Ezra 1
1In het eerste jaar nu van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht wierd het woord des Heeren, uit den mond van Jeremia, verwekte de Heere den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrift, zeggende: ▼▼ eerste jaar Hebreeuws, in het ene jaar; dat is in het eerste, te weten, zijner regering te Babel, of der monarchie, want hij had al tevoren in Perzië over de twintig jaren geregeerd.
,
▼
,
▼▼ Jeremia, Zie Jer 25:12 , en Jer 29:10 ; waar God uitdrukkelijk belooft zijn volk uit de gevangenis van Babel te verlossen, als die zeventig jaren zou hebben geduurd, die nu juist verlopen waren, naar sommiger rekening, in het jaar van de schepping der wereld omtrent 3434, want de gevangenis was, naar hun gevoelen, begonnen in het jaar 3364.
,
▼▼ verwekte Of, wekte op, maakte wakker.
,
▼ 2Zo zegt Kores, koning van Perzië: De Heere, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda is. ▼
,
▼▼ Juda Dat is, het land van Juda.
3Wie is onder ulieden van al Zijn volk? Zijn God zij met hem, en hij trekke op naar Jeruzalem, dat in Juda is, en hij bouwe het huis des Heeren, des Gods van Israël; Hij is de God, Die te Jeruzalem woont. ▼
,
▼ 4En al wie achterblijven zou in enige plaatsen, waar hij als vreemdeling verkeert, dien zullen de lieden zijner plaats bevorderlijk zijn met zilver, en met goud, en met have, en met beesten; benevens een vrijwillige gave, voor het huis Gods, Die te Jeruzalem woont. ▼▼ achterblijven Door gebrek van middelen, of anderszins.
,
▼▼ in enige plaatsen, Hebreeuws, uit, van.
,
▼▼ bevorderlijk Hebreeuws, opheffen, oplichten.
5Toen maakten zich op de hoofden der vaderen van Juda en Benjamin, en de priesteren en de Levieten, benevens een iegelijk, wiens geest God verwekte, dat zij optrokken om te bouwen het huis des Heeren, die te Jeruzalem woont. ▼ 6Allen nu, die rondom hen waren, sterkten hunlieder handen met zilveren vaten, met goud, met have, en met beesten, en met kostelijkheden; behalve alles, wat vrijwillig gegeven werd. ▼
,
▼▼ alles, Vergelijk vs.4.
7Ook bracht de koning Kores uit, de vaten van het huis des Heeren, die Nebukadnezar uit Jeruzalem had uitgevoerd, en had gesteld in het huis zijns gods. 8En Kores, de koning van Perzië, bracht ze uit door de hand van Mithredath, den schatmeester, die ze aan Sesbazar, den vorst van Juda, toetelde. ▼ 9En dit is hun getal: dertig gouden bekkens, duizend zilveren bekkens, negen en twintig messen; 10Dertig gouden bekers, vierhonderd en tien andere zilveren bekers; andere vaten, duizend. ▼▼ andere zilveren bekers; Of, daaraan; te weten, volgende. Of, van de tweede soort, of dubbele, dat is, overdekte.
,
▼▼ duizend Dat is [zo het sommigen verklaren], zij werden geteld en geleverd bij het duizend, of, bij duizenden, als zijnde kleiner en van mindere waardij. Vergelijk Psa 50:10 . Sommigen verstaan het van andere grote vaten, die duizend zouden geweest zijn en, gevoegd bij andere kleine vaten, die niet genoemd worden, het navolgende getal zouden uitmaken.
11Alle vaten van goud en van zilver waren vijf duizend en vierhonderd; deze alle voerde Sesbazar op, met degenen, die van de gevangenis opgevoerd werden, van Babel naar Jeruzalem. ▼▼ met degenen, Hebreeuws, met het opgevoerd worden der gevangenis; dat is, dergenen, die uit het Joodse land gevankelijk waren weggevoerd.
Copyright information for
DutSVVA