‏ Genesis 46

1En Israël verreisde met al wat hij had, en hij kwam te Ber-seba, en hij offerde offeranden aan den God van zijn vader Izak.
 verreisde Dit is geschied in het jaar na de schepping der wereld omtrent 2239, tien jaren na Izaks dood, toen Jozef 39 jaren oud was; zie boven, Gen 35:1.
,
 Ber-séba, Zie boven, Gen 21:31.
,
 den God van Dat is, dien zijn vader Izak geëerd en aangeroepen had. Hiermede betoonde hij zijn standvastig geloof aan Gods beloften, en zijn dankbaarheid voor Gods weldaden, en bad Hem om raad en hulp op deze reis.
2En God sprak tot Israël in gezichten des nachts, en zeide: Jakob, Jakob! En hij zeide: Zie, hier ben ik!
 in gezichten De gezichten in het algemeen genomen, waardoor God in die tijden zich aan de mensen openbaarde, zijn geweest somtijds buiten den slaap, door het aanschouwen van enige gedaante, die viel òf in de ogen des lichaams, gelijk boven, Gen 15:1, Gen 15:5, enz., òf in het gezicht des geestes, Zec 3:1, somtijds in den slaap, door manier van dromen, gelijk boven, Gen 20:3; Job 33:15-16. Beiden konden gebeuren, òf des daags, gelijk Act 10:9-10, òf des nachts, gelijk boven, Gen 15:5, en hier, vs.2.
,
 Jakob, Jakob! Tweemaal roept Hij hem, om hem tot een vaardig toeluisteren op te scherpen; gelijk boven, Gen 22:11, en 1Sa 3:10.
,
 Zie, hier Zie boven, Gen 22:1.
3En Hij zeide: Ik ben die God, uws vaders God; vrees niet van af te trekken naar Egypte; want Ik zal u aldaar tot een groot volk zetten.
 vrees niet Omdat gij en uw zaad voor een tijdlang zult moeten vertrekken uit een land, dat Ik u en den uwen beloofd heb, boven, Gen 28:13, in een land, waarin uw grootvader met vrees en bekommering verkeerd heeft, boven Gen 12:12.
4Ik zal met u aftrekken naar Egypte en Ik zal u doen weder optrekken, mede optrekkende; en Jozef zal zijn hand op uw ogen leggen.
 aftrekken Te weten, om u te geleiden en bij te staan. Versta dit ook van het optrekken, boven, Gen 24:7; Exo 23:20; en Exo 32:34. Merk hier eens voor al op, dat de woorden optrekken, opklimmen, enz. idem, aftrekken, afklimmen, enz. meest worden gebruikt ten aanzien van de gelegenheid der landen, steden en plaatsen, die hoog of laag gelegen zijn. Te gaan naar de hoog gelegene, is optrekken: naar de laag legene, aftrekken. Zie boven, Gen 12:10, en Gen 13:1, en Gen 35:1; Exo 19:3; Mat 20:18; Luk 10:30; Act 3:1. Het opgaan wordt van God menselijkerwijze gezegd, gelijk ook het afkomen.
,
 Ik zal u Dit is wel eensdeels aan Jakobs dood lichaam vervuld, onder, Gen 47:29-30, en Gen 50:13, doch voornamelijk aan zijn nakomelingen, toen Mozes hen uit Egypte heeft gevoerd, en Jozua hen in het land Kanaän gebracht heeft.
,
 en Jozef Dat is, Jozef zal bij u zijn als gij sterven zult, en zal [naar de oude gewoonte van vele volken] uw ogen sluiten na uw dood. Hier wordt Jakob van God verzekerd, dat zijn geliefde zoon Jozef nog leefde, en dat hij bij Jozefs leven in vrede zou sterven.
5Toen maakte zich Jakob op van Ber-seba; en de zonen van Israël voerden Jakob, hun vader, en hun kinderen, en hun vrouwen, op de wagenen, die Farao gezonden had, om hem te voeren. 6En zij namen hun vee, en hun have, die zij in het land Kanaän geworven hadden, en zij kwamen in Egypte, Jakob en al zijn zaad met hem;
 in het land Versta hierbij: en daarenboven in Mesopotamië.
7Zijn zonen, en de zonen zijner zonen met hem; zijn dochteren, en zijner zonen dochteren, en al zijn zaad bracht hij met zich in Egypte.
 zijn dochters, Jakob had maar één dochter, te weten, Dina, vs.15, en maar één zoons dochter, vs.17. De Heilige Schrift gebruikt het getal van velen voor het getal van enen, gelijk ook boven, Gen 21:7, en onder, vs.23; Num 26:8; 1Ch 2:8, 1Ch 2:31.
8En dit zijn de namen der zonen van Israël, die in Egypte kwamen: Jakob en zijn zonen. De eerstgeborene van Jakob: Ruben.
 dit zijn de Dit geslachtsregister wordt hier en elders door Mozes zo vlijtig herhaald;I. om aan te wijzen Gods wonderwerk in de vermenigvuldiging des zaads Abrahams;II. om de stammen te onderscheiden, ten aanzien van het priesterdom, de koninklijke waardigheid, en verdeling van het land Kanaän;III. en principalijk om de afkomst van den Messias naar het vlees te vervolgen.
,
 der zonen Dat is, zonen en zoons zonen; idem dochter en nicht.
9En de zonen van Ruben: Hanoch, en Pallu, en Hezron, en Karmi.
 Hanoch, Verg. de namen van dit register met de herhalingen daarvan, Num. 26, en 1 Kron . 6, 7, 8.
10En de zonen van Simeon: Jemuël, en Jamin, en Ohad, en Jachin, en Zohar, en Saul, de zoon ener Kanaänietische vrouw.
 Jemuël, Ook genoemd Nemuel, Num 26:12.
,
 Ohad, Hij wordt Num 26:12, en 1Ch 4:24, niet genoemd onder de kinderen van Simeon; het schijnt dat hij en de zijnen in dien tijd al gestorven waren.
,
 Jachin, Ook genoemd Jarib, 1Ch 4:24.
,
 Zohar, Ook genoemd Zerah, Num 26:13.
,
 Kanaänietische Zijnde van een vervloekte natie, waarmede het volk Gods verboden was te trouwen. Dit wordt verhaald tot schande van Simeon, gelijk ook boven van Juda Gen 38, en tot eer van de anderen, die deze exempelen niet gevolgd hebben.
11En de zonen van Levi: Gerson, Kehath en Merari. 12En de zonen van Juda: Er, en Onan, en Sela, en Perez, en Zerah. Doch Er en Onan waren gestorven in het land van Kanaän; en de zonen van Perez waren Hezron en Hamul.
 waren Zie boven, Gen 38:7, Gen 38:10. Deze worden hier wel genoemd, maar niet om bij het getal te komen, in vs.15, vermeld.
13En de zonen van Issaschar: Tola, en Puwa, en Job, en Simron.
 Job, Anders, genoemd Jaschub, Num 26:24. Deze is te onderscheiden van Job, wiens leven en historie in zijn boek verhaald wordt. De namen worden ook in het Hebreeuws onderscheidenlijk geschreven.
14En de zonen van Zebulon: Sered, en Elon, en Jahleel. 15Dit zijn de zonen van Lea, die zij Jakob gebaard heeft in Paddan-aram, met Dina zijn dochter; al de zielen zijner zonen en zijner dochteren waren drie en dertig.
 Paddan-Aram, Zie boven, Gen 25:20. Te Paddan-Aram zijn de kinderen van Lea geboren, maar de geslachten van haar zonen, die hier gerekend worden, zijn naderhand in Kanaän geboren.
,
 de zielen Dat is, mensen; zie boven, Gen 12:5.
,
 drie en dertig Hierbij gerekend Jakobs persoon, en Er en Onan uitgesloten; zie boven vs.12.
16En de zonen van Gad: Zifjon en Haggi, Schuni en Ezbon, Eri en Arodi, en Areli.
 Ziphjon Hebr. Tsiphion, anders, Tsephon. Num 26:15, en zo in het volgende Ezbon voor Etsbon: en boven, vs.10. Zoar voor Tsohar, enz.
17En de zonen van Aser: Jimna, en Jisva, en Jisvi, en Berija, en Sera, hun zuster; en de zonen van Berija: Heber en Malchiël. 18Dit zijn de zonen van Zilpa, die Laban aan zijn dochter Lea gegeven had; en zij baarde Jakob deze zestien zielen.
 gegeven had Te weten, tot een dienstmaagd, boven, Gen 29:24.
,
 zestien zielen Te weten, dertien zonen, twee neven en een dochter.
19De zonen van Rachel, Jakobs huisvrouw: Jozef en Benjamin.
 Jakobs huisvrouw Alzo werd Rachel bijzonder genoemd, omdat Jakob die alleen, naar Gods instelling, uit zichzelven verkoren en van Laban verzocht had. Zie boven, Gen 29:18.
20En Jozef werden geboren in Egypteland, Manasse en Efraïm, die hem Asnath, de dochter van Potifera, den overste te On, baarde.
 de dochter Zie boven, Gen 41:40, en Gen 48:5.
21En de zonen van Benjamin: Bela, Becher en Asbel, Gera en Naäman, Echi en Ros, Muppim en Huppim, en Ard. 22Dit zijn de zonen van Rachel, die Jakob geboren zijn, al te zamen veertien zielen. 23En de zonen van Dan: Chusim.
 zonen Dat is, zoon; zie boven, vs.7.
,
 Chusim Ook genoemd Suham, Num 26:42.
24En de zonen van Nafthali: Jahzeel, en Guni, en Jezer, en Sillem. 25Dit zijn de zonen van Bilha, die Laban aan zijn dochter Rachel gegeven had; en zij baarde dezelve Jakob, zij waren allen zeven zielen. 26Al de zielen, die met Jakob in Egypte kwamen, uit zijn heup gesproten, uitgenomen de vrouwen van de zonen van Jakob, waren allen zes en zestig zielen.
 met Jakob in Anders, Jakob toebehorende, of aldus, al de zielen Jakobs, die in Egypte gekomen zijn.
,
 heup gesproten, Dat is, die uit zijn vlees en bloed geboren zijn. Zie dezelfde manier van spreken, Exo 1:5; Jdg 8:30, hetwelk zoveel is, als uit iemands lenden voortgekomen te zijn. Zie boven, Gen 35:11.
,
 zes en De boven aangehaalde vier sommen, namelijk van 33 in vs.15, van 16 in vs.18, van 14 in vs.22 en van 7 in vs.25, maken tezamen zeventig. Maar hier worden alleen geteld, die uit Jakob geboren en met hem in Egypte gekomen zijn. Zodat uitgenomen moeten zijn Jakob, die uit zichzelven niet geboren is, en Jozef met zijn twee zonen, die met Jakob in Egypte niet gekomen zijn.
27En de zonen van Jozef, die hem in Egypte geboren zijn, waren twee zielen. Al de zielen van het huis van Jakob, die in Egypte kwamen, waren zeventig.
 zeventig Onder dit getal zijn mede begrepen Jakob, Jozef en zijn twee zonen.
28En hij zond Juda voor zijn aangezicht heen tot Jozef, om voor zijn aangezicht aanwijzing te doen naar Gosen; en zij kwamen in het land Gosen.
 om voor zijn Te weten, hoe en waar zij zich het best in Gosen zouden nederslaan.
,
 Gosen Zie boven, Gen 45:10.
29Toen spande Jozef zijn wagen aan, en toog op, zijn vader Israël tegemoet naar Gosen; en als hij zich aan hem vertoonde, zo viel hij hem aan zijn hals, en weende lang aan zijn hals.
 als hij zich Het schijnt dat Jozef, nabij zijn vader gekomen zijnde, zich met alle vriendelijkheid aan hem vertoond heeft, om van hem gekend te mogen worden.
,
 zo viel hij Zie boven, Gen 33:4, en Gen 45:14; Luk 15:20; Act 20:37.
,
 lang aan Anders, een tijdlang. Hebr. nog.
30En Israël zeide tot Jozef: Dat ik nu sterve, nadat ik uw aangezicht gezien heb, dat gij nog leeft!
 nu sterve, Hebr. ditmaal; de zin is: ik ben nu gewillig om te sterven.
,
 dat gij nog Of, omdat, dewijl.
31Daarna zeide Jozef tot zijn broederen, en tot zijns vaders huis: Ik zal optrekken en Farao boodschappen, en tot hem zeggen: Mijn broeders en het huis mijns vaders, die in het land Kanaän waren, zijn tot mij gekomen. 32En die mannen zijn schaapherders; want het zijn mannen, die met vee omgaan; en zij hebben hun schapen, en hun runderen, en al wat zij hebben, medegebracht.
 mannen, die Hebr. mannen van vee, of, vemannen; dat is, die met het vee omgaan; gelijk onder, vs.34, aldus mannen van schepen, 1Ki 9:27, dat is, die zich met de scheepvaart generen, scheepslieden; verg. ook boven, Gen 9:20.
33Wanneer het nu geschieden zal, dat Farao ulieden zal roepen, en zeggen: Wat is uw hantering? 34Zo zult gij zeggen: Uw knechten zijn mannen, die van onze jeugd af tot nu toe met vee omgegaan hebben, zo wij als onze vaders; opdat gij in het land Gosen moogt wonen; want alle schaapherder is den Egyptenaren een gruwel.
 een gruwel Zie boven, Gen 43:32. Deze verachtelijke staat heeft den Israelieten onder Gods regering drieërlei voordeel aangebracht:I. dat zij goed, vet weiland voor hun beesten gekregen hebben;II. dat zij daarin bijeen waren, en tezamen in vrede mochten wonen;III. dat zij, van de afgodische Egyptenaars afgezonderd zijnde, den reinen godsdienst te vrijer konden uitoefenen.
Copyright information for DutSVVA