Ezekiel 12
1Verder geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: 2Mensenkind! gij woont in het midden van een wederspannig huis, dewelke ogen hebben om te zien, en niet zien, oren hebben om te horen, en niet horen, want zij zijn een wederspannig huis. ▼▼ woont in het midden Te weten in Chaldea onder de Joden, die met den koning Jojachin uit hun vaderland in Babylonië weggevoerd waren, onder wie, hoewel God de zijnen had, boven Eze 11:16-17 , enz.; nochtans blijkt uit deze plaats, dat velen hunner ongelovigen en moedwilligen waren.
,
▼
,
▼
,
▼▼ niet horen, Dat is, niet geloven of gehoorzaam zijn, naar al de vermaningen en dreigementen, die God door zijne profeten hun gedaan heeft.
3Daarom gij, mensenkind, maak u gereedschap van vertrekking; en vertrek bij dag voor hun ogen; en gij zult vertrekken van uw plaats tot een andere plaats voor hun ogen; misschien zullen zij het merken, hoewel zij een wederspannig huis zijn. ▼▼ Daarom gij, Omdat zij niet willen zien of horen, zal Ik hun nog een ander teken voorhouden.
,
▼▼ gereedschap van vertrekking; Te weten een maaltje of koffertje, staf, reismantel, schoenen of ander reistuig. Vergelijk Mat 10:9-10 . Anderen verstaan het huisraad, als bedden, bulsters, stoelen, tafels, kisten, kostbaarheden, enz.
,
▼▼ voor hun ogen; Dat is, alzo dat zij het met hunne ogen aanschouwen. Want de Heere wilde dezen weggevoerden, door hetgeen de profeet openbaar doen zou, een zeker teken geven van hetgeen zekerlijk die van Juda en Jeruzalem in korten tijd wedervaren zou, overmits zij niet geloofden dat het kwalijk met hen zou gaan, ja hoopten haast daarheen weder te keren, Jer 28:3 , scheldende den profeet Jeremia, door wiens vermaning zij zich in Chaldea hadden laten wegvoeren.
,
▼▼ van uw plaats Te weten waar gij woont.
,
▼▼ andere plaats voor hun ogen; Te weten daar gij in die stad niet gewoond hebt; en dat om u alleszins te schikken naar de wijze van doen dergenen, die waarlijk verhuizen en vele woningen plegen te doorlopen, hetwelk het volk tot een teken moest zijn, dat de koning Zedekia met de zijnen haast zouden moeten verhuizen uit Juda en Jeruzalem en gevankelijk weggevoerd worden naar Babel.
,
▼▼ misschien zullen zij Hij gebruikt dit woord om den profeet in twijfeling te laten van de vruchtbare uitkomst van dit teken, opdat hij leren zou tevreden te zijn met alleen zijn bevel na te komen. Het schijnt ook dat Hij in den profeet wat goede hoop wil opwekken om hem tot naarstigheid op te scherpen.
,
▼▼ merken, Te weten hoe Ik hen om hunne wederspannigheid straffen wil.
,
▼▼ hoewel zij een wederspannig huis zijn Dat is, niettegenstaande zij zeer moedwillig en ongehoorzaam zijn, zodat er niet veel betering van is te verwachten, nochtans zal Ik dit zichtbare teken hun voorstellen tot hunne meerdere overtuiging. Anders: omdat zij een wederspannig huis zijn. Alzo zou God de reden aanwijzen, om welke van der Joden bekering niet veel te verwachten was. Of, mogelijk zullen zij zien; dat is, in hun hart overtuigd worden, dat zij een wederspannig huis zijn; naardien zulke straffen hun volk zullen overkomen, en zij door de hunne in welke zij staken nog niet gebeterd werden.
4Gij zult dan uw gereedschap bij dag voor hun ogen uitbrengen, als het gereedschap dergenen, die vertrekken; daarna zult gij in den avond uitgaan voor hun ogen, gelijk zij uitgaan, die vertrekken. ▼▼ gereedschap Te weten waarvan in vs.3 gesproken is.
,
▼▼ als het gereedschap dergenen, Hebreeuws, als het gereedschap der vertrekking; dat is, dat men medeneemt in het vertrekken, verhuizen, of verreizen.
,
▼▼ den avond uitgaan voor hun ogen, Het schijnt dat den profeet gelast is eerst zijn gereedschap uit te brengen in een plaats voor zijn huis binnen den muur zijnde, en daarna den muur door te breken en in donker met hetzelve weg te gaan, tot een teken dat de Joden heimelijk zouden zoeken te ontkomen, en dat de koning Zedekia met zijne krijgslieden des nachts trekken en vluchten zou, gelijk ook geschied is, 2Ki 25:4 ; Jer 39:4 , en Jer 52:7 . Avond is hier voor den nacht genomen; zie Job 7:4 .
,
▼▼ gelijk zij uitgaan, Hebreeuws, naar de uitgangen der vertrekking; dat is, naar de wijze van het uitgaan dergenen, die enige reis aannemen.
5Doorgraaf u den wand voor hun ogen, en breng daardoor uw gereedschap uit. ▼
,
▼▼ uw gereedschap uit Dit is hier ingevoegd uit vs.4, en uit het volgende vs.7.
6Voor hun ogen zult gij het op de schouders dragen, in donker zult gij het uitbrengen; uw aangezicht zult gij bedekken, dat gij het land niet ziet; want Ik heb u den huize Israëls tot een wonderteken gegeven. ▼▼ Voor hun ogen Zie boven vs.3.
,
▼▼ uw aangezicht zult gij bedekken, Dit betekent dat de koning Zedekia zo snellijk en verslagen zou vluchten om de handen der Chaldeën te ontkomen, dat hij het land door hetwelk hij vluchtte, kwalijk zou zien. Daarna dat Zedekia zijn gezicht benomen zou worden door de verblinding zijner ogen, alzo dat hij het land van Babel niet zou zien. Zie de vervulling, 2Ki 25:7 ; Jer 39:7 , en Jer 52:11 . Ook is bedekking van het aangezicht een teken geweest van schande en droefheid, die men alrede heeft, en van zwarigheid, die te verwachten is. Vergelijk 2Sa 15:30 ; Est 7:8 ; Jer 14:3 .
,
▼ 7En ik deed alzo, gelijk als mij bevolen was; ik bracht mijn gereedschap uit bij dag, als het gereedschap dergenen, die vertrekken; daarna in den avond doorgroef ik mij den wand met de hand; ik bracht het uit in donker, en ik droeg het op den schouder voor hun ogen. ▼▼ dergenen, Hebreeuws, der vertrekking.
,
▼
,
▼▼ het uit in donker, Te weten het reisgereedschap.
8En des morgens geschiedde het woord des Heeren tot mij, zeggende: 9Mensenkind, heeft niet het huis Israëls, het wederspannig huis, tot u gezegd: Wat doet gij? ▼▼ Wat doet gij? Dat is, wat wil het zijn, dat gij aldus op een vreemde manier in haast verhuist?
10Zeg tot hen: Alzo zegt de Heere Heere: Deze last is tegen den vorst te Jeruzalem, en het ganse huis Israëls, dat in het midden van hen is. ▼
,
▼▼ vorst te Jeruzalem, Dat is, de koning Zedekia. De zin is dat de last, dien hij op zijne schouders droeg, een teken was van den last der grote ellenden, die in het kort over den koning, zijne heren en het ganse volk komen zouden.
,
▼▼ dat in het midden van hen is Te weten de Joden, die binnen Jeruzalem woonden, of de stad Jeruzalem, in welke Joden en Israëlieten vergaderd waren.
11Zeg: Ik ben ulieder wonderteken; gelijk als ik gedaan heb, alzo zal hun gedaan worden; zij zullen door wegvoering in de gevangenis heengaan. ▼▼ wonderteken; Zie boven vs.6.
,
▼▼ gedaan heb, Te weten met dit gereedschap aldus te dragen om te verhuizen.
,
▼▼ hun gedaan worden; Namelijk den koning van Juda en zijn volk.
,
▼▼ wegvoering Of vertrekking.
,
▼ 12En de vorst, die in het midden van hen is, zal het gereedschap op den schouder dragen in donker, en hij zal uitgaan; zij zullen door den wand graven, om hem daardoor uit te brengen; hij zal zijn aangezicht bedekken, opdat hij met het oog de aarde niet zie. ▼▼ vorst, Namelijk de koning Zedekia, van wien in vs.10 gesproken is.
,
▼▼ hen is, Dat is, van die van Jeruzalem en gans Juda.
,
▼▼ het gereedschap Te weten die ter verreizing nodig is, gelijk boven vs.4.
,
▼▼ in het donker, Vergelijk boven vs.4, 6,7.
,
▼▼ wand graven, Dat is, muur; vergelijk boven vs.5.
,
▼▼ aangezicht bedekken, Vergelijk boven vs.6.
13Ik zal ook Mijn net over hem uitspreiden, dat hij in Mijn jachtgaren gegrepen worde; en Ik zal hem brengen in Babylonië, het land der Chaldeen; ook zal hij dat niet zien, hoewel hij daar sterven zal. ▼▼ uitspreiden, Te weten door de Chaldeeuws krijgslieden, die hem in de vlucht zijnde najagen en vangen zullen. Zie van de vervulling 2Ki 25:5-6 , en van de manier van spreken Job 19:6 .
,
▼ 14En allen, die rondom hem zijn tot zijn hulp, en al zijn benden zal Ik in alle winden verstrooien; en Ik zal het zwaard achter hen uittrekken. ▼▼ allen, Te weten die den koning Zedekia in zijne vlucht vergezelschapten. Zie de vervulling hiervan 2Ki 25:5 . Versta ook de Egyptenaars, die den koning tevoren in de belegering te hulp gekomen waren; Jer 37:5 ; idem die na den dood van Gedalia in Egypte gevlucht waren; Jer 42:16-18 , en Jer 43:5-7 , enz.
,
▼
,
▼
,
▼ 15Alzo zullen zij weten, dat Ik de Heere ben, wanneer Ik hen onder de heidenen verspreiden en hen in de landen verstrooien zal. ▼
,
▼ 16Doch Ik zal van hen weinige lieden doen overblijven van het zwaard, van den honger en van de pestilentie; opdat zij al hun gruwelen vertellen onder de heidenen, waarhenen zij komen zullen, en zij zullen weten, dat Ik de Heere ben. ▼▼ hen Te weten van de Joden en andere Israëlieten, die in Jeruzalem en daar buiten onder elkander vermengd waren.
,
▼
,
▼▼ hun gruwelen Tegen de eerste en de tweede tafel. Zie van dezelve 2Ki 16:3-4 , enz. en 2Ki 21:2-3 , enz.; 2Ch 33:2-3 , enz. en 2Ch 36:14 , 2Ch 36:16 .
,
▼▼ vertellen onder de heidenen, Te weten niet slechts alleen met woorden, maar ook metterdaad hunner verstrooiing in alle omliggende landen, waardoor zij als op een toneel gesteld zouden worden tot een openbaar bewijs van Gods werk tegen de zonde.
,
▼▼ zij zullen weten, Te weten niet alleen de Joden, bevindende metterdaad dat Ik waarachtig, rechtvaardig en een vijand der zonden ben, maar ook de heidenen, onderricht zijnde van de Joden en ziende de rechtvaardige plagen, waarmede God hunne zonden strafte.
17Daarna geschiedde het woord des Heeren tot mij, zeggende: 18Mensenkind, gij zult uw brood eten met beven, en uw water zult gij met beroerte en met kommer drinken. ▼ 19En gij zult tot het volk des lands zeggen: Alzo zegt de Heere Heere, van de inwoners van Jeruzalem, in het land Israëls: Zij zullen hun brood met kommer eten, en hun water zullen zij met verbaasdheid drinken, omdat hun land woest zal worden van zijn volheid, vanwege het geweld van al degenen, die daarin wonen; ▼▼ des lands zeggen Namelijk van Chaldea. Hij verstaat de Joden en Israëlieten, die daar als gevangenen woonden. Dezen was het zeer voordelig te horen, hoe het nog met Jeruzalem gaan zou. Want het was hun leed, verleid zijnde door de valse profeten, dat zij door den raad van Jeremia hun vaderland verlaten en zich hunnen vijanden overgegeven hadden.
,
▼▼ met kommer eten, Dat is, zeer bekommerd, verslagen en verbaasd zijnde over de onverwachte en vreeslijke ellenden, die hen tevens zullen overvallen.
,
▼▼ omdat Dat is, opdat zij daaruit verstaan mochten dat niet alleen de stad belegerd, maar ook het ganse land verwoest zou worden.
,
▼▼ hun land Versta, het land van Jeruzalem, te weten waarin deze stad gelegen was, en waarover zij heersten.
,
▼ 20En de bewoonde steden zullen woest worden, en het land zal een wildernis zijn; en gij zult weten, dat Ik de Heere ben. 21Wederom geschiedde het woord des Heeren tot mij, zeggende: 22Mensenkind, wat is dit voor een spreekwoord, dat gijlieden hebt in het land Israëls, zeggende: de dagen zullen verlengd worden, en al het gezicht zal vergaan? ▼
,
▼▼ gijlieden hebt Te weten, die onder u met mijne dreigementen den spot houden.
,
▼▼ gezicht zal vergaan? De zin van dit spreekwoord is dat zij met de voorzeggingen der profeten, rakende hun ondergang, niet te doen hadden, overmits God naar zijne lankmoedigheid den tijd van de aankomst hun verderfs, dien de profeten kort maakten, verlengen zou, of dat hunne profetieën nimmermeer waarachtig zouden bevonden worden.
23Daarom zeg tot hen: Alzo zegt de Heere Heere: Ik zal dit spreekwoord doen ophouden, dat zij het niet meer ten spreekwoord gebruiken zullen in Israël. Maar spreek tot hen: De dagen zijn nabij gekomen, en het woord van ieder gezicht. ▼▼ De dagen zijn nabij gekomen, Dat is, de tijd van hun ondergang.
,
▼▼ het woord Dat is, de profetie van hunne uitroeiïng door de Chaldeën.
,
▼▼ ieder gezicht Dat is, den inhoud, de uitvoering van elke profetie, rakende uw voorzegd verderf.
24Want geen ijdel gezicht zal er meer wezen, noch vleiende waarzegging, in het midden van het huis Israëls. ▼▼ ijdel gezicht zal er meer wezen, Dat is, valse en leugenachtige voorzegging. Alzo Lam 2:14 , onder Eze 13:6-7 ; Zec 10:2 , ijdelheid voor valsheid. Zie Job 31:5 .
,
▼▼ vleiende waarzegging, Hebreeuws, gladde, of desgenen die glad is; te weten van mond, door vleiïng en schoonspreken. Vergelijk Pro 5:3 , en Pro 26:28 , en de aantekening. Hij spreekt van de valse profeten, die de ware profeten tegenspraken en het volk met zoete en aangename voorzeggingen in hun ongeloof en kwaad leven voedden. Anders, slibberige; dat is twijfelachtige.
25Want Ik ben de Heere, Ik zal spreken; het woord, dat Ik zal spreken, zal gedaan worden, de tijd zal niet meer uitgesteld worden; want in uw dagen, o wederspannig huis, zal Ik een woord spreken, en hetzelve doen, spreekt de Heere Heere. ▼▼ zal niet meer Want de belegering van Jeruzalem door Nebukadnezar is kort daarna gevolgd.
,
▼▼ uitgesteld worden; Hebreeuws eigenlijk, vertrokken, of vertogen.
,
▼▼ uw dagen, Dat is, in uw leven.
26Verder geschiedde het woord des Heeren tot mij, zeggende: 27Mensenkind, zie, die van het huis Israëls zeggen: Het gezicht dat hij ziet, is voor vele dagen, en hij profeteert van tijden, die verre zijn. ▼▼ voor vele dagen, Dat is, voor langen tijd, eer het vervuld zal worden, zodat de straf op onze dagen niet aankomen zal. Zij loochenen niet openbaar de waarheid der profetie, maar om zichzelven in slaap te wiegen, stellen zij die lang uit.
,
▼▼ hij profeteert van tijden, Zij menen den profeet Ezechiël.
28Daarom zeg tot hen: Alzo zegt de Heere Heere: Geen Mijner woorden zullen meer uitgesteld worden; het woord, hetwelk Ik gesproken heb, dat zal gedaan worden, spreekt de Heere Heere.
Copyright information for
DutSVVA