Ezekiel 27
1Wijders geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: 2Gij dan, mensenkind! hef een klaaglied op over Tyrus; 3En zeg tot Tyrus, die daar woont aan de ingangen der zee, handelende met de volken in vele eilanden: Zo zegt de Heere Heere: O Tyrus! gij zegt: Ik ben volmaakt in schoonheid. ▼ , ▼▼ handelende Of, die de voornaamste is onder de volken in het handelen, of koophandel drijven. Hebreeuws eigenlijk, de handelaren der volken.
,
▼ 4Uw landpalen zijn in het hart der zeeën; uw bouwers hebben uw schoonheid volkomen gemaakt. ▼ 5Zij hebben al uw denningen uit dennebomen van Senir gebouwd; zij hebben cederen van den Libanon gehaald, om masten voor u te maken. ▼▼ denningen Hebreeuws, twee tafelen, waardoor de overloop der schepen of scheeps denning [gelijk men zegt] verstaan wordt. Het Hebreeuwse woord staat in het getal van tweeën, gelijk de overloop der schepen veel in tweeën gedeeld is, afgaande aan beide zijden.
,
▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ masten voor u te maken Hebreeuws, mastboom.
6Zij hebben uw riemen uit eiken van Basan gemaakt; uw berderen hebben zij gemaakt uw welbetreden elpenbeen, uit de eilanden der Chittieten. ▼▼ uw berderen Hebreeuws, uw berd, of bank, of men zou het kunnen overzetten bankwerk.
,
▼▼ welbetreden Hebreeuws, ene dochter der treden, of gangen; dat is, hetwelk lang in de aarde gelegen, en waar men, vervolgens, lang over gegaan heeft, dat voor het rechte elpenbeen gehouden wordt, Plin.lib.8, cap.3; zie van deze manier van spreken Job 5:7 ; Isa 5:1 . Anders: uwe [scheeps] banken, [waarop men roeide, of waar de reizigers op zaten tot pracht] hebben die van de vereniging der Assyriërs [of, Aschurieten, zie 2Sa 2:9 met de aantekening] gemaakt van elpenbeen, enz., omdat de Hebreeuwse woorden Aschur en Asschur elkander zeer nakomen.
,
▼
,
▼ 7Fijn linnen met stiksel uit Egypte was uw uitbreidsel, dat het u tot een zeil ware; hemelsblauw en purper, uit de eilanden van Elisa, was uw deksel. ▼
,
▼▼ stiksel uit Egypte Of borduursel.
,
▼▼ zeil ware; Of, vaan, vlag.
,
▼▼ hemelsblauw en purper, Dat is, klederen van die kleur.
,
▼ 8De inwoners van Sidon en Arvad waren uw roeiers; uw wijzen, o Tyrus! die in u waren, die waren uw schippers. ▼
,
▼
,
▼▼ wijzen, Die kloek, ervaren en bedreven waren in de zeevaart; alzo vs.9.
,
▼▼ schippers Of, matrozen, stuurlieden; alzo in het volgende.
9De oudsten van Gebal en haar wijzen waren in u, verbeterende uw breuken; alle schepen der zee en haar zeelieden waren in u, om onderlingen handel met u te drijven. ▼
,
▼▼ breuken; Hebreeuws, breuk, spleet, scheur; dat is, om uw kostelijke gebouwen en huizen te verbeteren. Of, gelijk sommigen, om de gaten te stoppen, de schepen te herstellen of te breeuwen.
,
▼▼ onderlingen handel Hebreeuws, om uwe menging te mengen, dat is, om zich met u in koophandel te begeven. De Hebreeuwse woorden, zijnde van eenen oorsprong, worden gebruikt van trafiek, koopmanschap, iets met elkander te verhandelen, contracteren, borg worden, enz., alzo in het volgende.
10Perzen, en Lydiers, en Puteers waren in uw heir, uw krijgslieden; schild en helm hingen zij in u op, die maakten uw sieraad. ▼
,
▼
,
▼▼ krijgslieden; Die gij zo voor uw garnizoen als anderszins tot hulp van vrienden, vrees van vijanden, en tot pracht, in uw dienst zeer statelijk onderhieldt.
,
▼▼ hingen zij in u op, Tot pronk en sieraad, gelijk men nog hedendaags met schone wapenen doet.
,
▼▼ maakten uw sieraad Of, brachten uw sieraad aan. Hebreeuws eigenlijk, gaven, hebben gegeven; dat is, zij maakten u sierlijk, versierden u, dienden tot uw sieraad.
11De kinderen van Arvad en uw heir waren rondom op uw muren, en de Gammadieten waren op uw torens; hun schilden hingen zij rondom aan uw muren; die maakten uw schoonheid volkomen. ▼▼ Gammadieten Dezen worden bij sommigen gesteld in den omtrek van Fenicië, of zekere stad aldaar, genaamd Gammale, met verwisseling van de letter d in een l. [Zie Plin.lib.2.h.91 ], niet ver van Tyrus, noordwaarts. Hebreeuws, Gammadim. Sommigen gissen dat het komt van het woord Gomed, Jdg 3:16 , betekenende een el, of kubiek, elleboog, waarvan deze den naam zouden hebben gehad, als kloeke schutters, of wachters, garden, die de vestingen bewaarden, zijnde sterk van ellebogen, armen en vuisten, en alzo tot zulks bekwaam en dienstig.
,
▼▼ torens; Dat is, stadssterkten en vestingen.
12Tarsis dreef koophandel met u vanwege de veelheid van allerlei goed; met zilver, ijzer, tin, en lood handelden zij op uw markten. ▼
,
▼▼ dreef koophandel Of, was alzo uwe handelares. Alzo vs.16, 18.
,
▼▼ allerlei goed; Hebreeuws, alle; dat is, allerlei rijkdom, have, goederen, gelijk vs.33, alzo vs.18, 22.
,
▼▼ handelden zij Of, stelden zich in, begaven zich, vervoegden zich. Hebreeuws, gaven, of hebben zij gegeven. En zo dikwijls in het volgende.
,
▼▼ op uw markten Dit is hier ingevoegd uit vs.16, 19. Alzo in het volgende vs.14.
13Javan, Tubal en Mesech waren uw kooplieden; met mensenzielen en koperen vaten dreven zij onderlingen handel met u. ▼
,
▼▼ kooplieden; Of, kramers, handelsreizigers, veehandelaars.
,
▼ 14Uit het huis van Togarma leverden zij paarden, en ruiteren, en muilezels op uw markten. ▼▼ huis Dat is, geslacht of volk.
,
▼
,
▼▼ leverden zij paarden, Of, brachten zij, handelden zij [met] enz. gelijk vs.12, enz.
15De kinderen van Dedan waren uw kooplieden; vele eilanden waren de koophandel uwer hand; hoornen van elpenbeen en ebbenhout gaven zij u weder tot een verering. ▼▼ De kinderen Dat is, nakomelingen.
,
▼
,
▼▼ hand; Dat is, die gij tot uw koophandel en trafiek aan de hand hadt, of met welken gij handelt in kopen en verkopen, waarin het hand geven, of kloppen in de hand, het toeslaan van den koop, gebruikelijk was, als ook in andere onderhandelingen; vergelijk onder vs.21.
,
▼▼ gaven zij u weder Of, brachten. Hebreeuws, brachten zij weder uwe verering; dat is, u tot ene verering; of [gelijk sommigen] in betaling.
16Syrië dreef koophandel met u, vanwege de veelheid uwer werken; met smaragden, purper, en gestikt werk, en zijde, en Ramoth, en Cadkod, handelden zij op uw markten. ▼
,
▼▼ werken; Of, maakselen; dat is, allerlei koopwaar, die in u bereid werd om te verhandelen. Alzo vs.18.
,
▼▼ gestikt werk, Of, geborduurd, borduursel.
,
▼
,
▼ 17Juda en het land Israëls waren uw kooplieden; met tarwe van Minnit en Pannag, en honig, en olie, en balsem, dreven zij onderlingen handel met u. ▼
,
▼
,
▼▼ Pannag, Dat sommigen houden voor balsem, anderen voor Fenicië.
,
▼ 18Damaskus dreef koophandel met u, om de veelheid uwer werken, vanwege de veelheid van allerlei goed; met wijn van Chelbon en witte wol. ▼
,
▼▼ om de veelheid Of, met, in.
,
▼▼ werken, Gelijk vs.16.
,
▼▼ allerlei goed; Gelijk boven vs.12.
,
▼▼ Chelbon Dat sommigen houden voor Chalibon in Syrië.
19Ook leverden Dan en Javan, de omreizer, op uw markten; glad ijzer, kassie en kalmus was in uw onderlingen koophandel. ▼▼ leverden Of, handelden, gelijk vs.12.
,
▼
,
▼
,
▼▼ omreizer, Hebreeuws, Muzzal; dat is, die gedaan dat is, gedreven is om te reizen, af en aan, die omgejaagd, omgedreven wordt; te weten door begeerte aan gewin, gelijk kooplieden en kramers. Sommigen houden het voor een eigen naam ener natie.
20Dedan handelde met u met kostelijk gewand tot wagens. ▼
,
▼▼ kostelijk gewand Hebreeuws, klederen der vrijheid; dat is, die vrije personen en geen knechten of slaven gebruiken, dat is, sierlijke, kostelijke.
,
▼▼ wagens Of, rijtuig, zadeltuig.
21Arabië en alle vorsten van Kedar waren de kooplieden uwer hand; met lammeren, en rammen, en bokken, daarmede handelden zij met u. ▼▼ Arabië Dat is, de Arabieren.
,
▼
,
▼▼ hand; Zie boven vs.15.
22De kooplieden van Scheba en Raema waren uw kooplieden; met alle hoofdspecerij, en met alle kostelijk gesteente en goud, handelden zij op uw markten. ▼
,
▼▼ alle hoofdspecerij, Dat is, allerlei voornaamste en uitnemende specerijen. Alzo in het volgende. Vergelijk boven vs.12.
23Haran, en Kanne, en Eden, de kooplieden van Scheba, Assur en Kilmad, handelden met u. ▼
,
▼
,
▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ Kilmad, Dit houden sommigen voor een landschap in het bovenste van Medië, tussen Assyrië en Parthië gelegen.
24Die waren uw kooplieden met volkomen sieradien, met pakken van hemelsblauw en gestikt werk, en met schatkisten van schone klederen; gebonden met koorden, en in ceder gepakt, onder uw koopmanschap. ▼
,
▼▼ pakken van hemelsblauw Of, balen, gevouwen stukken. Hebreeuws alsof men zeide: vouwselen, inwindselen. Anders: mantels, rokken, tabbaarden.
,
▼▼ gestikt werk, Of, geborduurd.
,
▼▼ schatkisten van schone klederen; Of, koffers.
,
▼▼ ceder gepakt, Hebreeuws, gecederd; dat is, in cederen kisten gedaan, gelegd, of ingemaakt. Of, van cederen gemaakte kisten, cederkisten.
,
▼▼ onder uw koopmanschap Of, op uwe beurs.
25De schepen van Tarsis zongen van u, vanwege den onderlingen koophandel met u; en gij waart vervuld, en zeer verheerlijkt in het hart der zeeën. ▼▼ schepen Dat is, het zeevarende volk, of de passagiers.
,
▼
,
▼▼ vanwege Of, [op] uwe markten.
,
▼▼ vervuld, Te weten met allerlei rijkdom.
,
▼▼ hart der zeeën Gelijk boven vs.4, en in het volgende.
26Die u roeien, hebben u in grote wateren gevoerd; de oostenwind heeft u verbroken in het hart der zeeën. ▼▼ roeien, Dat is, uwe regenten, koningen en vorsten, die uwe leidslieden zijn, gelijk de roeiers in de schepen.
,
▼▼ grote wateren gevoerd; Of, geweldige; dat is, in groot gevaar en nood van schipbreuk. Vergelijk 2Sa 22:17 . Of, gij zijt tot zulk ene hoogte opgeklommen, dat uw val des te zwaarder zal zijn, waartoe gij de aanleiding hebt gegeven door uw grote pracht, gelijk schepen, in zware ruime wateren met hoge zeilen gevoerd, te lichter van den storm worden getroffen en verbroken.
,
▼ 27Uw goed, en uw marktwaren, uw onderlinge koophandel, uw zeelieden, en uw schippers; die uw breuken verbeteren, en die onderlingen handel met u drijven, en al uw krijgslieden, die in u zijn, zelfs met uw ganse gemeente, die in het midden van u is, zullen vallen in het hart der zeeën, ten dage van uw val. 28Van het geluid des geschreeuws uwer schippers zullen de voorsteden beven. ▼▼ voorsteden beven Anders: gedreven baren der zee.
29En allen, die den riem handelen, zeelieden, en alle schippers van de zee, zullen uit hun schepen nederklimmen; op het land zullen zij staan blijven. 30En zij zullen hun stem over u laten horen, en bitterlijk schreeuwen; en zij zullen stof op hun hoofden werpen, zij zullen zich wentelen in de as. ▼
,
▼▼ werpen, Hebreeuws, doen opkomen, opbrengen, opwerpen.
,
▼ 31En zij zullen zich over u gans kaal maken, en zakken aangorden; en zullen over u wenen met bitterheid der ziel, en bittere rouwklage. ▼
,
▼
,
▼▼ bitterheid der ziel, Dat is, bittere droefheid des harten.
32En zij zullen in hun gekerm een klaaglied over u opheffen, en over u weeklagen, zeggende: Wie is geweest als Tyrus, als de uitgeroeide in het midden der zee? ▼▼ in hun gekerm Anders, hunne kinderen zullen, enz.
,
▼▼ uitgeroeide Te weten, stad.
33Als uw marktwaren uit de zeeën voortkwamen, hebt gij vele volken verzadigd; met de veelheid uwer goederen en uw onderlingen koophandel, hebt gij de koningen der aarde rijk gemaakt. 34Ten tijde, dat gij uit de zeeën verbroken zijt in de diepte der wateren, zijn uw onderlinge koophandel en uw ganse gemeente in het midden van u gevallen. 35Alle inwoners der eilanden zijn over u ontzet, en hun koningen staan de haren te berge, zij zijn verbaasd van aangezicht. ▼
,
▼
,
▼▼ aangezicht Tonende grote verschriktheid in hun gelaat.
36De handelaars onder de volken fluiten u aan; gij zijt een grote schrik geworden, en zult er niet meer zijn tot in eeuwigheid. ▼
,
▼
,
▼
Copyright information for
DutSVVA