Habakkuk 3
1Een gebed van Habakuk, den profeet, op Sjigjonoth. ▼▼ op schigjónòth Dat is, op menigerlei rijmen aard gesteld. De zin is, om te zingen op de wijze der zangen, die men schigjonoth noemt; zie Psa 7:1 . Eenigen zetten het over voor de onbekende, of onwetende, dat is, om vergiffenis van God te verzoeken voor de zonden van het volk, welke het door onwetendheid begaan heeft. Maar dit behaagt anderen niet, omdat zulks in dezen psalm niet verhandeld wordt.
2Heere! als ik Uw rede gehoord heb, heb ik gevreesd; Uw werk, o Heere! behoud dat in het leven in het midden der jaren, maak het bekend in het midden der jaren; in den toorn gedenk des ontfermens. ▼
,
▼▼ uw werk, Sommigen verstaan hier door het werk het volk en de kerk Gods, welke is het voornaamste werk onder al de werken Gods, gelijk Psa 100:3 ; Jer 29:23 , en Isa 45:11 . Anderen verstaan het aldus: Heere, houd in wezen en in eer hetgeen Gij onder uw volk gedaan hebt, hetwelk Gij krachtig en wonderbaar hebt beschut en beschermd, Het komt vast opeen uit.
,
▼▼ in het midden der jaren, Dat is, gedurende de zeventig jaren der Babylonische gevangenschap van uw volk.
,
▼▼ maak het bekend De zin is, maak door uw woord en predikatie dat uw volk dat wete en versta, en doe het metterdaad blijken onder de heidenen, dat Gij U over uw volk ontfermt.
,
▼▼ gedenk des Menselijkerwijze van god gesproken. Zie Gen 8:1 , en Gen 9:15 , en Gen 30:22 ; Exo 6:4 ; dat nu God in zijn toorn indachtig is zijner barmhartigheid, blijkt uit vele plaatsen der Heilige Schrift, gelijk Exo 32:11 , Exo 32:12 ; Num 14:17 ; Psa 6:5 en Psa 9:10-11 ; en Psa 25:6-7 , en Psa 51:3 en Psa 103:6 , Psa 103:7-9 ; Isa 12:1 ; Jer 14:7
3God kwam van Theman, en de Heilige van den berg Paran. Sela. Zijn heerlijkheid bedekte de hemelen, en het aardrijk was vol van Zijn lof. ▼▼ God In dit vers en enige navolgende beschrijft de profeet de majesteit en macht van God, die Hij betoond heeft als Hij zijne wet gegeven heeft; willende daarmede bewijzen dat het dien machtigen God licht is, zijn volk, als het Hem belieft, uit de Babylonische gevangenschap te verlossen.
,
▼
,
▼
,
▼▼ de Heilige Te weten de heilige Israëls.
,
▼
,
▼
,
▼▼ heerlijkheid Of, zijne majesteit.
,
▼ 4En er was een glans als des lichts, Hij had hoornen aan Zijn hand, en aldaar was Zijn sterkte verborgen. ▼
,
▼▼ Hij had hoornen Te weten tot een teken zijner macht. Want door de hoornen wordt dikwijls macht betekend in de Heilige Schrift. Anderen verstaan hier door hoornen zulke stralen, als de klaarschijnende zon uitgeeft, of zulke, als uit het aangezicht van Mozes voortgingen, nadat hij met God gesproken had; zie Exo 34:29 .
,
▼
,
▼▼ aldaar was zijne Hebr. de verberging zijner sterkte. De zin is: Door zulk een glans gaf wel de Heere zijn goddelijke macht te kennen, [verg. Psa 18:12-13 , enz.] alzo nochtans dat Hij den gehelen glans zijner majesteit en sterkte niet liet schijnen voor zijn volk, naar Hij liet ze slechts blijken door enige stralen, opdat het volk niet ganselijk zou verbaasd en verslagen worden door het aanschouwen van de majesteit des Heeren.
5Voor Zijn aangezicht ging de pestilentie, en de vurige kool ging voor Zijn voeten henen. ▼▼ Voor zijn Dat is, Hij verdelgde de natiën, die zich tegen zijn volk verhieven, met allerlei plagen, te weten de Amorieten, Sihon en Og. enz. Het is ene manier van spreken, genomen van de koningen en prinsen dezer wereld, gelijk voor dezen veel knechten en lakeien gaan, alzo zijn er bij God, als hij toornig is en straffen wil, pestilentiën en vele anders ziekten en plagen. Zie Exo 9:3 , Exo 9:6 , Exo 9:23-24 ; Num 14:12 .
,
▼ 6Hij stond, en mat het land, Hij zag toe, en maakte de heidenen los, en de gedurige bergen zijn verstrooid geworden; de heuvelen der eeuwigheid hebben zich gebogen; de gangen der eeuw zijn Zijne. ▼▼ Hij stond Te weten God de Heere, vertegenwoordigd door de ark, die veertien jaar lang te Gilgal bleef, totdat de Joden het land van belofte onder zich hadden verdeeld.
,
▼
,
▼▼ het land, Te weten het land Kanaän.
,
▼▼ Hij zag toe Door een stuurs gezicht heeft God die natiën kunnen verdrijven, hoe vast zij in dat land geworteld zaten.
,
▼▼ maakte de heidenen Dat is, Hij verstrooide de heidenen en wierp hen uit, te weten de Kanaänieten, die te voren in het land gewoond hadden.
,
▼
,
▼▼ hebben zich Als Hem eerbieding doende.
,
▼▼ de gangen der Of, Hij had eeuwige gangen; Dat is, zijne wegen zijn eeuwigdurende, of de Heere richt uit wat Hij van eeuwigheid besloten had; Hij is alleen eeuwig, en zijne besluiten, naar welke Hij de wereld regeert, zijn van eeuwigheid af.
,
▼▼ zijn zijne Of, komen Hem toe.
7Ik zag de tenten van Kusan onder de ijdelheid; de gordijnen des lands van Midian schudden. ▼
,
▼
,
▼▼ onder Of, in moeite, of in druk, of tot ijdelheid begeven zijnde; dat is ijdel en tevergeefs het volk Gods vervolgende.
,
▼
,
▼ 8Was de Heere ontstoken tegen de rivieren? Was Uw toorn tegen de rivieren, was Uw verbolgenheid tegen de zee, toen Gij op Uw paarden reedt? Uw wagens waren heil. ▼▼ tegen de rivieren? Te weten tegen de Rode zee en de Jordaan, die Hij kliefde. De zin is: Het scheen wel dat de Heere tegen de rivieren verstoord was, maar het was Hem te doen om zijn volk daar door te laten gaan.
,
▼▼ uw paarden Versta hier door de paarden de wolken en vuurkolom, die als paarden des Heeren zijn, die Hij beweegt waarheen het Hem belieft, gelijk een ruiter zijn paard doet. Of, op paarden rijden kan hier betekenen spoediglijk voortvaren.
,
▼ 9De naakte grond werd ontbloot door Uw boog, om de eden, aan de stammen gedaan door het woord. Sela. Gij hebt de rivieren der aarde gekloofd. ▼
,
▼▼ door uwen boog, Of, met uwen boog; dat is, door uw kracht en bevel. Anders: uw boog werd ontbloot.
,
▼
,
▼▼ Gij hebt de Of: Gij kliefdet de aarde met de rivieren. Zie Num 20:10-11 en Num 21:16 ; Psa 78:15-16 en Psa 114:5 , en 1Co 10:4 . Anders: Gij kliefdet de rivieren [tot op] de aarde, opdat het volk van Israel daar zou kunnen doorgaan.
10De bergen zagen U, en leden smart; de waterstroom ging door, de afgrond gaf zijn stem, hij hief zijn zijden op in de hoogte. ▼
,
▼▼ leden smart; Te weten vanwege de vrees, die zij voor U hadden.
,
▼▼ de waterstroom Te weten de Jordaan. Anders: de overloping der wateren.
,
▼
,
▼▼ de afgrond gaf De afgrond of diepte der Rode zee werd gehoord, te weten met geweld en met gedruis nederwaarts lopende, en het ene deel zich van het andere afscheurende.
,
▼▼ zijn zijden op Hebr. zijne handen; dat is, de hopen der wateren, die overeind staande, water als handen aan een lichaam. Doch dit is hier te verstaan alleen van de ene zijde, die als een muur, onbewegelijk overeind bleef staan, totdat er de Israelieten waren doorgegaan, de andere zijde liep, nederwaarts, makende alzo een droge baan. Anders: de diepte hief hare handen op. Hare handen, dat is, haar grote bergen van water aan de ene en de andere zijde overeind verheven staande, U, o Heere, op hunnen wijze eerbied en gehoorzaamheid bewijzende.
11De zon en de maan stonden stil in haar woning; met het licht gingen Uw pijlen daarhenen, met glans Uw bliksemende spies. ▼
,
▼▼ in hare Dat is, in den hemel.
,
▼▼ met het licht Versta hier door het licht den bliksem.
,
▼
,
▼▼ uw bliksemende spies Dat is, de gruwelijke donderslagen met schrikkelijke bliksemen en hagelstenen vermengd, kwetsende en doodslaande als scherpe spiesen. Anders, en met den glans van uwe spiesen.
12Met gramschap tradt Gij door het land, met toorn dorstet Gij de heidenen. ▼▼ Met gramschap Of, in gramschap.
,
▼▼ door het land, Te weten door het land Kanaän, toen Gij de Kanaänieten uitdreeft om uw volk daarin te planten.
,
▼
,
▼▼ de heidenen Te weten die in het land Kanaän woonden, zijnde zeven in getal.
13Gij toogt uit tot verlossing Uws volks, tot verlossing met Uw Gezalfde; Gij doorwonddet het hoofd van het huis des goddelozen, ontblotende den grond tot den hals toe. Sela. ▼
,
▼▼ het hoofd van Dat is, de vorsten en heren des volks, hetwelk zich krachtiglijk tegen de Israelieten stelde, gelijk waren de Filistijnen, Moabieten, Ammonieten, Syriëers, Edomieten enz.
,
▼▼ den grond tot Versta hier door den grond het land zelf, hetwelk de Heere van onder tot boven gezuiverd heeft van de vijanden van zijn volk, aangezien zij het alzo bedekt hadden en alzo daarin geworteld waren, dat het scheen onmogelijk te zijn hen daaruit te roeien; zie boven vs.6. Of de zin is: Gij hebt uws volk vijanden te schande gemaakt van het hoofd tot de voeten toe, dat is, van den grootste tot den kleinste.
,
▼▼ Sela Zie boven vs.3, 9.
14Gij doorboordet met zijn staven het hoofd zijner dorplieden; zij hebben gestormd, om mij te verstrooien; die zich verheugden, alsof zij de ellendigen in het verborgen zouden opeten. ▼▼ zijn staven Te weten van den gezalfde, of met uws volks staven of stokken. De zin is: Gij hebt degenen, die op de dorpen en omliggende plaatsen overig waren en uw volk kwelden, door uwen gezalfde zo te schande gemaakt, alsof Gij hen het hoofd met een boor doorboord hadt. Anders: met hunne, te weten met hun eigen staven, dat is, met dezelfde middelen, door welke zij uw volk dachten te verdelgen.
,
▼▼ mij te verstrooien; Te weten mijn volk, de Israëlieten.
,
▼▼ die zich verheugden Hebr. hunlieder verheuging was, enz.
,
▼▼ de ellendigen Te weten de ellendige bedrukte, ja, schier verdrukte Israëlieten, die dikwijls uit vrees der vijanden zich moesten versteken in holen en spelonken ten tijde der richters, want het scheen dat zij hen met huid en met haar zouden opeten en verslinden.
15Gij betradt met Uw paarden de zee; de geweldige wateren werden een hoop. ▼▼ met uw paarden Zie boven vs.8.
,
▼ 16Als ik het hoorde, zo werd mijn buik beroerd; voor de stem hebben mijn lippen gebeefd; verrotting kwam in mijn gebeente, en ik werd beroerd in mijn plaats. Zekerlijk, ik zal rusten ten dage der benauwdheid, als hij optrekken zal tegen het volk, dat hij het met benden aanvalle. ▼▼ Als ik het Als ik hoorde het oordeel Gods van de verstoring der stad Jeruzalem door de Chaldeën, boven vs.2.
,
▼
,
▼
,
▼▼ verrotting kwam Dat is, het deed mij zeer wee, ja zo wee alsof mijne benen vervuild en vol etter waren geworden.
,
▼▼ mijn plaats Dat is, in de plaats waar ik tegenwoordig sta, of stond, toen ik die stem hoorde.
,
▼
,
▼▼ hij optrekken zal Te weten de koning van Babel.
,
▼ 17Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal, en geen vrucht aan den wijnstok zijn zal, dat het werk des olijfbooms liegen zal, en de velden geen spijze voortbrengen; dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er geen rund in de stallingen wezen zal; ▼▼ Alhoewel de De zin is: Alhoewel het Joodse land door de Chaldeën zeer jammerlijk aan alle kanten zal verwoest worden.
,
▼▼ dat het werk Dat is, de vrucht
,
▼
,
▼▼ spijs Dat is, gene vruchten tot spijs en voedsel der mensen en der beesten.
,
▼▼ voortbrengen; Hebr. maken.
,
▼▼ kudde uit de Of, het vee, versta, klein vee, als schapen en geiten.
,
▼▼ geen rund Dat is, geen grote beesten, als ossen en koeien.
18Zo zal ik nochtans in den Heere van vreugde opspringen, ik zal mij verheugen in den God mijns heils. ▼▼ ik nochtans Ik Habakuk, en alle gelovigen.
,
▼
,
▼▼ in den God Of, vanwege God mijnen Heiland, of in den God mijns heils; dat is, die mij heil en zaligheid heeft teweeggebracht,. Het Hebr. woord, te weten zaligmaking, of zaligheid, heil en het woord Jezus, hebben een wortel of oorsprong, zodat dit bekwamelijk op Christus gepast wordt.
19De Heere Heere is mijn Sterkte; en Hij zal mijn voeten maken als der hinden, en Hij zal mij doen treden op mijn hoogten. Voor den opperzangmeester op mijn Neginoth. ▼▼ is mijne sterkte; Dat is, die mij sterkte geeft, zijne macht wordt in mijne onmacht volbracht.
,
▼
,
▼
,
▼▼ Hij zal mij doen Dat is, Hij zal mij wederbrengen in mijn land te weten in het land van Juda, hetwelk hoog en bergachtig is. Of versta hier door hoogten vast sloten en sterkten.
,
▼▼ Voor den opperzangmeester De zin is, dit gebed van Habakuk den opperzangmeester overgegeven, om te zingen in de verzameling der gemeente op neginoth, of op neginothai. Anderen zetten het over op mijne snarenspel, of op mijn instrument met snaren. Zie hiervan breder Psa 4:1 . Dit laatste lid zou men ook alleen mogen schrijven, na de woorden op mijne hoogte een nieuwen regel beginnende, als eigenlijk tot den psalm niet behoorden, maar aldus: op mijne hoogten. Voor den opperzangmeester op mijn neginoth.
Copyright information for
DutSVVA