Genesis 41
1En het geschiedde ten einde van twee volle jaren, dat Farao droomde, en ziet, hij stond aan de rivier. ▼ , ▼▼ rivier Versta, de vermaarde rivier, genoemd Nijl, die het land van Egypte door haar jaarlijksen overloop op een bijzondere manier bevochtigt en vruchtbaar maakt. Hierom wordt zij, ten aanzien van haar uitnemendheid, de rivier genoemd, zonder bijvoegsel. Zie Exo 1:22, en Exo 2:3, en Exo 7:24-25; alzo wordt ook de Eufraat, de rivier genoemd zonder bijvoegsel; boven, Gen 31:21.
2En ziet, uit de rivier kwamen op zeven koeien, schoon van aanzien, en vet van vlees, en zij weidden in het gras. ▼▼ in het gras Anders, broekland, vochtige weide, meerse.
3En ziet, zeven andere koeien kwamen na die op uit de rivier, lelijk van aanzien, en dun van vlees; en zij stonden bij de andere koeien aan den oever der rivier. ▼▼ lelijk van Hebr. kwaad; dat is, ongestalt, mismaakt, van lelijke gedaante, zo ook onder Gen 4:4, Gen 4:20-21. Daarentegen worden de schone, goede genoemd, vs.22, 26.
,
▼▼ aan den oever Hebr. aan de lip.
4En die koeien, lelijk van aanzien, en dun van vlees, aten op die zeven koeien, schoon van aanzien en vet. Toen ontwaakte Farao. 5Daarna sliep hij en droomde andermaal; en ziet, zeven aren rezen op, in een halm, vet en goed. ▼▼ goed Dat is, schoon, vol, dik.
6En ziet, zeven dunne en van den oostenwind verzengde aren schoten na dezelve uit. ▼ 7En de dunne aren verslonden de zeven vette en volle aren. Toen ontwaakte Farao, en ziet, het was een droom. ▼▼ volle aren Dat is, vol sap en vochtigheid.
,
▼▼ droom Te weten, niet een natuurlijke, maar een goddelijke droom; van God, en niet uit natuurlijke oorzaken voortkomende. Anders, dit was de droom.
8En het geschiedde in den morgenstond, dat zijn geest verslagen was, en hij zond heen, en riep al de tovenaars van Egypte, en al de wijzen, die daarin waren; en Farao vertelde hun zijn droom; maar er was niemand, die ze aan Farao uitlegde. ▼▼ in den Te weten, nadat hij een tijdlang wakker geweest was.
,
▼
,
▼▼ de tovenaars Of, sterrenkijkers, tekenbeduiders, of waarzeggers, gelijk zij gewoonlijk ten onrechte genoemd worden. Versta degenen, die met natuurlijke of superstitieuse, ja ook somtijds met duivelse kunsten omgingen, om iets wat verborgen is te voorzeggen of te beduiden, en om wat wonderlijks te bedrijven. Zie van dezen Exo 7:11, en Exo 8:19 en Exo 9:11; Dan 2:2, Dan 2:12.
,
▼
,
▼▼ Faraö uitlegde. Te weten, de dromen, alhoewel droom voorgaat. Het waren twee dromen, of een dubbele droom.
9Toen sprak de overste der schenkers tot Farao, zeggende: Ik gedenk heden aan mijn zonden. ▼▼ mijn zonden Die ik tegen den koning voor enigen tijd begaan heb.
10Farao was zeer vertoornd op zijn dienaars, en leverde mij in bewaring ten huize van den overste der trawanten, mij en den overste der bakkers. ▼▼ Faraö was Dat is de koning; want de naam Faraö is een naam geweest, gemeen aan alle koningen van Egypte; zodat Faraö bij de Egyptenaars zoveel betekende, als wanner wij zeggen de koning, of zijn koninklijke majesteit; of, gelijk men zegt, de keizer, in Duitsland; en Sire, in Frankrijk; zie boven, Gen 12:15.
,
▼ 11En in een nacht droomden wij een droom, ik en hij; wij droomden elk naar de uitlegging zijns drooms. ▼ 12En aldaar was bij ons een Hebreeuws jongeling, een knecht van den overste der trawanten; en wij vertelden ze hem, en hij leide ons onze dromen uit; een ieder leide hij ze uit, naar zijn droom. ▼▼ jongeling, Te weten, van omtrent acht en twintig jaren, gelijk blijkt onder, vs.46.
13 En gelijk hij ons uitleide, alzo is het geschied; mij heeft hij hersteld in mijn staat, en hem gehangen. ▼▼ En gelijk hij Hebr. en het is geschied gelijk hij ons uitgelegd heeft, zo is het geschied.
14Toen zond Farao en riep Jozef en zij deden hem haastelijk uit den kuil komen; en men schoor hem, en men veranderde zijn klederen; en hij kwam tot Farao. ▼▼ zij deden Hebr. zij deden hem lopen.
,
▼▼ en men schoor Anders, hij liet zich scheren. Jozef liet zijn haar wassen in de gevangenis tot een teken van droefheid, zie 2Sa 19:24, of naar de gewoonte der gevangenen; maar nu heeft hij zich laten scheren en zijn klederen veranderd, opdat hij niet met een ijselijk en treurig gelaat, met vuile en versleten klederen voor den koning zou verschijnen, hetgeen ongeoorloofd was; zie Est 4:2.
15En Farao sprak tot Jozef: Ik heb een droom gedroomd, en er is niemand, die hem uitlegge; maar ik heb van u horen zeggen, als gij een droom hoort, dat gij hem uitlegt. 16En Jozef antwoordde Farao, zeggende: Het is buiten mij! God zal Farao’s welstand aanzeggen. ▼
,
▼ 17Toen sprak Farao tot Jozef: Zie, in mijn droom stond ik aan den oever der rivier; ▼▼ oever der Hebr. lip.
18En zie, uit de rivier kwamen op zeven koeien, vet van vlees en schoon van gedaante, en zij weidden in het gras. ▼▼ in het gras Zie boven, vs.2.
19En zie, zeven andere koeien kwamen op na deze, mager en zeer lelijk van gedaante, rank van vlees; ik heb dergelijke van lelijkheid niet gezien in het ganse Egypteland. ▼▼ lelijk van Hebr. kwaad, alzo in het volgende.
,
▼▼ rank van Anders, ledig, uitgeteerd.
20En die ranke en lelijke koeien aten die eerste zeven vette koeien op; 21Dewelke in haar buik inkwamen; maar men merkte niet, dat ze in haar buik ingekomen waren; want haar aanzien was lelijk, gelijk als in het begin. Toen ontwaakte ik. ▼▼ in haar buik inkwamen Hebr. in haar binnenste, of in haar midden.
22Daarna zag ik in mijn droom, en zie, zeven aren rezen op in een halm, vol en goed. ▼▼ goed Dat is, schoon, alzo in het volgende.
23En zie, zeven dorre, dunne en van den oostenwind verzengde aren, schoten na dezelve uit; 24En de zeven dunne aren verslonden die zeven goede aren. En ik heb het den tovenaars gezegd; maar er was niemand, die het mij verklaarde. ▼▼ tovenaars Zie boven, vs.8.
25Toen zeide Jozef tot Farao: De droom van Farao is een; hetgeen God is doende, heeft Hij Farao te kennen gegeven. ▼▼ is één Dat is, enerlei, te weten, ten aanzien van de beduiding.
,
▼ 26Die zeven schone koeien zijn zeven jaren; die zeven schone aren zijn ook zeven jaren; de droom is een. ▼▼ schone koeien Hebr. goede; zie boven, vs.3.
,
▼ 27En die zeven ranke en lelijke koeien, die na gene opkwamen, zijn zeven jaren; en die zeven ranke van den oostenwind verzengde aren zullen zeven jaren des hongers wezen. ▼▼ zeven jaren des Dat is, voorbeelden en waartekenen van zeven jaren, waardoor God te verstaan geeft dat Hij in die jaren een duren tijd in het land zenden zal.
28Dit is het woord, hetwelk ik tot Farao gesproken heb: hetgeen God is doende, heeft Hij Farao vertoond. 29Zie, de zeven aankomende jaren, zal er grote overvloed in het ganse land van Egypte zijn. ▼▼ overvloed in Hebr. verzaadheid; dat is, van alles, waarmede men zich kan verzadigen en nog veel overhouden.
30Maar na dezelve zullen er opstaan zeven jaren des hongers; dan zal in het land van Egypte al die overvloed vergeten worden; en de honger zal het land verteren. ▼▼ vergeten worden; Want gewoonlijk, wat uit het oog is, dat gaat ook uit de gedachten des harten; zie vs.31.
,
▼▼ het land verteren Dat is mensen en beesten, die in het land zijn. Zo ook onder, vs.36.
31Ook zal de overvloed in het land niet gemerkt worden, vanwege dienzelven honger, die daarna wezen zal; want hij zal zeer zwaar zijn. ▼▼ vanwege Hebr. van het aangezicht diens hongers.
32En aangaande, dat die droom aan Farao ten tweeden maal is herhaald, is, omdat de zaak van God vastbesloten is, en dat God haast, om dezelve te doen. ▼▼ ten tweeden Het is aan te merken, dat de herhaling hier betekent de vastigheid van Gods besluit, en de verhaasting der uitvoering.
,
▼▼ van God Hebr. van met, of, bij God. Anders, van Gods wege.
,
▼▼ vast besloten Anders, vastgezet is.
33Zo zie nu Farao naar een verstandigen en wijzen man, en zette hem over het land van Egypte. 34Farao doe zo, en bestelle opzieners over het land; en neme het vijfde deel des lands van Egypte in de zeven jaren des overvloeds. ▼▼ neme het Hebr. hij vijve het land; dat is, hij ontvange het vijfde deel van de vruchten des lands; te weten, voor een billijken prijs, om het naderhand in den tijd des hongers aan de onderdanen weder alzo te verkopen.
35En dat zij alle spijze van deze aankomende goede jaren verzamelen, en koren opleggen, onder de hand van Farao, tot spijze in de steden, en bewaren het. ▼▼ alle spijze Dat is, voorraad van landvruchten, die tot spijs konden dienen.
,
▼ 36Zo zal de spijze zijn tot voorraad voor het land, voor zeven jaren des hongers, die in Egypteland wezen zullen; opdat het land van honger niet verga. ▼▼ niet verga Hebr. niet afgesneden, of, uitgeroeid worde.
37En dit woord was goed in de ogen van Farao, en in de ogen van al zijn knechten. ▼ 38Zo zeide Farao tot zijn knechten: Zouden wij wel een man vinden als dezen, in welken Gods Geest is? ▼▼ Gods geest is? Versta wijsheid en voorzichtigheid, die God door zijn geest dezen man op een bijzondere wijze gegeven heeft. Alzo wrocht God in het hart van Faraö om zijn raad uit te voeren.
39Daarna zeide Farao tot Jozef: Naardien dat God u dit alles heeft verkondigd, zo is er niemand zo verstandig en wijs, als gij. 40Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal al mijn volk de hand kussen; alleen dezen troon zal ik groter zijn dan gij. ▼
,
▼
,
▼▼ de hand Tot een teken van eerbied en gehoorzaamheid. Het was in dien tijd, als ook nog hedendaags, gebruikelijk, dat de onderdanen de hand aan den mond brachten, of kusten, wanneer enige grote heren hen aanspraken, of hun iets belastten; verg. Job 31:27; Hos 13:2, waar deze manier van spreken voor afgodischen eerbied gebruik wordt; en aldus wordt door kussen ook verstaan een gewillige gehoorzaamheid, gelijk 1Ki 19:18; Psa 2:12. Anders, aan uw mond zal al mijn volk kussen.
,
▼ 41Voorts sprak Farao tot Jozef: Zie, ik heb u over gans Egypteland gesteld. ▼▼ Zie, ik Dat is, merk op en bedenk tot hoe grote eer en macht ik u verheven heb.
42En Farao nam zijn ring van zijn hand af, en deed hem aan Jozefs hand, en liet hem fijne linnen klederen aantrekken, en leide hem een gouden keten aan zijn hals; ▼▼ deed hem Tot een teken, dat hij hem macht gaf, in zijn naam alles te zegelen.
,
▼ 43En hij deed hem rijden op den tweeden wagen, dien hij had; en zij riepen voor zijn aangezicht: Knielt! Alzo stelde hij hem over gans Egypteland. ▼
,
▼▼ Knielt Sommigen leggen het woord Abrech uit: tedere vader. Tedere, vanwege zijn jonkheid, en vader, vanwege zijn ambt; gelijk de heren des lands worden genoemd vaders des vaderlands.
44En Farao zeide tot Jozef: Ik ben Farao! doch zonder u zal niemand zijn hand of zijn voet opheffen in gans Egypteland. ▼▼ Ik ben Dat is, ten aanzien van de koninklijke majesteit ben ik boven u. Anderen nemen deze woorden voor een eed, alsof hij zeide: Zo waarachtig als ik koning ben, of, bij mijn koninklijke majesteit zal niemand, enz.
,
▼▼ zijn hand Dat is, iets voornemen of bestaan.
45En Farao noemde Jozefs naam Zafnath Paaneah, en gaf hem Asnath, de dochter van Potifera, overste van On, tot een vrouw; en Jozef toog uit door het land van Egypte. ▼▼ Zafnath Paänéah, Dat is, uitlegger van verborgenheid.
,
▼▼ overste van Het Hebreeuwse woord betekent wel een priester, maar ook in het algemeen een overste in den politieken staat, en een persoon van groot aanzien; zie 2Sa 8:18, en 2Sa 20:26; 1Ch 18:17; Job 12:19. Jozef wordt genoodzaakt door zijn tegenwoordige gelegenheid dit huwelijk te doen, zijnde niettemin de kinderen daarvan door Jakob gerekend voor vaders van twee stammen in Israel; onder Gen 48:16.
,
▼▼ On, De naam van een stad in Egypte.
46Jozef nu was dertig jaren oud, als hij stond voor het aangezicht van Farao, koning van Egypte; en Jozef ging uit van Farao’s aangezicht, en hij toog door gans Egypteland. ▼▼ dertig jaren Hebr. een zoon van dertig jaar.
,
▼▼ hij toog Te weten, om volgens des konings last overal ambtlieden aan te stellen, en korenhuizen te bereiden tegen den aanstaanden duren tijd.
47En het land bracht voort, in de zeven jaren des overvloeds, bij handvollen. ▼▼ bracht voort, Hebr. maakte.
,
▼▼ bij handvollen Dat is, alsof men van één graan handenvol bekomen had.
48En hij vergaderde alle spijze der zeven jaren, die in Egypteland was, en deed de spijze in de steden; de spijze van het veld van elke stad, hetwelk rondom haar was, deed hij daar binnen. ▼▼ alle spijze Dat is, eetbare granen en vruchten; en zo in het volgende. Versta, het vijfde deel; gelijk boven, vs.34.
,
▼▼ daar binnen Hebr. in haar midden.
49Alzo bracht Jozef zeer veel koren bijeen, als het zand der zee, totdat men ophield te tellen: want daarvan was geen getal. ▼
,
▼ 50En Jozef werden twee zonen geboren, eer er een jaar des hongers aankwam, die Asnath, de dochter van Potifera, overste van On, hem baarde. 51En Jozef noemde den naam des eerstgeborenen Manasse; want, zeide hij God heeft mij doen vergeten al mijn moeite, en het ganse huis mijns vaders. ▼▼ Manasse; Hebr. Menasscheh; dat is, die doet vergeten.
,
▼▼ al mijn moeite Dat is, het verdriet en de moeite, die mij zo hier in Egypte, als in mijns vaders huis wedervaren is.
52En den naam des tweeden noemde hij Efraïm; want, zeide hij God heeft mij doen wassen in het land mijner verdrukking. ▼▼ Efraïm; Dat is, dubbele vrucht.
,
▼▼ in het land Dat is, in dit land, waarin ik tevoren verdrukt was.
53Toen eindigden de zeven jaren des overvloeds, die in Egypte geweest was. 54En de zeven jaren des hongers begonnen aan te komen, gelijk als Jozef gezegd had. En er was honger in al de landen; maar in gans Egypteland was brood. ▼▼ de landen Te weten, omliggende; zoals Kanaän, Syrië, Arabië; gelijk onder, vs.57.
,
▼▼ brood Dat is, allerlei voorraad van eetbare granen en vruchten.
55Als nu gans Egypteland hongerde, riep het volk tot Farao om brood; en Farao zeide tot alle Egyptenaren: Gaat tot Jozef, doet wat hij u zegt. ▼▼ hongerde, Te weten, wanneer de particuliere voorraad der inwoners op was.
56Als dan honger over het ganse land was, zo opende Jozef alles, waarin iets was, en verkocht aan de Egyptenaren; want de honger werd sterk in Egypteland. ▼▼ alles waarin Te weten, alle korenhuizen, waarin het koren vergaderd en opgelegd was.
57En alle landen kwamen in Egypte tot Jozef, om te kopen; want de honger was sterk in alle landen. ▼▼ alle landen kwamen Hebr. al het land kwamen; dat is, de inwoners kwamen van alle omliggende landen.
,
▼▼ in alle landen Te weten, die omliggende waren gelijk tevoren.
Copyright information for
DutSVVA