Ezra 4
1Toen nu de wederpartijders van Juda en Benjamin hoorden, dat de kinderen der gevangenis den Heere, den God Israëls, den tempel bouwden; ▼▼ wederpartijders Zie van dezen vs.7-9.
,
▼▼ gevangenis Hebreeuws, vervaring, of, vervoering, wegvoering, ballingschap; dat is, die weggevoerd en gevangen geweest waren in Babel; alzo dikwijls in het volgende.
2Zo kwamen zij aan tot Zerubbabel, en tot de hoofden der vaderen, en zeiden tot hen: Laat ons met ulieden bouwen, want wij zullen uw God zoeken, gelijk gijlieden; ook hebben wij Hem geofferd sinds de dagen van Esar-haddon, den koning van Assur, die ons herwaarts heeft doen optrekken. ▼▼ Laat ons Veinzende vriendschap en gemeenschap der religie maar zoekende onder dien dekmantel het goede werk te beletten, of hun afgoderij in den tempel in te voeren, of met den reinen godsdienst te vermengen. Zie 2Ki 17:29-34 . Daarom is dit huichelachtig verzoek hun afgeslagen.
,
▼▼ Hem geofferd Anders, wij hebben niet geofferd.
,
▼ 3Maar Zerubbabel, en Jesua, en de overige hoofden der vaderen van Israël zeiden tot hen: Het betaamt niet, dat gijlieden en wij onzen God een huis bouwen; maar wij alleen zullen het den Heere, den God Israëls, bouwen, gelijk als de koning Kores, koning van Perzië, ons geboden heeft. ▼▼ betaamt niet, Hebreeuws, ulieden en ons niet; of, gijlieden en wij hebben niet; te weten, met elkander te doen in deze zaak.
,
▼▼ alleen Aldus kan het Hebreeuwse woord Jachad [dat dikwijls tezamen, tegelijk, met elkander, bijeen, ineen betekent] hier bekwamelijk genomen worden, gelijk Jachis ook een enigen, eenlijken, eenzamen betekent. Zie van gelijke Job 34:29 ; Hos 11:7 ; idem Psa 33:15 . Anders, wij [die hier] tezamen [zijn,] zullen, enz. Of, wij [alleen] zullen tezamen, enz.
4Evenwel maakte het volk des lands de handen des volks van Juda slap, en verstoorde hen in het bouwen; ▼▼ maakte Dat is, braken den lust en ijver van Gods volk, en maakten hen flauw en trager in het bouwen.
,
▼ 5En zij huurden tegen hen raadslieden, om hun raad te vernietigen, al de dagen van Kores, koning van Perzië, tot aan het koninkrijk van Darius, den koning van Perzië. ▼▼ hun raad te vernietigen, Te weten, het goede voornemen der Joden.
,
▼▼ Darius, Hebreeuws, Darjavesch; zie onder, vs.24.
6En onder het koninkrijk van Ahasveros, in het begin zijns koninkrijks, schreven zij een aanklacht tegen de inwoners van Juda en Jeruzalem. ▼▼ Ahasveros, Hebreeuws, Achaschveros, anders genoemd Assuerus. Wie deze geweest is, daarvan is verscheiden gevoelen. Sommigen verstaan Cambyses, den zoon van Cyrus, anderen den vermaarden Xerxes.
7En in de dagen van Arthahsasta schreef Bislam, Mithredath, Tabeel, en de overigen van zijn gezelschap, aan Arthahsasta, koning van Perzië; en de schrift des briefs was in het Syrisch geschreven, en in het Syrisch uitgelegd. ▼▼ Arthahsasta Hebreeuws, Artach-schaschtha, anders genoemd Artaxerxes, dien sommigen menen geweest te zijn Artaxerxes Longimanus; dat is Lang hand.
,
▼▼ Bislam, Anders, in vrede; dat is, in tijd van vrede, stilzwijgende, als de Joden daarop niet dachten. Of, vredelijk; dat is, met toewensing van vrede aan den koning.
,
▼▼ overigen Chaldeeuws, het overige, en zo in het volgende, dat is, de ander, de rest.
,
▼▼ zijn gezelschap, Versta, de andere leden van den Raad, die de koningen van Perzië in deze omstreken, over de rivier Eufraat gelegen, gesteld hadden.
,
▼▼ uitgelegd Dat is, geschreven niet alleen met Syrische letters, maar ook met Syrische woorden, zoals enigen dat verklaren. Syrisch, dat is, Chaldeeuws, welke spraak de Joden in Babylonië mede geleerd hebben.
8Rehum, de kanselier, en Simsai, de schrijver, schreven een brief tegen Jeruzalem, aan den koning Arthahsasta, op deze manier: ▼▼ kanselier, Chaldeeuws, heer, of, meester des raads; dat is, president des Raads, of kanselier.
,
▼▼ schrijver, Of, secretaris.
,
▼▼ op deze manier Of, aldus, als volgt, gelijk wij zullen zeggen, enz.
9Toen Rehum, de kanselier, en Simsai, de schrijver, en de overigen van hun gezelschap, de Dinaieten, de Afarsathchieten, de Tarpelieten, de Afarsieten, de Archevieten, de Babyloniërs, de Susanchieten, de Dehavieten, de Elamieten, ▼▼ Toen Rehum, Te weten, is dit geschreven.
,
▼▼ Dinaïeten, Dit zijn alle namen van verscheidene heidense volken, die de koning van Assyrië overgezonden had, om in de plaats der tien stammen Israëls te gaan wonen, uit welke alle een Raad des konings tot zijn dienst in deze streken was opgericht.
10En de overige volkeren, die de grote en vermaarde Asnappar heeft vervoerd, en doen wonen in de stad van Samaria, ook de overigen, aan deze zijde der rivier, en op zulken tijd. ▼▼ Asnappar Boven, vs.2, genoemd Esarhaddon.
,
▼▼ stad van Samaria, Anders, steden der Samaritanen.
,
▼▼ rivier, Eufraat.
,
▼▼ op zulken tijd Of, op [dienzelven] tijd. Chaldeeuws, Cheheneth. Dit schijnt te wezen de datum des briefs, voor of bovenaan gesteld zijnde, gelijk hedendaags nog velen gewoon zijn te doen; alzo onder, vs.11, 17, in des konings antwoord, en Ezr 7:12 . Uit welke plaatsen afgenomen wordt, dat Cheheneth geen naam is van een zeker volk, gelijk sommigen menen.
11Dit is een afschrift des briefs, dien zij aan hem, aan den koning Arthahsasta, zonden: Uw knechten, de mannen aan deze zijde der rivier, en op zulken tijd. ▼▼ mannen Chaldeeuws, de man, of de mens; dat is, een ieder.
12Den koning zij bekend, dat de Joden, die van u zijn opgetogen, tot ons gekomen zijn te Jeruzalem, bouwende die rebelle en die boze stad, waarvan zij de muren voltrekken , en de fondamenten samenvoegen. ▼▼ samenvoegen Chaldeeuws eigenlijk, aan elkander naaien, of lappen.
13Zo zij nu den koning bekend, indien dezelve stad zal worden opgebouwd, en de muren voltrokken, dat zij den cijns, ouden impost, en tol niet zullen geven, en gij zult aan de inkomsten der koningen schade aanbrengen. ▼
,
▼▼ ouden impost, Impost, die men vanouds gewoon was op allerlei koophandel te stellen. Anders, hoofdschatting.
,
▼▼ tol Op de havens en in het passeren der heirwegen, rivieren, enz. Sommigen maken van deze drie soorten maar twee, en zetten het aldus over: Zij zullen den ouden schot en tol niet geven.
,
▼▼ gij zult Zo gij [koning] hun voornemen niet belet. Anders, zij zal; te weten, Jeruzalem.
,
▼▼ inkomsten der koningen Of, de schatkamer.
14Nu, omdat wij salaris uit het paleis trekken, en het ons niet betaamt des konings oneer te zien, daarom hebben wij gezonden, en dit den koning bekend gemaakt; ▼▼ salaris Chaldeeuws, het zout van het paleis hebben gezouten, of met het zout, enz.; dat is omdat wij in des konings paleis zijn opgevoed en onze traktementen vandaar hebben, of met soldij bezoldigd worden. Alzo worden salaris [dat van zout komt], idem sold, maand zouts en meer andere manieren van spreken hedendaags gebruikt, omdat het zout nodig is tot des mensen onderhoud; gelijk het woord brood ook voor des mensen onderhoud in het algemeen genomen wordt.
,
▼▼ oneer te zien, Chaldeeuws eigenlijk, naaktheid, blootheid, ontbloting; hetwelk sommigen verstaan van de beroving zijner middelen, uit vs.13.
15Opdat men zoeke in het boek der kronieken uwer vaderen, zo zult gij vinden in het boek der kronieken, en weten, dat dezelve stad een rebelle stad geweest is, en den koningen en landschappen schade aanbrengende, en dat zij daarbinnen afval gesticht hebben, van oude tijden af; daarom is dezelve stad verwoest. ▼▼ kronieken uwer vaderen, Chaldeeuws, der gedachtenissen.
,
▼▼ weten, Dat is, bevinden.
,
▼▼ gesticht hebben, Chaldeeuws, gemaakt. Alzo vs.19.
,
▼▼ van oude tijden af; Chaldeeuws, van de dagen der eeuwigheid. Alzo vs.19.
16Wij maken dan de koning bekend, dat, zo dezelve stad zal worden opgebouwd, en haar muren voltrokken, gij daardoor geen deel zult hebben aan deze zijde der rivier. ▼▼ gij daardoor Dat is, zij zullen u alles, wat gij aan deze zijde van de Eufraat bezit, ontwenden en afvallig maken.
17De koning zond antwoord aan Rehum, den kanselier, en Simsai, den schrijver, en de overigen van hun gezelschappen, die te Samaria woonden; mitsgaders aan de overigen van deze zijde der rivier aldus: Vrede, en op zulken tijd. ▼▼ gezelschappen, Dat is, collegiën, of metgezellen.
,
▼▼ Vrede, Chaldeeuws, Schelam en Chebet. Vergelijk boven, vs.10. Anderen nemen beide voor namen der plaatsen, waar Rehum en Simsai woonden.
18De brief, dien gij aan ons geschikt hebt, is duidelijk voor mij gelezen. 19En als van mij bevel gegeven was, hebben zij gezocht en gevonden, dat dezelve stad zich van oude tijden af tegen de koningen heeft verheven, en rebellie en afval daarin gesticht is. ▼▼ gegeven was, Chaldeeuws, gesteld. En alzo dikwijls in het volgende.
,
▼▼ van oude tijden Gelijk boven, vs.15.
20Ook zijn er machtige koningen geweest over Jeruzalem, die geheerst hebben overal aan gene zijde der rivier; en hun is cijns, oude impost en tol gegeven. 21Geeft dan nu bevel, om diezelve mannen te beletten, dat diezelve stad niet opgebouwd worde, totdat van mij bevel zal worden gegeven. ▼▼ diezelve mannen De Joden.
22Weest gewaarschuwd, van feil in dezen te begaan; waarom zou het verderf tot schade der koningen aanwassen? 23Toen, van dat het afschrift des briefs van den koning Arthahsasta voor Rehum, en Simsai, den schrijver, en hun gezelschappen gelezen was, togen zij in haast naar Jeruzalem tot de Joden, en beletten hen met arm en geweld. ▼▼ arm en geweld Dat is, niet gewapende hand.
24Toen hield het werk op van het huis Gods, Die te Jeruzalem woont, ja, het hield op tot in het tweede jaar van het koninkrijk van Darius, den koning van Perzië. ▼▼ Darius, Door dezen verstaan enigen Darius, den zoon van Hystaspis, die na Cambyses heeft geregeerd. Anderen menen, het is Darius Nothus geweest, die geregeerd heeft na Artaxerxes Longimanus en vóór Artaxerxes Mnemon. De aandachtige lezer zal van dezen zelf kunnen oordelen.
Copyright information for
DutSVVA