Ezekiel 26
1En het gebeurde in het elfde jaar, op den eersten der maand, dat des Heeren woord tot mij geschiedde, zeggende: ▼ , ▼ 2Mensenkind! daarom dat Tyrus van Jeruzalem gezegd heeft: Heah! zij is verbroken, de poort der volken; zij is tot mij omgewend; ik zal vervuld worden, zij is verwoest! ▼ , ▼ , ▼ , ▼▼ zij is tot mij omgewend; Dat is, hun handel zal nu tot mij komen.
,
▼▼ vervuld worden, Met koopmanschap en rijkdom.
,
▼▼ zij is verwoest Alsof zij zeiden: Het is met hen gedaan; of, [nu, dewijl] zij verwoest is.
3Daarom, alzo zegt de Heere Heere: Ziet, Ik wil aan u, o Tyrus! en Ik zal vele heidenen tegen u doen opkomen, alsof Ik de zee met haar golven deed opkomen. ▼
,
▼▼ alsof Ik de zee Vergelijk onder vs.19. Anders: gelijk de zee zich verheft met hare golven; zulks waren de Tyriërs gewoon te zien, als gelegen zijnde in de zee.
4Die zullen de muren van Tyrus verderven, en haar torens afbreken; ja, Ik zal haar stof van haar wegvagen, en zal haar tot een gladde steenrots maken. ▼▼ Die zullen de muren van Tyrus verderven, Heidenen, of volken; zie vs.7.
,
▼▼ stof van haar wegvagen, Als wanneer men het stof van een steenklip wegveegt, zodat men de blote klip kan zien, die tevoren met stof bedekt of bestoven was. Aldus heeft het God beliefd de verwoesting van de stad Tyrus met verbloemde woorden zeer levendig af te beelden.
,
▼▼ gladde steenrots maken Hebreeuws, stellen tot gladdigheid ener steenrots. Vergelijk boven Eze 24:7 . Dit ziet op de gelegenheid der stad, die op ene steenrots gebouwd was, en daarvan den naam Tsor [dat is, rots] had. God wil zeggen dat Hij het gebouw als stof zal doen verstuiven, dat er niets dan de gladde, kale, blote rots gezien worde, waarop de prachtige stad gebouwd was. Alzo vs.14.
5Zij zal in het midden der zee zijn tot uitspreiding van netten; want Ik heb het gesproken, spreekt de Heere Heere; en zij zal den heidenen ten roof worden. ▼
,
▼▼ netten; Of, visgaren, want; zij zal als een blote waard zijn, waar de vissers hunne netten zullen uitspreiden om te drogen.
6En haar dochteren, die in het veld zijn, zullen met het zwaard gedood worden; en zij zullen weten, dat Ik de Heere ben. ▼ 7Want alzo zegt de Heere Heere: Ziet, Ik zal Nebukadrezar, den koning van Babel, den koning der koningen, van het noorden tegen Tyrus brengen, met paarden en met wagenen, en met ruiteren, en krijgs vergaderingen, en veel volks. ▼ 8Hij zal uw dochteren op het veld met het zwaard doden, en hij zal sterkten tegen u maken, en een wal tegen u opwerpen, en rondassen tegen u opheffen. ▼▼ dochteren op het veld Gelijk vs.6.
,
▼
,
▼
,
▼▼ rondassen Dat is, tegen u strijden, of soldaten met rondassen, of rondassiers, op en tegen u doen aanvallen; want de schilden worden in het strijden opgeheven, of opgelicht, om zich daarmede tegen den vijand te bedekken.
9En hij zal muurbrekers tegen uw muren stellen, en uw torens met zijn zwaarden afbreken. ▼▼ muurbrekers tegen uw muren stellen, Hebreeuws, zulk een krijgsinstrument, dat verdelgt wat voor, of tegen zich is.
,
▼▼ zwaarden afbreken Of, houwmessen, hakmessen, van den koning Nebukadnezar.
10Vanwege de menigte zijner paarden zal u derzelver stof bedekken; uw muren zullen beven vanwege het gedruis der ruiteren, en wielen, en wagenen, als hij door uw poorten zal intrekken, gelijk door de ingangen ener doorgebrokene stad. ▼▼ zijner paarden Van Nebukadnezar.
,
▼▼ wielen, en wagenen, Of, raderen.
,
▼▼ gelijk door Of, gelijk men pleegt in te trekken in een doorgebroken, of gespleten, verscheurde stad; dat is, welker poorten zo verdorven en open zullen zijn door het geweld der belegeraars, dat zij er ruim genoeg en bij menigten, als door grote bressen, kunnen doortrekken; of, gelijk men stormenderhand door de gemaakte bressen invalt, zo zal hij tot u intrekken en alles ombrengen, zie vs.15; de bressen zullen hem in plaats van poorten zijn.
11Hij zal met de hoeven zijner paarden al uw straten vertreden; uw volk zal hij met het zwaard doden, en elk een van de kolommen uwer sterkten zal ter aarde nederstorten. ▼▼ hoeven zijner paarden Hebreeuws, klauw.
,
▼▼ elk een van de kolommen Hebreeuws, de kolommen, of pilaren uwer sterkte [waardoor het schijnt dat sterke torens of andere vestingen verstaan worden, die zij tot tegenweer hadden opgericht] zullen nederdalen, te gronde gaan; dat is, elkeen van dien. Sommigen verstaan het van de prachtige beelden, triumftekenen, enz. tot ene vertoning hunner grootheid opgericht.
12En zij zullen uw vermogen roven, en uw koopmanswaren plunderen, en uw muren afbreken, en uw kostelijke huizen omwerpen; en uw stenen, en uw hout, en uw stof zullen zij in het midden der wateren werpen. ▼▼ kostelijke huizen omwerpen; Hebreeuws, huizen uwer begeerte; dat is, kostelijke, gewenste, lieflijke.
,
▼▼ werpen Hebreeuws, leggen, stellen.
13Zo zal Ik het gedeun uwer liederen doen ophouden, en het geklank uwer harpen zal niet meer gehoord worden. ▼
,
▼▼ harpen Anders: cithers.
14Ja, Ik zal u maken tot een gladde steenrots; gij zult zijn tot uitspreiding der netten, gij zult niet meer gebouwd worden; want Ik, de Heere, heb het gesproken, spreekt de Heere Heere. ▼▼ gladde steenrots; Zie boven vs.4,5.
,
▼▼ niet meer gebouwd worden; Dat is, niet als tevoren; gij zult nimmermeer wederkomen tot uw vorigen wereldlijken bloei, staat en heerlijkheid, en metttertijd gans vergaan; vergelijk Isa 23:15 , Isa 23:17 , en onder vs.21, en Eze 27:36 ; idem Ezr 3:7 ; Neh 13:16 ; Mat 15:21 ; Mar 7:24 ; Act 12:20 , en Act 21:3 , Act 21:7 . Men houdt dat zij onder den koning Cyrus wat weder gerezen is, en ten tijde van Alexander de Grote is het zeker dat zij van vermogen was, als hij haar zeven maanden belegerde en innam; maar ten huidigen dage betuigen velen dat er nauwelijks enige overblijfselen van de herbouwde stad Palae-Tyrus gezien worden; niettemin heeft zij geestelijke beloften gehad voor de uitverkorenen onder den Messias, Psa 97:4 ; Isa 23:18 . God [wien alles van eeuwigheid bekend is] voegt hier [gelijk elders dikwijls] het begin en het einde tezamen.
15Alzo zegt de Heere Heere tot Tyrus: Zullen niet de eilanden van het geluid uws vals beven, als de dodelijk verwonde zal kermen, wanneer men in het midden van u schrikkelijk zal moorden? ▼▼ Zullen niet Voorzeker ja, wil de Heere zeggen.
,
▼
,
▼
,
▼▼ kermen, Of, huilen, zuchten.
,
▼▼ schrikkelijk zal moorden? Hebreeuws, doding, of [met] doding doden; dat is, een moord aanrichten, alles vermoorden.
16En alle vorsten der zee zullen afdalen van hun tronen, en hun mantels van zich doen, en hun gestikte klederen uittrekken; met sidderingen zullen zij bekleed worden, op de aarde zullen zij nederzitten, en telken ogenblik sidderen, en over u ontzet zijn; ▼
,
▼▼ afdalen van hun tronen, Tot een teken van ontzetting en rouw, idem, vrees voor hun eigen staat, door uw voorbeeld.
,
▼▼ gestikte klederen Of, geborduurde. Hebreeuws, hun stiksels, of borduursels.
17En zij zullen een klaaglied over u opheffen, en tot u zeggen: Hoe zijt gij uit de zeeën vergaan, gij welbewoonde, gij beroemde stad, die sterk geweest is ter zee, zij en haar inwoners; die hunlieder schrik gaven aan allen, die in haar woonden! ▼▼ Hoe zijt gij Eene vraag, die voortkwam uit verwondering en deernis.
,
▼▼ uit de zeeën vergaan, Waar gij rondom in laagt, vergelijk onder Eze 27:3-4 . Anders: gij die bewoond waart van de zeeën; dat is, zeevarend volk, handelaars, die van over zee kwamen, om in u te wonen; dat is, een langen tijd, hun handelshalve, in u te verkeren; vergelijk Act 2:5 ; Jam 4:13 , en hier in het einde van vs.17; woonden, dat is lang verkeerden, naar de wijze der kooplieden, handelsreizigers, enz.
,
▼ 18Nu zullen de eilanden sidderen ten dage uws vals; ja, de eilanden, die in de zee zijn, zullen beroerd worden vanwege uw uitgang. ▼▼ uitgang Dat is, omdat uw volk in gevangenschap zal moeten, of uitgang, dat is einde, deerlijken uitgang, gelijk wij hetzelfde woord in onze taal ook alzo gebruiken.
19Want alzo zegt de Heere Heere: Als Ik u zal stellen tot een verwoeste stad, gelijk de steden, die niet bewoond worden; als Ik een afgrond over u zal doen opkomen, en de grote wateren u zullen overdekken. ▼▼ afgrond Versta, het Babylonische krijgsheir; zie boven vs.3.
,
▼▼ grote wateren Of, vele.
20Dan zal Ik u doen nederdalen met degenen die in den kuil nederdalen tot het oude volk, en zal u doen nederliggen in de onderste plaatsen der aarde, in de woeste plaatsen, die van ouds geweest zijn, met degenen, die in den kuil nederdalen, opdat gij niet bewoond wordt; en Ik zal het sieraad herstellen in het land der levenden. ▼▼ kuil nederdalen Dat is, in het graf, gelijk dikwijls; dat gij zult zijn als de doden, begravenen en vergetenen.
,
▼
,
▼
,
▼▼ woeste plaatsen, Hetzelfde wordt met andere woorden gezegd.
,
▼▼ sieraad herstellen Dat is, mijn land Kanaän, Jeruzalem en mijn volk van Juda [over welker ellende en verwoesting gij zegt, Heah! vs.2], die zal Ik verlossen, en in zulk een staat herstellen, dat zij het sieraad en de heerlijkheid der ganse aarde zullen zijn, tot een voorbeeld van hetgeen Ik mijn ganse kerk door den Messias zal doen op de aarde en in het hemels Kanaän; zie Psa 48:3 ; boven Eze 20:6 , en onder Eze 37:11 , enz.; Eph 5:27 ; Rev 21:2 .
,
▼ 21Maar u zal Ik tot een groten schrik stellen, en gij zult er niet meer zijn; als gij gezocht wordt, zo zult gij niet meer gevonden worden in eeuwigheid, spreekt de Heere Heere. ▼▼ groten schrik stellen, Hebreeuws, verschrikkingen, beroerten, verbaasdheden; dat is, Ik zal u zo toerichten, dat een ieder zal schrikken als hij daarvan hoort en daaraan denkt.
,
▼▼ niet meer zijn; Zie boven vs.14.
,
▼
Copyright information for
DutSVVA