Ezekiel 29
1In het tiende jaar, in de tiende maand, op den twaalfden der maand, geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: ▼ , ▼▼ tiende maand, In het kerkelijk jaar genoemd Tebeth, in het burgerlijk Tamus.
2Mensenkind! zet uw aangezicht tegen Farao, den koning van Egypte, en profeteer tegen hem, en tegen het ganse Egypte. ▼
,
▼▼ Faraö, Dezen houden sommigen geweest te zijn Farao Hofra. Zie Jer 44:30 , met de aantekening. Uit welke plaats afgenomen wordt dat hij schijnt geleefd te hebben ten tijde als de Joden, na Jeruzalems verwoesting door Nebukadnezar, vluchtten in Egypte. Anders was Farao een algemene naam der koningen van Egypte. Zie Gen 12:15 .
3Spreek en zeg: Zo zegt de Heere Heere: Zie, Ik wil aan u, o Farao, koning van Egypte! dien groten zeedraak, die in het midden zijner rivieren ligt; die daar zegt: Mijn rivier is de mijne, en ik heb die voor mij gemaakt. ▼
,
▼▼ zeedraak, Zie Psa 74:13-14 ; Isa 27:1 ; en Isa 51:9 , en onder Eze 32:2 . Sommigen verstaan hier een krokodil.
,
▼▼ rivieren ligt; Versta, de verscheidene armen en stromen van de grote en vermaarde rivier de Nijl, waardoor hij meende zo verzekerd te zijn, dat geen vijand, ja zelfs geen god [gelijk Herodot. lib.2, schrijft] hem uit zijn rijk kon verdrijven.
,
▼▼ rivier is de mijne, Nijl, daarover heb ik alleen te gebieden, zij is alleen tot mijn voordeel en verzekering; niemand anders heeft er gezag over, of kan haar mij benemen of ontwenden.
,
▼▼ gemaakt Alzo geordineerd en verdeeld, tot gerief en sterkte van mijn koninkrijk.
4Maar Ik zal haken in uw kaken doen, en den vis uwer rivieren aan uw schubben doen kleven; en Ik zal u uit het midden uwer rivieren optrekken, en al de vis uwer rivieren zal aan uw schubben kleven. ▼
,
▼▼ vis uwer rivieren Dat is, uwe onderdanen zal Ik met u uittrekken [gelijk de kleine vissen hangen aan de schubben van zulke grote] en u tezamen ter plaatse voeren en trekken, waar gij zult varen, als volgt: Ik zal mijn oordeel eensdeels door de Cyreners [gelijk sommigen uit Herodot,lib.2
5En Ik zal u verlaten in de woestijn, u en al den vis uwer rivieren; op het open veld zult gij vallen; gij zult niet verzameld noch vergaderd worden; aan het gedierte der aarde en aan het gevogelte des hemels heb Ik u ter spijze gegeven. ▼
,
▼▼ verzameld noch vergaderd worden; Ter begrafenis, alzo elders.
,
▼ 6En al de inwoners van Egypte zullen weten, dat Ik de Heere ben, omdat zij den huize Israëls een rietstaf geweest zijn. ▼ 7Als zij u bij uw hand grepen, zo werdt gij gebroken, en spleet hun alle zijden; en als zij op u leunden, zo werdt gij verbroken, en liet alle lenden op zichzelven staan. ▼▼ gebroken, Of, gekrookt; hen niet alleen niet ondersteunende, maar ook kwetsende en steunende.
,
▼▼ zijden; Hebreeuws, zijde; of de ganse zijde. Anders: schouder; hier wordt van lenen, of leunen en steunen gesproken.
,
▼▼ liet alle lenden op zichzelven staan Hebreeuws, deedt hun alle lenden staan; dat is, gij verliet hen, liet hen staan op zichzelven, en bestaan zo zij het best konden, zonder hen te helpen of te ondersteunen, tegen uw beloften en hunne hoop of verwachting. Of aldus: En zoudt gij hun alle lenden doen slaan? dat is, staande of overeind houden.
8Daarom zo zegt de Heere Heere: Zie, Ik zal het zwaard over u brengen, en Ik zal uit u mens en beest uitroeien. ▼▼ zwaard over u brengen, Vijandelijken oorlog, moord en verwoesting.
9En Egypteland zal worden tot een wildernis en woestheid, en zij zullen weten, dat Ik de Heere ben; omdat hij zegt: De rivier is mijn, en ik heb die gemaakt. ▼▼ hij zegt Farao.
,
▼▼ De rivier is mijn, Gelijk boven vs.3.
10Daarom, zie, Ik wil aan u en aan uw rivier; en Ik zal Egypteland stellen tot woeste wilde eenzaamheden, van den toren van Syene af, tot aan de landpale van Morenland. ▼▼ wil aan u en aan uw rivier; Gelijk boven vs.3.
,
▼▼ woeste wilde eenzaamheden, Hebreeuws, woestheden der woestheid, der eenzaamheid, of wildernis, dat is, ten uiterste woest maken.
,
▼
,
▼▼ Syene af, Hebreeuws, Seveneh; dat is, van het ene einde des lands tot het andere, gelijk enigen dit verklaren. Doch Syene was een vermaarde stad in Egypte, gelegen juist onder den Kreeftscirkel, of tropicus Cancri, Plin.lib.2
,
▼▼ Morenland Hebreeuws, Cusch. Zie Gen 2:13 , en Gen 10:6 . Dat Morenland aan Egypte grenst, wordt gehouden buiten twijfel. Zie Isa 18:1-2 , en vergelijk onder Eze 30:4 .
11Geen mensenvoet zal door hetzelve doorgaan, en geen beestenvoet zal door hetzelve doorgaan, en het zal veertig jaren onbewoond zijn. ▼ 12Want Ik zal Egypteland stellen tot een verwoesting in het midden der verwoeste landen, en zijn steden zullen een woestheid zijn in het midden der verwoeste steden, veertig jaren; en Ik zal de Egyptenaars verstrooien onder de heidenen, en zal hen verspreiden in de landen. ▼
,
▼ 13Maar zo zegt de Heere Heere: Ten einde van veertig jaren zal Ik de Egyptenaars vergaderen uit de volken, waarhenen zij verstrooid zijn geworden. ▼▼ veertig jaren Na deze verwoesting, als de monarchie der Babyloniërs naar het einde zal gaan.
14En Ik zal de gevangenis der Egyptenaren wenden, en hen wederbrengen in het land van Pathros, in het land huns koophandels; en aldaar zullen zij een nederig koninkrijk zijn. ▼
,
▼▼ koophandels; Dat is, daar zij hunnen handel plegen te drijven met kopen en verkopen. Anders, verkering, woning. De zin is: Hun vaderland.
,
▼ 15En het zal nederiger zijn dan de andere koninkrijken, en zich niet meer verheffen boven de heidenen; want Ik zal hen verminderen, dat zij niet zullen heersen over de heidenen. 16En het zal den huize Israëls niet meer zijn tot een vertrouwen, dat der ongerechtigheid doet gedenken, wanneer zij naar henlieden omzien; maar zij zullen weten, dat Ik de Heere Heere ben. ▼▼ ongerechtigheid doet gedenken, Die zij in het handelen met de Egyptenaars begaan, en aderszins vanouds af vandaar gehaald hebben. Zie boven Eze 21:24 , met de aantekening, en wijders Eze 18:22 , Eze 18:24 , en Eze 23:19-21 .
,
▼ 17Voorts gebeurde het in het zeven en twintigste jaar, in de eerste maand, op den eersten der maand, dat het woord des Heeren tot mij geschiedde, zeggende: ▼▼ zeven en twintigste jaar, Zie vs.1.
,
▼▼ eerste maand, Nisan, in het kerkelijk jaar; Thisri in het burgerlijke.
18Mensenkind! Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft zijn heir een groten dienst doen dienen tegen Tyrus; alle hoofden zijn kaal geworden, en alle zijden zijn uitgeplukt; en noch hij, noch zijn heir heeft loon gehad vanwege Tyrus, voor den dienst, dien hij tegen haar gediend heeft. ▼
,
▼▼ hoofden Hebreeuws, hoofdzijde.
,
▼▼ kaal geworden, Dat is, zijn krijgsvolk is bloot, berooid, vermoeid en uitgemergeld geworden door de belegering van Tyrus, als hebbende geduurd, naar het vermelden van de oude historiën [ Joseph. cont. App. lib.1, ] dertien jaar lang.
,
▼▼ alle zijden zijn uitgeplukt; Of, alle schouders zijn gestroopt, door het dragen van lasten.
19Daarom, zo zegt de Heere Heere: Zie, Ik zal Nebukadrezar, den koning van Babel, Egypteland geven; en hij zal deszelfs menigte wegvoeren, en deszelfs buit buiten, en deszelfs roof roven, en het zal het loon zijn voor zijn heir. ▼▼ deszelfs Van Egypteland.
,
▼ 20Tot zijn arbeidsloon, omdat hij tegen haar gediend heeft, heb Ik hem Egypteland gegeven, omdat zij voor Mij gewrocht hebben, spreekt de Heere Heere. ▼
,
▼▼ haar gediend heeft, De stad Tyrus.
,
▼▼ voor Mij Niet dat het oogmerk van Nebukadnezar en zijn krijgsvolk geweest is, den waren God van Israël in dezen te gehoorzamen [die boos genoemd worden, onder Eze 30:12 ] , maar omdat God hen door zijn verborgen regering tot uitvoering van dit zijn oordeel gebruikt heeft als tot zijn dienst; zie Jer 25:9 . Hoewel het zou kunnen wezen dat Nebukadnezar van Ezechiëls profetie [als in Babylonië geschied zijnde] vernomen hebbende door Gods bestuur, zijn voornemen te stijver vervolgd hebbe. Vergelijk Jer 40:2-3 .
,
▼ 21Te dien dage zal Ik den hoorn van het huis Israëls doen uitspruiten, en u opening des monds geven in het midden van hen; en zij zullen weten, dat Ik de Heere ben. ▼▼ hoorn van het huis Israëls Dat is, de eer en het aanzien mijner kerk, wederom [als een kruid uit de aarde] doen rijzen in het midden der gevangenschap, zulks dat gij vrijuit van mij en mijne werken, zelfs in Babel, zult durven spreken en mijnen lof verbreiden; waartoe God ontwijfelijk gebruikt heeft zo de vervulling van zulke profetieën als de aangenaamheid, hoogheid en vermaardheid van Daniël en de zijnen. Zie Dan 2:46 , en Dan 3:29 , en Dan 4:37 , en Dan 5:29 . Of, men kan het in het algemeen nemen als ene profetei van de genade, die God zijne kerk gewoon is te bewijzen na grote verdrukkingen, gelijk deze in Babel geweest was. Waardoor Hij hun oorzaak geeft zijn heiligen naam openlijk te roemen.
,
▼
,
▼▼ hen; en zij zullen weten, dat Ik de De Babyloniërs.
Copyright information for
DutSVVA