Ezekiel 20
1En het geschiedde in het zevende jaar, in de vijfde maand, op den tienden derzelver maand, dat er mannen uit de oudsten van Israël kwamen, om den Heere te vragen; en zij zaten neder voor mijn aangezicht. ▼ , ▼ , ▼ , ▼ 2Toen geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: 3Mensenkind, spreek tot de oudsten van Israël, en zeg tot hen: Alzo zegt de Heere Heere: Komt gij, om Mij te vragen? Zo waarachtig als Ik leef, zo Ik van u gevraagd worde, spreekt de Heere Heere. ▼ 4Zoudt gij hun recht geven, zoudt gij hun recht geven, o mensenkind? Maak hun de gruwelen hunner vaderen bekend; ▼▼ recht geven, Hebreeuws, oordelen; dat is hier voorspreken, ontschuldigen, verdedigen, verantwoorden, verweren. Alzo onder Eze 22:2 , en Eze 23:36 ; vergelijk de aantekening Gen 15:14 , over het woord richten; anders: zult gij hen [niet] oordelen, of richten? enz. dat is, oordelende bestraffen, gelijk volgt.
,
▼
,
▼▼ gruwelen hunner vaderen bekend; Te weten die zij met hunne vaderen gemeen hebben; opdat zij verzinnen hoe diep zij in hunne boosheid steken en hoe lang Ik hen daarin verdragen heb.
5En zeg tot hen: Alzo zegt de Heere Heere: Ten dage als Ik Israël verkoos, zo hief Ik Mijn hand op tot het zaad van het huis Jakobs, en maakte Mijzelven hun in Egypteland bekend; ja, Ik hief Mijn hand tot hen op, zeggende: Ik ben de Heere, uw God. ▼
,
▼
,
▼
,
▼ 6Ten zelven dage hief Ik Mijn hand tot hen op, dat Ik hen uit Egypteland uitvoeren zou, in een land, dat Ik voor hen uitgespeurd had, vloeiende van melk en honig, hetwelk het sieraad is van alle landen. ▼
,
▼▼ hetwelk het sieraad is van alle landen Alzo onder vs.15, en Eze 26:20 . Zie ook van de heerlijkheid van het land Kanaän, Deu 8:7 , en Deu 32:13 ; Psa 106:24 .
7En Ik zeide tot hen: Een ieder werpe de verfoeiselen zijner ogen weg; en verontreinigt ulieden niet met de drekgoden van Egypte; Ik, de Heere, ben uw God. ▼
,
▼▼ verontreinigt ulieden niet Hetwelk geschiedt met die ter afgoderij op te richten, en hun godsdienstige eer inwendiglijk of uitwendiglijk te bewijzen. Alzo onder vs.30,31, en Eze 23:7 , en Eze 36:25 . Afgoderij is geestelijke onreinheid. Vergelijk Gen 35:2 , en 2Ch 29:16 , enz. Hierom wordt zij ook hoererij, of overspel genaamd. Zie Lev 17:7 .
,
▼▼ de drekgoden van Egypte; Die zeer gruwelijk en belachelijk waren, gelijk de kalven, krokodillen, apen, de ibis, welken men schrijft in Egypte een vogel te zijn als een ooievaar, die de slangen opeet, enz.
8Maar zij waren wederspannig tegen Mij, en wilden naar Mij niet horen; niemand wierp de verfoeiselen zijner ogen weg, noch verliet de drekgoden van Egypte; daarom zeide Ik, dat Ik Mijn grimmigheid over hen uitgieten zou, om Mijn toorn tegen hen te volbrengen in het midden van Egypteland. ▼
,
▼
,
▼ 9Doch Ik deed het om Mijns Naams wil, opdat hij niet ontheiligd wierde voor de ogen der heidenen, in welker midden zij waren; aan welke Ik Mij, voor derzelver ogen, bekend gemaakt heb, om hen uit Egypteland uit te voeren. ▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ welke Ik Mij, Namelijk Israëlieten.
,
▼ 10En Ik voerde hen uit Egypteland, en bracht hen in de woestijn. ▼▼ woestijn Die zich uitstrekt van de Rode zee tot aan de grenzen van het land Kanaän.
11Daar gaf Ik hun Mijn inzettingen, en maakte hun Mijn rechten bekend, dewelke, zo ze een mens doet, zal hij door dezelve leven. ▼
,
▼ 12Daartoe ook gaf Ik hun Mijn sabbatten, om een teken te zijn tussen Mij en tussen hen, opdat zij zouden weten, dat Ik de Heere ben, Die hen heilige. ▼
,
▼▼ teken te zijn Dat is, een ceremonieële afbeelding en beduiding van den geestelijken en eeuwigen sabbat. Alzo onder vs.20.
,
▼ 13Maar het huis Israëls werd wederspannig tegen Mij in de woestijn; zij wandelden in Mijn inzettingen niet, en verwierpen Mijn rechten; dewelke, zo ze een mens doet, zal hij door dezelve leven; en zij ontheiligden Mijn sabbatten zeer, dat Ik zeide, Mijn grimmigheid te zullen uitgieten over hen in de woestijn, om hen te verdoen. ▼▼ ontheiligden Mijn sabbatten zeer, Te weten mits daarop te doen wat God verboden en te laten wat Hij geboden had.
14Maar Ik deed het om Mijns Naams wil, opdat die niet ontheiligd werd voor de ogen van die heidenen, voor welker ogen Ik hen uitvoerde. ▼▼ deed het om Mijns Naams wil, Te weten dat Ik hun naar mijn genadige belofte gedaan heb. Zie boven vs.9. Anders: Ik deed het; te weten mits hen dikwijls te straffen, als zij tegen mij in de woestijn murmureerden en zondigden.
,
▼▼ uitvoerde Te weten uit Egypteland, gelijk boven vs.6.
15Evenwel hief Ik ook Mijn hand op tot hen in de woestijn, dat Ik hen niet zou brengen in het land, dat Ik hun gegeven had, vloeiende van melk en honig, hetwelk het sieraad is van alle landen; ▼▼ hief Ik ook Mijn hand op Zie boven vs.5.
,
▼▼ vloeiende van melk en honig, Zie boven vs.6.
16Daarom dat zij Mijn rechten verwierpen, en in Mijn inzettingen niet wandelden, en Mijn sabbatten ontheiligden; want hun hart wandelde hun drekgoden na. ▼▼ en in Mijn inzettingen niet wandelden, Of, en in mijne inzettingen, in die niet wandelen; of, en aangaande mijne inzettingen, in die niet wandelden. De zin is enerlei.
,
▼ 17Doch Mijn oog verschoonde hen, dat Ik hen niet verdierf, en geen voleinding met hen maakte in de woestijn. ▼ 18Maar Ik zeide tot hun kinderen in de woestijn: Wandelt niet in de inzettingen uwer vaderen, en onderhoudt hun rechten niet, en verontreinigt u niet met hun drekgoden. ▼▼ tot hun kinderen in de woestijn Dat is, tot de zonen en de dochters dergenen, die Ik krachtiglijk uit Egypteland geleid had.
,
▼
,
▼
,
▼▼ verontreinigt u niet Zie boven vs.7.
19Ik ben de Heere, uw God, wandelt in Mijn inzettingen, en onderhoudt Mijn rechten, en doet dezelve. ▼ 20En heiligt Mijn sabbatten, en zij zullen tot een teken zijn tussen Mij en tussen ulieden, opdat gij weet, dat Ik, de Heere, uw God ben. ▼
,
▼▼ teken zijn tussen Mij en tussen ulieden, Zie boven vs.12.
21Maar die kinderen waren ook wederspannig tegen Mij; zij wandelden niet in Mijn inzettingen, en Mijn rechten namen zij niet waar, om die te doen; dewelke, zo ze een mens doet, zal hij door dezelve leven; zij ontheiligden Mijn sabbatten, dat Ik zeide, Mijn grimmigheid te zullen uitgieten over hen, volbrengende Mijn toorn tegen hen in de woestijn. ▼
,
▼
,
▼▼ volbrengende Mijn toorn Alzo boven vs.8.
22Doch Ik keerde Mijn hand af, en deed het om Mijns Naams wil, opdat hij voor de ogen der heidenen niet zou ontheiligd worden, voor welker ogen Ik hen uitgevoerd had. ▼▼ Ik keerde Mijn hand af, Te weten van mijn toorn over hen te volbrengen.
,
▼▼ deed het om Mijns Naams wil, Te weten dat Ik hen niet in de woestijn vernielde.
,
▼▼ ontheiligd worden, Alzo boven vs.9.
23Ik hief ook Mijn hand tot hen op in de woestijn, dat Ik hen verspreiden zou onder de heidenen, en hen verstrooien in de landen; ▼ 24Omdat zij Mijn rechten niet gedaan hadden, maar Mijn inzettingen verworpen en Mijn sabbatten ontheiligd hadden, en hun ogen achter de drekgoden hunner vaderen waren. ▼ 25Daarom gaf Ik hun ook besluitingen, die niet goed waren, en rechten, waarbij zij niet leven zouden. ▼▼ besluitingen, Dat is, gezette vonnissen en ordinantiën van mijn rechtvaardig oordeel, inhoudende de straffen, die zij verdiend hadden en ook hebben moeten lijden. Zo is ook het Hebreeuwse woord genomen Job 23:14 ; Psa 2:7 ; alzo is het volgende woord rechten genomen voor straffen, die hun om hunne zonden recht toekwamen.
,
▼▼ niet goed waren, Dat is hun niet aangenaam of welbekomende, maar zeer kwaad en verderflijk. Zie van deze straffen Num 16:23 , enz., en Num 21:6 , en Num 25:4 , enz. Anderen verstaan door deze kwade inzettingen de afgodische wetten der heidenen, welke God gezegd wordt den Israëlieten gegeven te hebben, omdat Hij door een rechtvaardig oordeel hen daarin heeft laten wandelen tot hun verderf, overmits zij zijn heilige wetten verlieten; vergelijk Psa 81:12-13 ; Rom 1:24 , enz. 2Th 2:11 .
,
▼▼ waarbij zij niet leven zouden Hetwelk vervuld is als zij vergaan zijn in de woestijn en daarna.
26En Ik verontreinigde hen in hun giften, omdat zij door het vuur deden doorgaan al wat de baarmoeder opent; opdat Ik ze verwoesten zou, ten einde dat zij zouden weten, dat Ik de Heere ben. ▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ opdat Ik ze verwoesten zou, Want God had hen gedreigd, indien zij de heidense gruwelen navolgden, dat Hij hun land verwoesten zou; Lev 26:22 , Lev 26:31-32 , enz.
27Daarom, mensenkind, spreek tot het huis Israëls, en zeg tot hen: Alzo zegt de Heere Heere: Hiermede nog hebben Mij uw vaderen gesmaad, dat zij door overtreding tegen Mij overtreden hebben. ▼ 28Als Ik hen in het land gebracht had, over hetwelk Ik Mijn hand opgeheven had, om hetzelve hun te geven, zo zagen zij naar allen hogen heuvel en alle dicht geboomte, en offerden daar hun offeren, en zij gaven daar hun tergende offeranden, en daar zetten zij hun liefelijken reuk, en daar offerden zij hun drankofferen. ▼▼ Als Ik hen Hier wordt verhaald de voorgemelde zonderlinge overtreding.
,
▼▼ in het land gebracht had, Dat is, in het land Kanaän, dat Ik hunnen vaderen beloofd had.
,
▼
,
▼▼ tergende offeranden, Hebreeuws, de terging hunner offerande; dat is de offeranden, waarmede zij mij tergden en tot toorn verwekten.
,
▼ 29En Ik zeide tot hen: Wat is die hoogte, waarhenen gij gaat? Nochtans is de naam daarvan genoemd hoogte, tot op dezen dag toe. ▼▼ hoogte, Wat de afgodische hoogten geweest zijn, zie Lev 26:30 . De Heere, aldus sprekende, vraagt spottenderwijze wat het te beduiden had, dat zij daarheen gingen om te offeren. Want, hoewel hij hun zulks doorgaans door zijne profeten verboden had, zo bleef nochtans met den afgodendienst zelfs de naam der plaats bij hen in eer en waarde.
30Daarom zeg tot het huis Israëls: Alzo zegt de Heere Heere: Zijt gij verontreinigd geworden in den weg uwer vaderen, en hoereert gij achter hun verfoeiselen? ▼▼ Zijt gij Te weten door de eer en den dienst, die gij den afgoden doet. Zie boven vs.7.
,
▼▼ verontreinigd geworden Anders: zijt gij [niet] verontreinigd geworden, enz.
,
▼
,
▼ 31Ja, met het offeren uwer gaven, met uw kinderen door het vuur te doen doorgaan, zijt gij verontreinigd aan al uw drekgoden tot op dezen dag toe; en zou Ik van u gevraagd worden, o huis Israëls? Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zo Ik van u gevraagd worde! ▼▼ Ja, Anders: Want als gij uwe gaven offert, [en] als gij uwe kinderen door het vuur doet doorgaan, enz., zou Ik dan van u gevraagd worden?
,
▼ 32Daarom, dat in uw geest opgeklommen is, zal geenszins geschieden, dat gij zegt: Wij zullen als de heidenen en als de geslachten der landen zijn, dienende hout en steen. ▼
,
▼▼ zal geenszins geschieden, Hebreeuws, zal zijnde niet zijn, of geschiedende niet geschieden.
,
▼ 33Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere: Zo Ik niet met een sterke hand, en uitgestrekten arm, en met een uitgegoten grimmigheid over u zal regeren! ▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ over u zal regeren Dat is, uw Heere en Koning zijn, zulks dat het in uwe vrijheid en vermogen niet staan zal van mij af te gaan en mij te verlaten om een anderen overheer te verkiezen.
34Want Ik zal u uit de volken voeren, en u vergaderen uit de landen, waarin gij verstrooid zijt, door een sterke hand, en door een uitgestrekten arm, en door een uitgegoten grimmigheid. ▼▼ uit de volken voeren, Velen verstaan door dezen, die met den koning Jojachin weggetrokken zijn naar Babel, 2Ki 24:12 . Hoewel daaronder ook kunnen verstaan worden die door de laatste belegering onder Zedekia in de omliggende landen verstrooid zijn geworden. Vergelijk Jer 40:11-12 .
35Daartoe zal Ik u brengen in de woestijn der volken, en Ik zal met u aldaar rechten, aangezicht aan aangezicht; ▼
,
▼▼ rechten, Of, pleiten. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk geoordeeld of gerecht te worden voor een rechter; Psa 109:7 ; Pro 29:9 . Nu is er geen andere opperste Rechter dan God alleen, maar Hij wordt gezegd geoordeeld te worden, als Hij door zijn rechtvaardige straffen den mens alzo overtuigt van zijne zonden, dat ook andere mensen oordelen dat de zondaar om dezelve rechtvaardig gestraft wordt; zie boven Eze 17:20 .
,
▼ 36Gelijk als Ik gerecht heb met uw vaderen in de woestijn van Egypteland, alzo zal Ik met u rechten, spreekt de Heere Heere. 37En Ik zal ulieden onder de roede doen doorgaan, en Ik zal u brengen onder den band des verbonds. ▼
,
▼▼ u brengen Te weten die Ik afgezonderd heb.
,
▼▼ onder den band des verbonds Dat is, tot de gehoorzaamheid, die gij mij schuldig zijt uit kracht van het verbond, dat Ik met u gemaakt heb.
38Daartoe zal Ik, die rebel zijn, en die tegen Mij overtreden, uit ulieden uitzuiveren; Ik zal hen uit het land hunner vreemdelingschappen uitvoeren, en zij zullen in het landschap Israëls niet weder komen, en gij zult weten, dat Ik de Heere ben. ▼▼ die rebel zijn, Te weten Israël.
,
▼▼ uitzuiveren; Of, uitvagen; dat is afscheiden van degenen, die Ik tot mijn eigendom verkoren heb en die mijn woord gehoorzaam zijn.
,
▼▼ uit het land Dat is, uit het land van Juda. Hij spreekt vande Joden, die nog met Zedekia in Judea waren, en hij noemt dat land, van hetwelk zij zich beroemden de rechte erfgenamen te zijn, het land hunner vreemdelingschap, omdat het nu meest overheerd was van den koning van Babel, en dat zij door hunne rebellie tegen hem, ja ook zelfs tegen God, hun recht daartoe verloren hadden. Sommigen verstaan door het land hunner vreemdelingschappen het landschap van Chaldea, waar wel enige goddelozen zouden uitgevoerd, maar van God verdaan worden, en in het land Israëls niet komen.
,
▼▼ uitvoeren, Te weten om gevankelijk gevoerd te worden naar Babel.
,
▼▼ in het landschap Israëls Dat is, in hetzelve land.
,
▼▼ niet weder- komen, Te weten omdat zij in de Babylonische gevangenschap zouden sterven.
39En gijlieden, o huis Israëls, alzo zegt de Heere Heere: Gaat henen, dient een ieder zijn drekgoden, ook hierna, dewijl gijlieden naar Mij niet hoort; doch ontheiligt niet meer Mijn heiligen Naam, met uw giften en met uw drekgoden. ▼
,
▼▼ hierna, Te weten nadat gij uit Judea gevankelijk zult weggevoerd zijn.
,
▼▼ Mijn heiligen Naam, Hebreeuws, den naam mijner heiligheid.
,
▼▼ uw giften en met uw drekgoden Te weten die gij uwen afgoden geeft en offert, en dat kwanswijs uit een goede bedoeling, tot mijne eer, gelijk gij voorgeeft.
40Want op Mijn heiligen berg, op den hogen berg Israëls, spreekt de Heere Heere, daar zal Mij het ganse huis Israëls in het land dienen, zij allen; daar zal Ik welgevallen aan hen nemen, en daar zal Ik uw hefofferen eisen, en de eerstelingen uwer heffingen met al uw geheiligde dingen. ▼
,
▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ geheiligde dingen Te weten die mij geheiligd en toegeëigend zullen worden.
41Ik zal een welgevallen aan ulieden nemen om den liefelijken reuk, wanneer Ik u van de volken uitvoeren, en u vergaderen zal uit de landen, in dewelke gij zult verstrooid zijn, en Ik zal in u geheiligd worden voor de ogen der heidenen. ▼
,
▼ 42En gij zult weten, dat Ik de Heere ben, als Ik u in het landschap Israëls gebracht zal hebben, in het land, waarover Ik Mijn hand opgeheven heb, om hetzelve uw vaderen te geven. 43Daar zult gij dan gedenken aan uw wegen, en aan al uw handelingen waarmede gij u verontreinigd hebt, en gij zult van u zelven een walging hebben over al uw boosheden, die gij gedaan hebt. ▼
,
▼
,
▼ 44Zo zult gij weten, dat Ik de Heere ben, als Ik met u gedaan zal hebben, om Mijns Naams wil, niet naar uw boze wegen, noch naar uw verdorven handelingen, o huis Israëls, spreekt de Heere Heere. ▼▼ om Mijns Naams wil, Zie boven vs.9.
45Verder geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: 46Mensenkind, zet uw aangezicht naar den weg van het zuiden, en drup tegen het zuiden; en profeteer tegen het woud van het veld in het zuiden. ▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ woud van het veld in het zuiden Versta het land van Juda, hetwelk zo vol mensen is geweest, gelijk een bos vol is van bomen. Vergelijk vs.47.
47En zeg tot het zuiderwoud: Hoor des Heeren woord: Alzo zegt de Heere Heere: Ziet, Ik zal een vuur in u aansteken, hetwelk in u allen groenen boom en allen dorren boom verteren zal; de vlammende vlam zal niet uitgeblust worden, maar daardoor zullen verbrand worden alle aangezichten van het zuiden tot het noorden toe. ▼
,
▼
,
▼
,
▼
,
▼ 48En alle vlees zal zien, dat Ik, de Heere, dat aangestoken heb; het zal niet uitgeblust worden. ▼ 49En ik zeide: Ach, Heere Heere, zij zeggen van mij: Is hij niet een verdichter van gelijkenissen? ▼▼ zij zeggen van mij Te weten spottende met mijn persoon, dienst en beroeping.
,
▼
Copyright information for
DutSVVA