Ezekiel 30
1Wijders geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: 2Mensenkind! profeteer, en zeg: Zo zegt de Heere Heere: Huilt: Ach die dag! ▼ 3Want de dag is nabij, ja, de dag des Heeren is nabij, een wolkige dag, het zal der heidenen tijd zijn. ▼ , ▼ 4En het zwaard zal komen in Egypte, en er zal grote smart zijn in Morenland, als de verslagenen zullen vallen in Egypte; want zij zullen derzelver menigte wegnemen, en haar fondamenten zullen verbroken worden. ▼▼ smart zijn Van allerlei jammer zal hun zo bang worden als een barende vrouw. Alzo vs.9.
,
▼
,
▼▼ zullen vallen in Egypte; Hebreeuws, de verslagene zal, enz.
,
▼▼ zij zullen De Chaldeën.
,
▼ 5Morenland, en Put, en Lud, en al de gemengde hoop, en Cub, en de kinderen van het land des verbonds zullen met hen vallen door het zwaard. ▼
,
▼
,
▼▼ Cub, Dit wordt gehouden voor een omstreek in Lybië, nabij Egypte gelegen.
,
▼▼ kinderen van het land des verbonds Dat is, de andere bondgenoten der Egyptenaars, of een zeker nabijgelegen volk, dat in nauwe verbintenis en gemeenschap stond met Egypte. Sommigen verstaan de Joden, [als bewoond hebbende het land Kanaän dat hun door Gods verbond gegeven was] die in Egypte mede gediend mogen hebben in den oorlog tegen zijnen vijand, zie Jer 43:7 , en Jer 44:27 , en vergelijk de manier van spreken, kinderen des lands, met Job 1:3 , en boven Eze 16:28 , en zie de aantekening aldaar.
,
▼▼ hen vallen door het zwaard De Egyptenaars.
6Zo zegt de Heere: Ja, zij zullen vallen, die Egypte ondersteunen, en de hovaardij harer sterkte zal nederdalen; van den toren van Syene af zullen zij daarin door het zwaard vallen, spreekt de Heere Heere. ▼▼ ondersteunen, Dat is, al hunne helpers, gelijk vs.8.
,
▼▼ hovaardij Of, hoogmoed, pracht, hoogheid; idem, uitstekendheid, uitnemendheid; alzo onder vs.18.
,
▼▼ zijner sterkte zal nederdalen; Van Egypte.
,
▼
,
▼▼ daarin door het zwaard vallen, In Egypte.
7En zij zullen verwoest worden in het midden der verwoeste landen; en haar steden zullen zijn in het midden der verwoeste steden. ▼ 8En zij zullen weten, dat Ik de Heere ben, als Ik een vuur in Egypte zal hebben gelegd, en al haar helpers zullen verbroken worden. ▼ 9Te dien dage zullen er boden van voor Mijn aangezicht in schepen uitvaren, om het zorgeloze Morenland te verschrikken; en er zal grote smart bij hen zijn, als in den dag van Egypte; want ziet, het komt aan! ▼▼ aangezicht in schepen uitvaren, Dat is, Ik zal beschikken dat de tijding van der Chaldeën inval in Egypte overgebracht worde in Morenland; God spreekt hier als rechter, zittende op zijn rechterstoel in Egypte, en dit ganse werk regerende.
,
▼▼ zorgeloze Morenland Hebreeuws, Cusch der zekerheid, of des vertrouwens; dat is, dat zekere en zorgeloze Morenland; dat is de Moren.
,
▼▼ bij hen zijn, Te weten bij de Moren, gelijk boven vs.4.
,
▼▼ als in den dag van Egypte; Gelijk er was in Egypte, als het verwoest werd, boven vs.4. Of, [gelijk sommigen] als God de eerstgeborenen in Egypte sloeg, Exo 12:29-30 .
,
▼▼ het komt aan Dat is, het zal gewisselijk komen, of, zij [de voorzegde pijn] zal hun aankomen.
10Zo zegt de Heere Heere: Ja, Ik zal de menigte van Egypte doen ophouden, door de hand van Nebukadrezar, den koning van Babel. ▼
,
▼▼ hand van Nebukadnezar, Dat is, door de macht, of den dienst.
11Hij, en zijn volk met hem, de tirannigste der heidenen zullen aangevoerd worden, om het land te verderven; en zij zullen hun zwaarden tegen Egypte uittrekken, en het land met verslagenen vervullen. ▼
,
▼
,
▼ 12En Ik zal de rivieren tot droogte maken, en het land verkopen in de hand der bozen; en Ik zal het land met zijn volheid verwoesten door de hand der vreemden: Ik, de Heere, heb het gesproken. ▼
,
▼
,
▼▼ bozen; Der Chaldeën, die wel in dezen, als Gods dienaars en uitvoerders zijner oordelen waren, maar van zichzelven boos, en niets voorhebbende dan hun boze lusten van schade en overlast te voldoen, welker boosheid God gebruikte om zijn heilige en onstraffelijke oordelen over de Egyptenaars uit te voeren; vergelijk boven Eze 29:20 , en zie 2Sa 12:12 .
,
▼ 13Zo zegt de Heere Heere: Ik zal ook de drekgoden verdoen, en de nietige afgoden doen ophouden uit Nof; en er zal geen vorst meer zijn uit Egypteland; en Ik zal een vreze in Egypteland stellen. ▼
,
▼
,
▼ 14En Ik zal Pathros verwoesten, en een vuur leggen in Zoan; en Ik zal gerichten oefenen in No. ▼
,
▼
,
▼ 15En Ik zal Mijn grimmigheid uitgieten over Sin, de sterkte van Egypte; en Ik zal de menigte van No uitroeien. ▼
,
▼▼ Sin, Dat sommigen houden voor Pelusium, in het uiterste van Egypte, overeenkomende met de namen van de woestijn Sin en den berg Sinaï.
,
▼ 16En Ik zal een vuur in Egypte leggen; Sin zal zeer grote pijn hebben, en No zal gespleten worden, en Nof zal dagelijks zeer bang zijn. ▼▼ zeer grote pijn hebben, Hebreeuws alsof men zeide: zal pijn lijdende pijn lijden.
,
▼▼ zal gespleten worden, Hebreeuws, zal zijn om gespleten te worden.
,
▼▼ zal dagelijks zeer bang zijn Hebreeuws, bangheden dagelijks, of bij dag, des daags [zijn]. Anders: door de dagelijkse benauwers.
17De jongelingen van Aven en Pibeseth zullen door het zwaard vallen, en de dochters zullen gaan in de gevangenis. ▼
,
▼▼ Pibeseth Dit houdt men voor Bubastis of Bubastus, waar de afgodin Diana geëerd werd.
,
▼▼ dochters Dit is hier ingevoegd uit de tegenstelling. Hebreeuws, zij. Anders: deze [steden] zullen, enz.; dat is, de inwoners dezer steden, of de onderhorige, aanliggende steden en dorpen, gelijk in vs.18.
18En te Tachpanhes zal de dag verduisterd worden , als Ik het juk van Egypte aldaar zal verbreken, en de hovaardij harer sterkte in haar zal ophouden; haar zal een wolk bedekken, en haar dochters zullen gaan in de gevangenis. ▼
,
▼▼ verduisterd worden, Of, verhouden, belet.
,
▼
,
▼▼ hovaardij harer sterkte Als boven vs.6.
,
▼▼ haar zal ophouden; Tachpanhes.
,
▼▼ wolk bedekken, Zie boven vs.3.
,
▼ 19Alzo zal Ik gerichten oefenen in Egypte; en zij zullen weten, dat Ik de Heere ben. ▼ 20Ook gebeurde het in het elfde jaar, in de eerste maand, op den zevenden der maand, dat het woord des Heeren tot mij geschiedde, zeggende: ▼▼ gebeurde het Anders, was het gebeurd.
,
▼ 21Mensenkind! Ik heb den arm van Farao, den koning van Egypte, verbroken; en ziet, hij zal niet verbonden worden, met pleisters op te leggen, met een windeldoek aan te doen, om dien te verbinden, om dien te sterken, dat hij het zwaard houde. ▼▼ arm van Faraö, Dat is, Ik heb hem zwak en machteloos gemaakt door de nederlaag van Farao Necho bij Carchemis, Jer 46:2 , enz., [waarop dit enigen duiden] na welke de koningen van Egypte niets bijzonders hebben kunnen uitrichten. Vergelijk de volgende figuurlijke woorden met Jer 46:11 . Anderen duidenhet op Farao Hofra en zijne nederlaag van de Cyreners.
,
▼▼ hij zal niet verbonden worden, De arm van Farao.
22Daarom zegt de Heere Heere alzo: Ziet, Ik wil aan Farao, den koning van Egypte, en zal zijn armen verbreken, beide den sterken en den verbrokenen; en Ik zal het zwaard uit zijn hand doen vallen. ▼
,
▼▼ sterken en den verbrokenen; Dat is, al zijne macht, zo die hij nog overig heeft, als die alreeds vervallen is.
23En Ik zal de Egyptenaars verstrooien onder de heidenen, en zal hen verspreiden in de landen. ▼ 24En Ik zal de armen des konings van Babel sterken, en Mijn zwaard in zijn hand geven; maar Farao’s armen zal Ik verbreken, dat hij voor zijn aangezicht zal kermen, gelijk een dodelijk verwonde kermt. ▼
,
▼
,
▼ 25Ja, Ik zal de armen des konings van Babel sterken, maar Farao’s armen zullen daarhenen vallen; en zij zullen weten, dat Ik de Heere ben, als Ik Mijn zwaard in de hand des konings van Babel zal hebben gegeven, en hij datzelve over Egypteland zal hebben uitgestrekt. ▼▼ daarhenen vallen; Al zijn macht en moed zal hem begeven.
26En Ik zal de Egyptenaars verstrooien onder de heidenen, en zal hen verspreiden in de landen; alzo zullen zij weten, dat Ik de Heere ben.
Copyright information for
DutSVVA