Ezekiel 7
1Daarna geschiedde het woord des Heeren tot mij, zeggende: 2Verder, gij mensenkind, zo zegt de Heere Heere, van het land Israëls: Het einde is er, het einde is gekomen over de vier hoeken des lands. ▼ , ▼ , ▼▼ is gekomen Dat is, is zeer nabij, want deze voorzegging geschiedde in het vijfde jaar van het koninkrijk van Zedekia, en in het elfde de vervulling. Zie gelijke manier van spreken 1Sa 2:31 ; Psa 102:14 ; Isa 13:22 ; Jer 50:31 .
,
▼ 3Nu is het einde over u; want Ik zal Mijn toorn tegen u zenden, en Ik zal u richten naar uw wegen, en Ik zal op u brengen al uw gruwelen. ▼
,
▼
,
▼
,
▼ 4En Mijn oog zal u niet verschonen, en Ik zal niet sparen; maar Ik zal uw wegen op u brengen, en uw gruwelen zullen in het midden van u zijn, en gijlieden zult weten, dat Ik de Heere ben. ▼
,
▼ 5Zo zegt de Heere Heere: Een kwaad, een enig kwaad, ziet, is gekomen; ▼
,
▼ 6Een einde is er gekomen, dat einde is gekomen, het is opgewaakt tegen u; ziet, het kwaad is gekomen! ▼▼ Een einde is er gekomen, Zie boven vs.2.
,
▼▼ dat einde is gekomen, Te weten dat Ik u steeds gedreigd heb door mijne profeten. Een ding is tweemaal gezegd, om de waarheid en zwaarheid daarvan uit te drukken.
,
▼▼ het is Versta, het voornoemde einde. Anders: Hij is opgewaakt, te weten de Heere, en dat om u te straffen.
,
▼
,
▼▼ het kwaad is gekomen Te weten waarvan in vs.5 gesproken is.
7De morgenstond is tot u gekomen, o inwoner des lands, de tijd is gekomen , de dag der beroerte is nabij, en er is geen wederklank der bergen. ▼▼ De morgenstond is tot u gekomen, Dat is, die tijd, in welken gij zekerlijk vroeg en haastelijk zult uitgeroeid worden. Sommigen menen dat hier gezien wordt op den tijd van de openbare burgerlijke straffen, die bij de Israëlieten in den morgenstond geschied zijn, daartoe gebruikende wat staat Psa 101:8 .
,
▼▼ der beroerte is nabij, Versta een zekeren en bestemden tijd, in welken het land vol beroerte zou zijn door het gewoel en geweld van den oorlog, en door het geklaag en gehuil der mensen. Hebreeuws, Nabij is de dag, de beroerte.
,
▼▼ wederklank der bergen Versta, het wedergeluid, komende van het vreugdegeroep, hetwelk gemaakt wordt als men met blijdschap den most en andere vruchten uit het veld inzamelt. Sommigen ook verstaan dit van het blijde geluid, hetwelk de afgodendienaars op de bergen bij hunne altaren maakten. Vergelijk Jer 25:30 .
8Nu zal Ik in kort Mijn grimmigheid over u uitgieten, en Mijn toorn tegen u volbrengen, en u richten naar uw wegen, en zal op u brengen al uw gruwelen. ▼▼ in kort Mijn Hebreeuws, van nabij.
,
▼
,
▼
,
▼▼ wegen, Dat is, werken, doen en laten, gelijk boven vs.3.
9En Mijn oog zal niet verschonen, en Ik zal niet sparen; Ik zal u geven naar uw wegen, en uw gruwelen zullen in het midden van u zijn; en gijlieden zult weten, dat Ik de Heere ben, Die slaat. ▼▼ uw gruwelen Zie boven vs.4.
,
▼ 10Ziet, de dag, ziet, de morgenstond is gekomen, de morgenstond is voortgekomen, de roede heeft gebloeid, de hovaardij heeft gegroend. ▼▼ de dag, Dat is, de tijd der straf en wraak Gods. Zie boven vs.7 en onder vs.12.
,
▼▼ de morgenstond is gekomen, Dit woord is hier ingevoegd uit het voorgaande vs.7, of uit het volgende van vs.10. Men kan ook in de plaats daarvan stellen het kwaad, uit vs.5.
,
▼
,
▼▼ de hovaardij heeft gegroend Versta, de stoute en hardnekkige moedwilligheid der Joden in het zondigen tegen God, welks oorzaak was der voornoemde bloeiende roede. Zie vs.11.
11Het geweld is opgerezen tot een roede der goddeloosheid; niets van hen zal overblijven, noch van hun menigte, noch van hun gedruis, en geen klage zal over hen zijn. ▼▼ geweld is opgerezen Versta, de ongerechtigheid en wrevel, voortkomende uit de gemelde hovaardij, want uit de verachting Gods spruit alle ongerechtigheid en wreedheid, die de mensen tegen elkander plegen. Deze nu brengt de roede voort, waardoor de goddeloosheid der mensen naar Gods rechtvaardig oordeel gestraft wordt. Men kan ook hier het geweld verstaan ten aanzien van de Chaldeën, die de Heere in kort opwekken zou, om de boosheden der Joden te straffen.
,
▼
,
▼▼ hun menigte, Dat is, van het gemene volk.
,
▼▼ hun gedruis, Versta de heren en machtigen des lands, die met een gedruis van volk, dat hen vergezelschapt of ten dienste staat, zich voor de gemeente vertonen. Anders: noch van hen, die uit hen zijn; dat is van hunne nakomelingen.
,
▼▼ geen klage zal over hen zijn Dat is, geen rouw als zij gestorven zullen zijn. De zin is dat het verderf zo groot zou wezen, dat er weinigen hiertoe zouden overig zijn; of dat een ieder met zijn eigen droefheid genoeg zou te doen hebben. Zie Jer 16:4-7 .
12De tijd is gekomen, de dag is genaakt; de koper zij niet blijde, en de verkoper bedrijve geen rouw; want een brandende toorn is over de gehele menigte van het land. ▼▼ De tijd is gekomen, Zie boven vs.7.
,
▼▼ zij niet blijde, Te weten omdat hij het gekochte goed niet zal genieten.
,
▼▼ bedrijve geen rouw; Te weten omdat hij door gebrek en armoede zijn land of ander goed heeft moeten verkopen; want zo hij het niet verkocht had, zou hij het evenwel niet hebben kunnen behouden. Zie vs.13.
,
▼
,
▼▼ van het land Te weten van het land Juda.
13Want de verkoper zal tot het verkochte niet wederkeren, ofschoon hun leven nog onder de levenden ware; overmits het gezicht, aangaande de gehele menigte van het land, niet zal terugkeren; en niemand zal door zijn ongerechtigheid zijn leven sterken. ▼
,
▼
,
▼▼ ofschoon hun leven nog onder de levenden ware; Dat is, ofschoon de koper en de verkoper nog leefden.
,
▼
,
▼▼ van het land, Te weten van het land Juda, gelijk in vs.12.
,
▼
,
▼▼ niemand De zin is dat de Joden, hoe boos ook en snood zij mochten zijn om Gods wraak achter te houden, die nochtans niet ontgaan zouden. Men kan deze woorden ook aldus vertalen: Niemand, wiens leven is in zijn ongerechtigheid, zal zich versterken; of: Niemand in zijne ongerechtigheid zijnde, zal zijn leven sterven; of: Zich [in] zijn leven sterken; dat is, zolang hij in zijne ongerechtigheid voortgaat, zal hij zijn leven van het verderf niet behouden kunnen.
14Zij hebben met de trompet getrompet, en hebben alles bereid, maar niemand trekt ten strijde; want Mijn brandende toorn is over de gehele menigte van het land. ▼▼ alles bereid, Te weten dat er oorlog nodig en dienstig is.
,
▼▼ trekt ten strijde; Te weten omdat hij niet wil door zorgeloosheid, of niet durft door vrees, of niet kan door zwakheid.
,
▼▼ van het land Te weten van het land Juda, gelijk in vs.12,13.
15Het zwaard is buiten, en de pest, en de honger van binnen; die op het veld is, zal door het zwaard sterven, en die in de stad is, dien zal de honger en de pest verteren. ▼▼ buiten, Te weten buiten de stad Jeruzalem.
,
▼▼ binnen; Te weten binnen de stad Jeruzalem.
,
▼▼ die op het veld is, Versta degenen, die uit Jeruzalem vluchten, om in haar verderf niet om te komen.
,
▼▼ het zwaard sterven, Te weten de Chaldeën, die de stad zouden belegeren.
16En hun ontkomenden zullen wel ontkomen, maar zij zullen op de bergen zijn, zij allen zullen zijn gelijk duiven der dalen, kermende, een ieder om zijn ongerechtigheid. ▼▼ ontkomenden zullen wel ontkomen, Versta degenen, die de algemene plaag der stad en de hand der Chaldeën ontgaan zullen zijn.
,
▼▼ der dalen, Te weten waarin zij zich verbergen uit vrees voor enigen storm en onweder, of van enige grijpvogels.
,
▼ 17Alle handen zullen slap worden, en alle knieën zullen henenvlieten als water. ▼
,
▼ 18Ook zullen zij zakken aangorden, gruwen zal ze bedekken, en over alle aangezichten zal schaamte wezen, en op al hun hoofden kaalheid. ▼
,
▼
,
▼▼ kaalheid Te weten omdat ze door de grootheid hunner droefenis het haar van hun hoofd zouden uittrekken, hetwelk de Heere verboden had, Deu 14:1 ; niet willende dat zijn volk onmatig en ongemanierden rouw gelijk de heidenen zouden maken, op welk gebod, naardien deze lieden niet achten zouden, zo schijnt wel dat de bekering bij hen niet geweest is.
19Zij zullen hun zilver op de straten werpen, en hun goud zal tot onreinigheid zijn; hun zilver en hun goud zal hen niet kunnen uithelpen ten dage der verbolgenheid des Heeren; hun ziel zullen zij niet verzadigen, en hun ingewanden zullen zij niet vullen; want het zal de aanstoot hunner ongerechtigheid zijn. ▼▼ werpen, Te weten omdat het hun een beletsel mocht worden in de vlucht, of omdat ze wanhopen zouden van hetzelve langer te zullen kunnen bezitten.
,
▼
,
▼▼ dage der verbolgenheid des HEEREN; Dat is, als God de Joden door een rechtvaardige gramschap zeer zwaarlijk straffen zal.
,
▼
,
▼▼ het zal Te weten goud en zilver.
,
▼ 20En Hij heeft de schoonheid Zijns sieraads ter overtreffelijkheid gezet; maar zij hebben daarin beelden hunner gruwelen en hunner verfoeiselen gemaakt; daarom heb Ik dat hun tot onreinigheid gesteld. ▼▼ Hij heeft Te weten God.
,
▼▼ de schoonheid Zijns sieraads Versta den tempel te Jeruzalem, die niet alleen met goud en velerlei kostelijk tuig en kleinodiën, maar ook met de oefening van den waren godsdienst was versierd geweest.
,
▼▼ overtreffelijkheid gezet; Dat is om daardoor, als door een uiterlijk teken, zijn uitnemende heerlijkheid te vertonen, en zijn volk, als zijn wade bruid, zeer kostelijk versierd, boven alle natiën te verheffen.
,
▼▼ dat hun tot Te weten de schoonheid van mijn sieraad.
,
▼▼ onreinigheid gesteld Zie op vs.19. Anders: ter afzondering gemaakt; dat is, verre van hen gemaakt of gedaan.
21En Ik zal het in de hand der vreemden overgeven ten roof, en den goddelozen der aarde ten buit, en zij zullen het ontheiligen. ▼▼ het in de hand Te weten die schoonheid van mijn sieraad.
,
▼▼ vreemden Te weten volken, als van de Chaldeën of Babyloniërs, die den tempel beroofd, verstoord en verbrand hebben; 2Ki 25:9 , enz.; 2Ch 36:18-19 .
,
▼▼ goddelozen der aarde Versta dezelfde Chaldeën, bij welke geen vreze Gods, gene gerechtigheid, noch medelijden jegens de mensen zou zijn.
,
▼▼ ontheiligen Te weten met plunderen, moorden, schenden en branden; idem met het goud, zilver, koper en de heilige vaten daaruit te nemen en tot onheilige gebruiken te eigenen; 2Ki 25:13-15 , enz.; Dan 1:2 , en Dan 5:3 .
22Ook zal Ik Mijn aangezicht van hen omwenden, en zij zullen Mijn verborgen plaats ontheiligen; want inbrekers zullen daar inkomen en die ontheiligen. ▼▼ hen omwenden, Te weten van de Chaldeën, die mijn tempel innemen en schenden zullen. De Heere wil zeggen dat Hij hen zou laten geworden en hun boos bedrijf niet verhinderen of tegenstaan. Anderen verstaan dit van de Israëlieten.
,
▼▼ verborgen plaats ontheiligen; Versta het heilige der heiligen, waar de ark des verbonds was; en wordt een verborgen plaats genaamd, omdat het het binnenste deel des tempels was, en niemand daarin mocht komen dan de overpriester, en dat eenmaal per jaar.
,
▼
,
▼▼ inkomen en die ontheiligen Namelijk in Jeruzalem, en vandaar in den tempel en in het heilige der heiligen.
23Maak een keten; want het land is vol van bloedgerichten, en de stad is vol van geweld. ▼▼ een keten; Of, koord; te weten tot een teken dat de Joden als misdadigers, die met ketens en koorden gebonden zijnde, naar de gevangenis of richtplaats plegen geleid te worden, ten dele door het zwaard zouden omkomen, ten dele naar Chaldea gevankelijk weggevoerd worden.
,
▼
,
▼▼ geweld Versta hierdoor allerlei ongerechtigheid bewezen tegen den naaste door openbare verdrukking of heimelijke bedriegerij om rijkdom op te hopen.
24Daarom zal Ik de kwaadste der heidenen doen komen, die hun huizen erfelijk bezitten zullen, en zal den hoogmoed der sterken doen ophouden, en die hen heiligen, zullen ontheiligd worden . ▼▼ kwaadste der heidenen doen komen, Dat is, de Chaldeën, die van de machtigste waren onder heidenen en geslagen vijanden der Joden.
,
▼
,
▼▼ hoogmoed Dat is, de hovaardij, stoutmoedigheid, pracht en praal.
,
▼▼ der sterken Dat is, van de machtigen in het land, machtig in afkomst, staat, rijkdom, of dergelijke.
,
▼▼ hen heiligen, Te weten de voorgemelde sterken. Die dezen nu heiligden, waren de priesters, die voor hen offeranden deden, waardoor zij meenden geheiligd te worden.
25De ondergang komt; en zij zullen den vrede zoeken, maar hij zal er niet zijn. ▼ 26Ellende zal op ellende komen, en er zal gerucht op gerucht wezen; dan zullen zij het gezicht van een profeet zoeken; maar de wet zal vergaan van den priester, en de raad van de oudsten. ▼▼ van een profeet zoeken; Om van hem te verstaan de uitkomst hunner ellende. Maar het zoeken zal wezen zonder vinden, omdat zij de profeten ter rechter tijd niet gehoord hadden.
,
▼▼ wet zal vergaan van den priester, Dat is, de gewone kerkelijke personen zullen de ware en onvervalste leer, die alleen recht onderwijzen en troosten kan in allen nood, verliezen en de burgerlijke regenten zullen radeloos worden; en dat alles tot vermeerdering van de straf, die de Joden verdiend hadden. Vergelijk Isa 29:14 .
,
▼▼ oudsten Dat is van de raadsheren, regeerders van het land.
27De koning zal rouw bedrijven, en de vorsten zullen met verwoesting bekleed zijn, en de handen van het volk des lands zullen beroerd zijn; Ik zal hun doen naar hun weg, en met hun rechten zal Ik ze richten; en zij zullen weten, dat Ik de Heere ben. ▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ naar hun weg, Dat is, naar de verdiensten hunner werken.
,
▼
Copyright information for
DutSVVA