gelijkenis der dieren, hun gedaante was als brandende kolen des vuurs, als de gedaante der fakkelen; datzelve vuur ging steeds tussen die dieren; en het vuur had een glans, en uit het vuur kwam een bliksem voort. ▼▼ brandende kolen des vuurs, Welke niet alleen den profeet toonden dat hier wat goddelijks geschiedde en dat deze dieren geen eigenlijke dieren maar engelen Gods waren, dan ook betekenden den brand der goddelijke wraak, waarvan deze engelen snel en verschrikkelijke uitvoerders zouden wezen; vergelijk Psa 18:9 , en Psa 140:11 , alwaar brandende kolen Gods straffen betekenen.
,
▼
,
▼▼ ging steeds tussen die dieren; Of, deed zichzelven gaan; dat is, ging voort en voort, met steeds nieuwe vlammen vuur uit te schieten. Waarmede kan verstaan worden de gedurige beweging der engelen om Gods toorn uit te richten, mitsgaders het gestadige voornemen Gods, genegen om de boosheid der Joden te straffen.
,
▼▼ een glans, Betekenende de zuiverheid van Gods gerechtigheid, die in zijne oordelen klaarlijk blijkt.
,
▼ 14De dieren nu liepen en keerden weder als de gedaante van een weerlicht. ▼▼ keerden weder Te weten, niet met zich van enig begonnen werk af te wenden door vermoeidheid, maar met zich weder te vertonen voor God, als hun werk gedaan is, bereid zijnde weder nieuwe bevelen te ontvangen. Van het eerste worden zij vrijgesproken, boven vs.9, 12, en dit laatste wordt hun hier toegeschreven.
15Als ik die dieren zag, ziet, zo was er een rad op de aarde bij die dieren, naar vier aangezichten van hetzelve. ▼
,
▼
,
▼▼ vier aangezichten Dat is, zijden of hoeken, met welke zij tegen de vier winden der wereld zagen. Want elk rad was tweevoudig, zijnde een rad in een ander overdwars samengevoegd, zodat die twee samengehechte raderen den vorm van een kloot of kogel hadden, en vier zijden, op welke zij van de engelen naar de vier hoeken der aarde konden gerold en bewogen worden, nu naar den enen en dan naar den anderen hoek.
,
▼▼ hetzelve Te weten, van het rad, of van elkeen der dieren.
16De gedaante der raderen en derzelver maaksel was als de verf van een turkoois; en die vier hadden enerlei gelijkenis; daartoe was hun gedaante, en hun maaksel, alsof het ware een rad in het midden van een rad. ▼
,
▼
,
▼▼ enerlei gelijkenis; Waardoor beduid werd dat de wereld overal zichzelve gelijk is, te weten ongestadig en vergankelijk. Sommigen duiden deze gelijkheid op de dieren.
,
▼▼ alsof het ware een rad Zie van vs.15 op de woorden, vier aangezichten. De betekenis hiervan is, hoewel de wereld door Gods beleid zeer wijselijk geregeerd wordt, dat nochtans daarin overal vele dingen, wanneer het God naar zijn rechtvaardig oordeel belieft, in het algemeen en in het bijzonder, zeer haast verward en omgekeerd worden, die Hij wel weet tot zijne eer en de zaligheid der zijnen terecht te brengen.
17Als zij gingen, zij gingen op hun vier zijden; zij keerden zich niet om, als zij gingen. ▼▼ op hun vier zijden; Te weten, of naar het voorste deel, waar het aangezicht van den mens was, òf naar het achterste deel, waar het aangezicht van den arend stond, òf naar het rechterdeel, dat het aangezicht van den leeuw had, òf naar het linkerdeel, waar het aangezicht van den os stond, zodat er in het gaan gene omkering was, volgende het aangezicht van het dier of den cherub. Hetzelfde wordt ook boven van de dieren gezegd vs.9, 12.
,
▼▼ keerden zich niet om, Zie boven vs.9.
18En hun velgen, die waren zo hoog, dat zij vreselijk waren; en hun velgen waren vol ogen rondom aan die vier raderen. ▼▼ velgen, Hebreeuws, ruggen. Versta, de randen, of het ijzeren beslag van elk rad, die het uiterste en hoogste deel daarvan zijn: betekenende de grootste, hoogste en vreeslijkste dingen der wereld; en dat deze alle onder Gods macht staan, en van Hem door den dienst zijner engelen geregeerd worden.
,
▼▼ die waren zo hoog, Hebreeuws, en hoogte hadden zij, en vreeslijkheid hadden zij; dat is, zij waren zo hoog, dat zij vreeslijk waren of vrees veroorzaakten.
,
▼ 19Als nu de dieren gingen, gingen de raderen bij hen; en als de dieren van de aarde opgeheven werden, werden de raderen opgeheven. ▼▼ Als nu de dieren gingen, Dit betekent ons dat de veranderingen, die in deze wereld geschieden, van God door den dienst zijner heilige engelen geregeerd worden; waarvan het beleid, hoewel het voor ons ten meestendeel onbegrijpelijk is, nochtans rechtvaardig is.
20Waarhenen de geest was om te gaan, gingen zij, waarhenen de geest was om te gaan; en de raderen werden tegenover hen opgeheven; want de geest der dieren was in de raderen. ▼▼ Geest was om te gaan, Zie boven vs.12, en de aantekening.
,
▼▼ zij, Te weten de raderen.
,
▼▼ waarhenen de Geest was om te gaan; Hij verhaalt dat om de zaak te meer te verklaren en te verzekeren.
,
▼▼ hen opgeheven; Te weten de dieren, met welker opheffing de raderen onder hen ook opgeheven werden.
,
▼▼ de Geest De zin is dat de raderen bewogen en gedreven werden door een Geest, waardoor de dieren bewogen en gedreven waren, namelijk door den Geest Gods.
,
▼▼ dieren was in de raderen Hebreeuws, des diers; een enkel getal voor een veelvoudig. Alzo onder vs.21,22. Anders: een geest des levens was in de raderen.
21Als die gingen, gingen deze; en als die stonden, stonden zij; en als die van de aarde opgeheven werden, werden de raderen tegenover hen opgeheven; want de geest der dieren was in de raderen. ▼▼ die gingen, Te weten dieren. Alzo in het volgende.
,
▼▼ deze ; Te weten raderen; alzo vervolgens.
,
▼▼ stonden, stonden zij; Dat is, niet meer bewogen werden of voortgingen. Versta hierbij dat de engelen, hun werk uitgericht hebbende, in stilheid andere lasten verwachten, die God hun zou mogen opleggen.
,
▼▼ als die van de aarde opgeheven werden, Zie boven op het einde van vs.20.
,
▼▼ Geest Zie vs.12.
,
▼▼ der dieren was in de raderen Hebreeuws, des diers; gelijk vs.20.
22En over de hoofden der dieren was de gelijkenis eens uitspansels, gelijk de verf van het vreselijke kristal, van boven af over hun hoofden uitgespreid. ▼▼ dieren Hebreeuws, des diers; gelijk voren.
,
▼▼ uitspansels, Wat het uitspansel, van God in den beginne geschapen, eigenlijk is, kan men zien Gen 1:6 . Hier wordt nu gesproken van ene gelijkenis van dit uitspansel, die den profeet in dit gezicht vertoond is geweest, en dienvolgens niet was ene zaak, die in haar natuur en wezen gedurig bleef, maar de gedaante daarvan.
,
▼▼ de kleur Hebreeuws, oog. Zie boven vs.4.
,
▼▼ vreeslijke kristal, Of, van vreeslijk ijs. Want het woord kerach wordt meest voor ijs genomen, maar het is hier van de uitleggers kristal overgezet, gelijk het ook is als ijs in een steen verhard, zeer helder, klaar en doorluchtig, zodat de gedaante van dit uitspansel is geweest als een doorschijnend ijs, van zulke nette helderheid, dat het schrikkelijk was om te zien, waarom hetzelve hier vreeslijk genaamd wordt. Dit uitspansel was over de hoofden der dieren of engelen; te verstaan gevende dat de Heere al wat daaronder was, daardoor bekwamelijk kon zien, en dat de engelen zijne majesteit, die daarboven was, enigszins konden aanschouwen.
23En onder dat uitspansel waren hun vleugelen rechtop, de een aan den ander; ieder had er twee, die herwaarts hun lichamen bedekten, en ieder had er twee, die ze derwaarts bedekten. ▼▼ rechtop, Dat is, opwaarts verheven. Zie boven vs.6, en vergelijk boven vs.11.
,
▼▼ de een aan den ander; Hebreeuws, de vrouw aan hare zuster. Zie boven vs.9.
,
▼▼ ieder had er twee, Versta dit van de andere twee vleugelen, die elkeen van deze dieren nederwaarts had hangende tot bedekking van zijn lichaam. Zie boven vs.6.
,
▼▼ die herwaarts hun lichamen bedekten, Dat is, waarvan de ene bedekte hun ene zijde, te weten de voorste, en de andere de andere zijde, te weten de achterste. Want deze dieren hadden maar vier vleugelen, waarvan de twee oppersten verheven stonden, waarmede zij vlogen, en de andere twee nederhingen, om daarmede hunne lichamen te bedekken.
,
▼
,
▼▼ die ze derwaarts bedekten Dat is, waarvan de andere vleugel de achterste zijde hunner lichamen bedekte.
24En als zij gingen, hoorde ik een geruis hunner vleugelen, als het geruis van vele wateren, als de stem des Almachtigen, als de stem eens geroeps, als het gedreun eens heirlegers; als zij stonden, zo lieten zij hun vleugelen neder. ▼▼ geruis hunner vleugelen, Dit velerlei geluid betekent eensdeels een heilige toestemming en lofzegging der engelen, anderdeels dat de oordelen Gods, die Hij tegen de goddelozen door zijne engelen uitvoert, zeer schrikkelijk zijn, zulks dat een ieder zich daarvoor moet ontzetten.
,
▼
,
▼▼ stonden, Zie boven vs.21.
25En er geschiedde een stem van boven het uitspansel, hetwelk boven hun hoofden was, als zij stonden, en hun vleugelen nedergelaten hadden. ▼
,
▼▼ hun hoofden was, Te weten der vier dieren.
26En boven het uitspansel, hetwelk was boven hun hoofden, was de gelijkenis eens troons, als de gedaante van een saffiersteen; en op de gelijkenis des troons was de gelijkenis als de gedaante eens mensen, daarboven op zijnde. ▼
,
▼
,
▼▼ mensen, Welke was ene afbeelding van de majesteit Gods. Vergelijk Isa 6:1 . Sommigen duiden het bijzonderlijk op de majesteit onzes Heeren Jezus Christus, waarachtig God en mens in enigheid des persoons, de enige Middelaar aller gelovigen en Rechter aller mensen, die onder Eze 8:6 , den tempel zijn heiligdom noemt, en met vs.28, de Heere geheten wordt.
,
▼ 27En ik zag als de verf van Hasmal, als de gedaante van vuur rondom daarbinnen, van de gedaante Zijner lenden en opwaarts; en van de gedaante Zijner lenden en nederwaarts, zag ik als de gedaante van vuur, en glans aan Hem rondom. ▼▼ als de kleur Namelijk rondom dien, die boven het uitspansel in den troon zat.
,
▼▼ Hasmal, Zie boven vs.4.
,
▼
,
▼▼ rondom daarbinnen, Dat is, rondom binnen de kleur van hasmal; zodat het scheen dat die in den troon zat, van zijne lenden af tot het hoofd toe opwaarts en tot de voeten nederwaarts, omgeven was met brandende hasMal.
,
▼ 28Gelijk de gedaante van den boog, die in de wolk is ten dage des plasregens, alzo was de gedaante van den glans rondom; dit was de gedaante van de gelijkenis der heerlijkheid des Heeren; en als ik het zag, viel ik op mijn aangezicht, en ik hoorde een stem van Een, Die sprak. ▼▼ alzo was de gedaante van den glans rondom; De gelijkenis van den regenboog diende om de majesteit desgenen, die op den troon zat, en den eerbied van den profeet jegens hem te vermeerderen. Men kan daardoor ook verstaan een teken der genade, die God in het straffen den boetvaardigen bewijzen zou.
,
▼
,
▼
Copyright information for
DutSVVA