Ezekiel 23
1Verder geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: 2Mensenkind! daar waren twee vrouwen, dochteren van een moeder. ▼▼ twee vrouwen, Versta, Juda en de tien stammen, beide afkomstig uit Israël. Vergelijk Jer 3:7-8 , Jer 3:10 , en boven Eze 16:44-45 .
3Dezen hoereerden in Egypte; in haar jeugd hoereerden zij; daar werden haar borsten gedrukt, en daar werden de tepelen haars maagdoms betast. ▼
,
▼
,
▼▼ betast Of, gehandeld. Hebreeuws, zij handelden, of betastten; dat is, men deed het, het werd gedaan. Hun afgodische handelingen worden alzo op verbloemde wijze verhaald. Alzo onder vs.8, enz. Anders: bedorven, of verbroken.
4Haar namen nu waren: Ohola, de grootste, en Oholiba, haar zuster; en zij werden de Mijne, en baarden zonen en dochteren; dit waren haar namen: Samaria is Ohola, en Jeruzalem Oholiba. ▼▼ namen nu waren Versta, figuurlijke namen.
,
▼▼ Ohola, Dat is, hunne tent, of tabernakel; alzo noemt God de tien stammen, en Samaria [hunne hoofdstad, Isa 7:9 , gelijk volgt] omdat zij zich van Juda, Gods tempel en waren dienst hadden afgezonderd, en een godsdienst afzonderlijk op zichzelven aangesteld. Zie 1Ki 12:16 , 1Ki 12:28-29 , enz.
,
▼▼ grootste, Alzo worden de tien stammen genoemd vanwege hun macht en aanzien.
,
▼▼ Oholiba, Dat is, mijne tent [is] in, of onder haar. Alzo noemt God Jeruzalem en Judea, omdat zijn tempel en godsdienst aldaar waren, die Hij zelf had verordineerd.
,
▼
,
▼▼ haar namen Versta, eigenlijke en niet figuurlijke namen.
5Ohola nu hoereerde, zijnde onder Mij; en zij werd verliefd op haar boelen, op de Assyriërs, die nabij waren; ▼▼ onder Mij; Dat is, hoewel zij mijn getrouwde vrouw en onder mijn beheer was, zo werd zij mij nochtans ontrouw en boeleerde met anderen, in mijne plaats, gelijk het Hebreeuwse woord ook kan worden overgezet, doch niet zonder al zulke vervullling van den zin.
,
▼▼ boelen, De heidense volken, met wie zij verbond maakte en hunne afgoden aannam; zie vs.7, 30, enz.
,
▼▼ Assyriërs, Hebreeuws, Assur.
,
▼ 6Bekleed met hemelsblauw, vorsten en overheden, altemaal gewenste jongelingen, ruiteren, rijdende op paarden. ▼▼ gewenste jongelingen, Hebreeuws, jongelingen der begeerte, of van den wens; dat is, begeerlijke, gewenste, en alzo, lieflijke, aangename, enz.; alzo vs.12, 23.
7Alzo dreef zij haar hoererijen met dezelve, die allen de keure der kinderen van Assur waren; en met allen, op dewelke zij verliefd was, met al derzelver drekgoden, verontreinigde zij zich. ▼▼ dreef zij haar hoererijen Hebreeuws eigenlijk, gaf, of overgaf zij hare hoererijen aan hen; dat is zij stelde zich als een onbeschaamde hoer.
,
▼
,
▼▼ met allen, Of, de woorden een weinig verzet zijnde, aldus: En zij verontreinigde zich met al derzelver drekgoden, en met allen, op welken zij verliefd was.
8Zij verliet ook haar hoererijen niet, gebracht uit Egypte; want zij hadden bij haar in haar jeugd gelegen, en zij hadden de tepelen haars maagdoms betast, en zij hadden hun hoererij over haar uitgestort. ▼
,
▼▼ betast, Gelijk boven vs.3.
9Daarom gaf Ik haar in de hand van haar boelen over, in de hand der kinderen van Assur, op dewelke zij verliefd was. ▼ 10Dezen ontdekten haar schaamte, haar zonen en haar dochteren namen zij weg, maar haar doodden zij met het zwaard; en zij kreeg een naam onder de vrouwen, nadat men gerichten over haar geoefend had. ▼
,
▼▼ haar doodden zij met het zwaard; Het voornaamste lichaam van het volk; vergelijk onder vs.25.
,
▼▼ naam onder de vrouwen, Dat is, zij werd vermaard als een bijzonder voorbeeld en spiegel van Gods rechtvaardig oordeel, onder alle volken.
,
▼▼ gerichten over haar geoefend had Dat is, haar gestraft om hare trouweloosheid, tegen God en hare bondgenoten begaan.
11Als haar zuster, Oholiba, dit zag, zo verdierf zij haar minne nog meer dan zij, en haar hoererijen meer dan de hoererijen van haar zuster. ▼▼ Oholiba, Jeruzalem en Juda, gelijk boven vs.4.
,
▼▼ die, Zij maakten het erger dan Ohola; dat is, de tien stammen, zich niet spiegelende aan hun voorbeeld; vergelijk dit met Jer 3:8-11 , en boven Eze 16:47 , Eze 16:51 .
12Zij werd verliefd op de kinderen van Assur, de vorsten en overheden, die nabij waren, bekleed met volkomen sieraad, ruiteren, rijdende op paarden, altemaal gewenste jongelingen. ▼
,
▼▼ nabij waren, Gelijk boven vs.5.
,
▼▼ volkomen sieraad, Hebreeuws, volkomenheid; te weten van sieraad.
,
▼▼ gewenste jongelingen Gelijk boven vs.6.
13Toen zag Ik, dat zij verontreinigd was; zij hadden beiden enerlei weg. ▼ 14Ja, zij deed tot haar hoererijen nog meer toe; want toen zij geschilderde mannen aan den wand zag, de beelden der Chaldeen, geschilderd met menie, ▼
,
▼▼ wand zag, Te weten in hun eigen land, gelijk de uitlandse schilderijen, inzonderheid van prachtige natiën overal plegen omgevoerd en nageschilderd te worden, om de nieuwsgierigheid en pracht van vele mensen te voldoen.
,
▼ 15Gegord met een gordel aan hun lenden, hebbende overvloedig geverfde hoeden op hun hoofden, die allen in het aanzien hoofdmannen waren, naar de gelijkenis der kinderen van Babel, van Chaldea, het land hunner geboorte; ▼▼ overvloedig geverfde hoeden Of, geverwde overvloedige, of zeer nederhangende, zwaaiende.
,
▼▼ land hunner geboorte; Vanwaar zij in Juda gevoerd waren, of immers gemaald, òf geschilderd naar het kleed, dat men in Babel droeg.
16Zo werd zij op dezelve verliefd met het opzien van haar ogen, en zij zond boden tot hen, naar Chaldea. ▼▼ verliefd Gelijk onkuische vrouwen op vreemde prachtige schilderijen ontstoken en verzot worden, alzo ging het Juda met de schilderijen der Chaldeën. Zie een begin en vonk van zulks 2Ki 20:12-13 , enz., boven Eze 16:29 .
,
▼▼ met het opzien van haar ogen, Dat is, zo haast als hij ze met ogen aanzag, ontbrandde zij met een heidense, vleselijke en afgodische toegenegenheid.
17De kinderen van Babel nu kwamen tot haar in tot het leger der minne, en verontreinigden haar met hun hoererij; ook verontreinigde zij zich met hen; daarna werd haar ziel van hen afgetrokken. ▼▼ leger der minne, Dat is, om bij haar te slapen; dat is, verbond met haar te maken.
,
▼▼ hen ZIj vervreemde van de Chaldeën en week van hen af, lust krijgende tot Egypte. Zie vs.21.
,
▼▼ afgetrokken Of, week af, scheidde zich, begaf zich af van hen; [naar den aard van den onkuisen brand] alzo vs.18, 22, 28.
18Alzo ontdekte zij haar hoererijen, en ontdekte haar schaamte; toen werd Mijn ziel van haar afgetrokken, gelijk als Mijn ziel was afgetrokken van haar zuster. ▼▼ zuster Israël, of de tien stammen, boven genoemd Ohola.
19Doch zij vermenigvuldigde haar hoererijen, gedenkende aan de dagen van haar jeugd, als zij gehoereerd had in het land van Egypte. ▼▼ als zij gehoereerd had Of, [in] welke, of, hoe.
,
▼▼ Egypte Gelijk boven vs.3.
20En zij werd verliefd meer dan derzelver bijwijven, welker vlees is als het vlees der ezelen, en welker vloed is als de vloed der paarden. ▼▼ derzelver bijwijven, Egyptenaars, dat is, zij gedroeg zich veel onmatiger en zotter dan andere volken, die vanouds met Egypte waren verenigd geweest. Sommigen verstaan hier de Babyloniërs en Chaldeën.
,
▼
,
▼▼ paarden Of, hengsten.
21Alzo hebt gij weder opgehaald de schandelijke daad uwer jeugd, als die van Egypte uw tepelen betastten, vanwege de borsten uwer jeugd. ▼▼ weder opgehaald Hebreeuws, bezocht; welk woord in onze taal somtijds ook in die betekenis gebruikt wordt, als men spreekt van dit of dat eens weder te bezoeken, beproeven, onderleggen.
22Daarom, o Oholiba! alzo zegt de Heere Heere: Zie, Ik zal uw boelen, van welke uw ziel is afgetrokken, tegen u verwekken, en Ik zal hen van rondom tegen u aanbrengen. ▼
,
▼▼ afgetrokken, Versta, van de Chaldeën, gelijk boven vs.17.
23De kinderen van Babel en alle Chaldeen, Pekod, en Soa, en Koa, en alle kinderen van Assur met hen; gewenste jongelingen, die allen vorsten en overheden zijn, hoofdmannen en vermaarde lieden, die allen te paard rijden. ▼ 24Die zullen tegen u komen met karren, wagenen en wielen, en met een vergadering van volken, rondassen, en schilden, en helmen; zij zullen zich rondom tegen u zetten; en Ik zal voor hun aangezicht het gericht stellen, en zij zullen u richten naar hun rechten. ▼▼ karren, Of, strijdwagens, slagwagens, en dan het volgende woord rijwagens. In het Hebreeuws staan deze woorden allen in het enkelvoudig getal, kar, wagen, wiel, rondas, schild, helm, naar het gebruik van deze spraak.
,
▼▼ tegen u zetten; Dat is, u belegeren.
,
▼▼ gericht stellen, Dat is, Ik zal hun het recht voorleggen, dat zij over u gebruiken zullen; Ik zal hen gebruiken als uitvoerders van mijne gerichten over u, Ik zal hen alzo regeren, dat zij u uw verdiend loon zullen geven.
,
▼▼ rechten Of, wijze, gewoonte, manieren van doen; zoals wij afvalligen en meinedigen, idem overspeleressen, plegen te straffen; zie daarvan het volgende.
25En Ik zal Mijn ijver tegen u zetten, dat zij in grimmigheid met u zullen handelen; zij zullen uw neus en uw oren afnemen, en het laatste van u zal door het zwaard vallen; zij zullen uw zonen en uw dochteren wegnemen, en het laatste van u zal door het vuur verteerd worden. ▼▼ ijver tegen u zetten, Mijn ernstige en rechtvaardige wraak over uwe ontrouw, tegen mij begaan.
,
▼▼ afnemen, Of, wegdoen; dat is, afsnijden, gelijk de Egyptenaars de overspeleressen plachten te doen; waardoor verder verstaan wordt alle soorten van wreedheid, die de vijanden aan hen zouden bewijzen.
,
▼▼ het laatste van u Dat is, dat laatst van u overig is, uw overblijfsel. Anders: uw laatste zal zijn dat gij door het zwaar vallen zult; dat is, het einde, of, eindelijk zult gij, enz., alzo in het volgende.
26Zij zullen u ook uw klederen uittrekken, en uw sieraadtuig wegnemen. 27Zo zal Ik uw schandelijkheid van u doen ophouden, mitsgaders uw hoererij, gebracht uit Egypteland; en gij zult uw ogen naar hen niet opheffen, en aan Egypte niet meer gedenken. ▼
,
▼▼ hen niet opheffen, Te weten de Egyptenaars.
28Want alzo zegt de Heere Heere: Zie, Ik zal u overgeven in de hand dergenen, die gij haat, in de hand dergenen, van dewelken uw ziel is afgetrokken. 29Die zullen met u handelen uit haat, en al uw arbeid wegnemen, en u naakt en bloot laten, dat uw hoerenschaamte ontdekt worde, mitsgaders uw schandelijkheid en uw hoererijen. ▼▼ arbeid wegnemen, Dat is, al wat gij met uwen arbeid verkregen hebt, al uw goed.
30Deze dingen zal men u doen, dewijl gij de heidenen nagehoereerd hebt, en omdat gij u met hun drekgoden verontreinigd hebt. ▼▼ zal men u doen, Of, zal Ik u doen, zullen zij u doen, omdat het Hebreeuwse woord [gelijk elders] zonder bepaling van personen gesteld is.
31In den weg uwer zuster hebt gij gewandeld, daarom zal Ik haar beker in uw hand geven. ▼▼ weg uwer zuster hebt gij gewandeld, Gelijk boven vs.13.
,
▼ 32Alzo zegt de Heere Heere: Gij zult den beker uwer zuster drinken, die diep en wijd is; gij zult tot belaching en spot worden; de beker houdt veel in. ▼▼ belaching en spot worden; Gelijk degenen, die zich vol gezopen hebben, plegen te worden.
,
▼▼ veel in Hebreeuws, is veel in het houden, of om te houden; dat is, daar mag veel drank in, gelijk wij spreken.
33Van dronkenschap en jammer zult gij vol worden; de beker van uw zuster Samaria is een beker der verwoesting en der eenzaamheid. ▼▼ jammer Het woord jammer of droefenis dient tot verklaring; alsof God zeide: Gij zult dronken en vol worden, maar het zal van droefenis en ellende zijn.
,
▼▼ de beker Anders: van, of met den beker, enz., [die] enz.
34Gij zult hem drinken en uitzuigen, en zijn scherven zult gij brijzelen, en uw borsten zult gij afrukken; want Ik heb het gesproken, spreekt de Heere Heere. ▼▼ zijn scherven Gelijk de dronken mensen, als razende, toornig en ontsteld zijnde, de drinkvaten wel in stukken smijten; alzo zult gij u uitermate verdrietig en ontsteld bevinden over mijne straffen.
,
▼▼ borsten zult gij afrukken; Met welke gij geestelijken hoerdom gepleegd hebt; dat is, gij zult uzelf vanwege uwe zonden verfoeien, door het gevoel der schrikkelijke straffen, die u daarom overkomen.
35Daarom, alzo zegt de Heere Heere: Omdat gij Mijner vergeten, en Mij achter uw rug geworpen hebt, zo draagt gij ook uw schandelijkheid en uw hoererijen. ▼
,
▼▼ uw schandelijkheid Dat is, de straf derzelve, alzo onder vs.49.
36En de Heere zeide tot mij: Mensenkind! zoudt gij Ohola en Oholiba recht geven? Ja, vertoon haar haar gruwelen. ▼▼ Ohola en Oholiba Zie boven vs.4.
,
▼ 37Want zij hebben overspel gedaan, en er is bloed in haar handen; en zij hebben met haar drekgoden overspel gedaan; daartoe hebben zij ook haar kinderen, die zij Mij gebaard hadden, voor hen door het vuur laten doorgaan, tot spijze. ▼
,
▼
,
▼▼ door het vuur Zie boven Eze 16:20-21 , Eze 16:36 , Eze 16:45 , met de aantekening, idem Eze 20:31 .
,
▼ 38Nog hebben zij Mij dit gedaan; zij hebben Mijn heiligdom ten zelven dage verontreinigd, en Mijn sabbatten ontheiligd. ▼▼ Mij dit gedaan; Of, tegen mij.
,
▼▼ Mijn heiligdom Anders: mijne heiligdommen; dat is de tempel, waarin het heilige en allerheiligste waren.
39Want als zij hun kinderen hun drekgoden geslacht hadden, zo kwamen zij op dienzelven dag in Mijn heiligdom, om dat te ontheiligen; en ziet, alzo hebben zij gedaan in het midden van Mijn huis. ▼
,
▼▼ heiligdom, Als willende mij nog kwanswijs ook enigszins dienen en eren. Vergelijk 2Ki 21:4-5 ; Jer 7:9-10 , en Jer 11:15 ; boven Eze 8:3 , Eze 8:6 , en onder Eze 43:8 .
40Dit is er ook, dat zij gezonden hebben tot mannen, die van verre zouden komen; tot dewelken als een bode gezonden was, ziet, zo kwamen zij, voor dewelken gij u wiest, uw ogen blankettet en u met sieraad versierdet; ▼▼ gezonden hebben tot mannen, Om ongeoorloofde verbonden te maken met heidense volken, om welken aan te lokken en te behandelen. God verhaalt, dat zij gelijke kunsten, werken, manieren en wijzen van doen gebruikt hebben, als de erge snode hoeren plegen te doen. Vergelijk Pro 7:16-17 , enz.
41En gij zat op een heerlijk bed, voor hetwelk een tafel toegericht was, en op hetwelk gij Mijn reukwerk en Mijn olie gezet hadt. ▼▼ Mijn reukwerk en Mijn olie gezet hadt Dat Ik u had gegeven, waarmede Ik u, als uw rechte man, begaafd en versierd had, en dat gij tot mijne eer schuldig waart te gebruiken. Vergelijk Hos 2:7-8 , en boven Eze 16:16-19 .
42Als nu het geruis der menigte daarop stil was, zo zonden zij tot mannen uit de menigte der mensen, en daar werden wijnzuipers aangebracht uit de woestijn; die deden armringen aan haar handen, en een sierlijke kroon op haar hoofden. ▼▼ daarop stil was, Te weten op het voorzegde bed, dat is, als deze zusters hare verbondshandelingen met die grote uitlandse meesters bestierd hadden, zonden zij naar anderen. Anders, en in hen [namelijk Judea en Israël] was ene stem van een vrolijke menigte; dat is, men hoorde er vreugde [als in hoerenhuizen] over de heidense verbonden, en met de menigte, of vermits de menigte der mensen; [dat is, van het gemeen gepeupel] werden Sabeërs aangebracht, enz.
,
▼▼ zonden zij Te weten, Ohola en Oholiba. Dit is hier ingevoegd tot aanvulling van den zin, uit vs.40.
,
▼▼ menigte der mensen, Dat is, van het gemene volk, of slechte lieden.
,
▼▼ wijnzuipers aangebracht Of, dronkaards, dronken mensen. Anders, Sabeërs, omdat het Hebreeuwse woord beide zou kunnen betekenen, en van de woestijn mede vermeld wordt, zodat men hierdoor allerlei gespuis van vele natiën, als Sabeërs [van wie zie Job 1:15 ] ; Arabieren, Moren, enz. [zijnde ook tot drinken en zuipen genegen] kan verstaan, tegen wie deze twee overspelige zusters zich als snode vuile hoeren mede gedragen hebben.
,
▼▼ armringen Of, armgesmijden, braceletien.
,
▼▼ haar handen, Te weten dezer hoeren.
,
▼▼ sierlijke kroon op haar hoofden Hebreeuws, kroon des sieraads.
43Toen zeide Ik van deze, die van overspelerijen verouderd was: Nu zullen zij hoereren de hoererijen dezer hoer, en die ook. ▼▼ zeide Ik van deze, Dat is, Ik dacht; menselijk gesproken, om de ongetemde boosheid van het volk uit te drukken.
,
▼▼ verouderd was Of, versleten. Dit kan men duiden op Ohola, als welker hoererij al onder Jerobeam, na Salomo's dood, begonnen was; of van Oholiba, die het langst in haar land gebleven is, of van elk dezer beide. Anders: en Ik zeide deze oude [hare] overspelerijen aan; dat is, Ik bestrafte haar daarover door mijne profeten, doch tevergeefs, gelijk volgt.
,
▼▼ Nu zullen zij hoereren Alsof de Heere zeide: Nu schijnt dat, niettegenstaande haren ouderdom, hare hoererij opnieuw weder beginnen zal. Anders: nu zullen zij de hoererijen dezer [hoeren] uithoereren, en zij zelf [ook]; dat is, nu zullen zij immers eens moede worden en ophouden, zo die van buiten komen om met deze hoeren te hoereren, als deze hoeren zelf; maar neen, het tegendeel is gebleken. Anders: [dat] zij nu met deze, dan met die hoereren. Deze woorden worden, vanwege de kortheid, verscheidenlijk overgezet.
,
▼▼ en die ook Of, en [ook] der andere. Het zal nu weder aangaan. Of, gelijk anderen, het zal eens ophouden met deze beide.
44En men ging tot haar in, gelijk men ingaat tot een vrouw, die een hoer is; alzo gingen zij in tot Ohola en tot Oholiba, die schandelijke vrouwen. ▼▼ schandelijke vrouwen Hebreeuws, vrouwen der schandelijkheid.
45Rechtvaardige mannen dan, die zullen haar richten naar het recht der overspeelsters, en naar het recht der bloedvergietsters; want zij zijn overspeelsters, en bloed is in haar handen. ▼▼ Rechtvaardige mannen dan, Dit kan men in het algemeen nemen, alsof de Heere zeide: Alle eerlievende rechtvaardige mannen zullen deze hoeren moeten veroordelen. Of, men kan het duiden op de Assyriërs en Babyloniërs, die rechtvaardigen genoemd worden, omdat zij de uitvoerders geweest zijn van Gods gerechtigheid over Israël en Juda, en zelfs gelegenheid en reden daartoe hadden, vanwege hunne meinedigheid en rebellie; zie vs.46.
,
▼▼ richten Of, veroordelen.
,
▼
,
▼▼ bloed is in haar handen Gelijk boven vs.37.
46Want alzo zegt de Heere Heere: Ik zal een vergadering tegen haar doen opkomen, en zal ze ter beroering en ten roof overgeven. ▼ 47En de vergadering zal ze met stenen stenigen, en dezelve met hun zwaarden nederhouwen; haar zonen en haar dochteren zullen zij doden, en haar huizen met vuur verbranden. 48Alzo zal Ik de schandelijkheid uit het land doen ophouden; opdat alle vrouwen onderwezen worden, dat zij naar uw schandelijkheid niet doen. 49Alzo zullen zij uw schandelijkheid op u leggen, en gij zult de zonden uwer drekgoden dragen; en gijlieden zult weten, dat Ik de Heere Heere ben. ▼▼ op u leggen, Dat is, op uw hoofd, vergeldende en straffende u naar uwe verdiensten.
,
▼▼ zonden uwer drekgoden dragen; Dat is, de straffen der zonden met uwe drekgoden begaan, gelijk boven vs.35.
Copyright information for
DutSVVA