Hebrews 6
1Daarom, nalatende het beginsel der leer van Christus, laat ons tot de volmaaktheid voortvaren; niet wederom leggende het fondament van de bekering van dode werken, en van het geloof in God, ▼ , ▼ , ▼▼ het fondament van de bekering Of, eersten grond, waarvan hier zes hoofdstukken worden verhaald.
,
▼
,
▼▼ in God, Namelijk Vader, Zoon en Heiligen Geest, waarvan de somma in de twaalf artikelen des geloofs is begrepen.
2Van de leer der dopen, en van de oplegging der handen, en van de opstanding der doden, en van het eeuwig oordeel. ▼▼ der dopen, Dat is, van de natuur, instelling en gebruik van den doop en der Sacramenten waardoor het geloof en de bekering in ons wordt versterkt. Het woord dopen wordt hier in het meervoud gesteld, niet omdat er meer dan een doop is, Eph 4:5, maar òf om den uitwendigen en inwendigen doop te betekenen 1Pe 3:21; òf, omdat in de eerste Kerk de volwassenen, die tot Christus bekeerd, en nu een tijdlang in den Christelijken godsdienst onderwezen waren, dikmaals tezamen in een aanmerkelijk getal werden gedoopt, zodat er vele dopen op enen dag schenen gepleegd te worden.
,
▼▼ van de oplegging der handen, Dat is, van de gaven des Heiligen Geestes, die door de oplegging der handen in de Kerk den gelovigen in het algemeen plachten medegedeelt te worden, Act 8:16-17, en bijzonder in het instellen der kerkedienaars, 1Ti 4:14.
,
▼▼ van de opstanding der doden, Van welk artikel degenen, die tot de gemeenschap der kerk van Christus toegelaten werden, bijzonder rekenschap moesten geven, omdat niet alleen de heidenen daarmede spotten, Act 17:32, maar ook de Sadduceën onder de Joden, Mat 22:23, en vele ketters onder de Christenen deze loochenden; 2Ti 2:18.
,
▼▼ van het eeuwig oordeel Namelijk over levenden en over doden, over de ongelovigen ten eeuwigen dood, en over de gelovigen ten eeuwigen leven. Dit zijn dan de zes hoofdstukken van de beginselen of fondamenten der christelijke religie, die den aankomenden door vragen en antwoorden voorgesteld werden, die ook in onze catechismussen merendeels worden behandeld.
3En dit zullen wij ook doen, indien het God toelaat. ▼▼ dit zullen wij [ook] doen, Namelijk het leggen van de eerste fondamenten der Christelijke religie, die Paulus nu wel voorbijgaat, omdat hij hen ook tot meer volkomen kennis van andere leerstukken wilde brengen, maar evenwel belooft bij andere gelegenheden deze te behandelen, indien het de Heere toeliet, gelijk hij ook elders in zijne zendbrieven doet. Anderen verstaan dit van de verklaring der meer volmaakte leer, die hij zal gaan voorstellen.
4Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht geweest zijn, en de hemelse gave gesmaakt hebben, en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn, ▼▼ het is onmogelijk, Namelijk ten aanzien van Gods rechtvaardig oordeel over zulke ondankbare mensen, naar de verklaring die Christus zelf gedaan heeft van degenen die tegen den Heiligen Geest zondigen, Mat 12:31-32; gelijk de volgende verzen ook aantonen dat hier, gelijk ook hierna, Heb 10:26, van die zonde wordt gesproken. Waarom de apostel Johannes, 1Jo 5:16, gebiedt, dat men voor zulken niet zal bidden. Zie dergelijke wijze van spreken Joh 12:39-40.
,
▼▼ die eens verlicht geweest zijn, Namelijk in het verstand door de prediking des Evangelies.
,
▼▼ de hemelse gave gesmaakt hebben, Dat is, het geloof, hetwelk hier gezegd wordt, dat zij gesmaakt hebben, niet omdat zij het in zijn rechte wezen immer zouden ontvangen hebben, maar omdat zij een klein begin en gelijkenis of schijn daarvan gevoeld hebben, gelijk het woord smaken ook tegen innemen gesteld wordt, Mat 27:34; welk smaken Christus in de gelijkenis van den zaaier, Mat 13:20-21, noemt een ontvangen des woords met blijdschap; hetwelk nochtans geen wortel, dat is, geen recht vertrouwen op Christus heeft, en geen behoorlijke vruchten in volstandigheid geeft, dewijl het op steenachtige aarde, dat is, in een hart, dat niet behoorlijk voor God is vernederd, noch bereid, gevallen is. En dat dit hier ook de mening is, blijkt uit vs.7 en elders, waar deze vergeleken worden met aarde, die den regen niet indrinkt, en derhalve in plaats van goed kruid, doornen en distelen voortbrengt.
,
▼ 5En gesmaakt hebben het goede woord Gods, en de krachten der toekomende eeuw, ▼
,
▼▼ de krachten der toekomende eeuw, Dit kan geschikt van de krachten des eeuwigen levens verstaan worden, waarvan deze mensen ook somwijlen een kleinen smaak hebben, doordien zij dit woord met blijdschap ontvangen, en zich in de beloften van hetzelve een tijdlang verheugen, gelijk hiervoor vs.4 is aangewezen; en het woord smaken komt hiermede wel overeen.
6En afvallig worden, die, zeg ik, wederom te vernieuwen tot bekering, als welke zichzelven den Zoon van God wederom kruisigen en openlijk te schande maken. ▼▼ afvallig worden, Of vervallen, waardoor niet allerlei zonden worden verstaan, waarin de ware gelovigen ook somwijlen vervallen, gelijk David, Petrus, enz., die daarna tot bekering komen; maar een geheel vervallen of afval van den Christelijken godsdienst, en die moedwillig geschiedt, gelijk Heb 10:26, wordt uitgedrukt, en met lastering derzelve, tegen de getuigenis des Heiligen Geestes in hun gemoed, gevoed is, gelijk Christus betuigt Mat 12:31.
,
▼▼ [die, zeg ik] Dit ziet op het voorgaande woord onmogelijk, vs.4. Het is dan onmogelijk die wederom te vernieuwen; welke onmogelijkheid niet alleen van de leraars te verstaan is, die tevergeefs zouden arbeiden om die te vernieuwen, of tot bekering te brengen, maar ook ten aanzien van Gods waarheid zelf, die eens dit rechtvaardig oordeel tegen hen heeft geveld, en niet veranderlijk is, en zich niet laat bespotten, Gal 6:7; ja ook ten aanzien van Christus' verdienste, die deze moedwillig verzaken en verwerpen, gelijk volgt. Waarom ook Heb 10:26, gezegd wordt dat er geen offerande voor de zonde van zodanigen meer over is.
,
▼▼ wederom te vernieuwen Dit woord wederom ziet op den staat waaruit zij vervallen zijn, welke staat een begin was van de vernieuwing, zo zij daarin gebleven en behoorlijk voortgegaan hadden, tot welken stand zij zelfs niet kunnen wedergebracht worden. Anderen nemen deze woorden wederom vernieuwen, bloot voor: vernieuwd worden, gelijk het Griekse woord palin, dat is, wederom, door een oneigenlijke wijze van spreken Pleonasinus genoemd, dikwijls overschiet. Zie een voorbeeld Joh 4:54, en Joh 13:12; Act 18:21, en wordt alleen daar bijgevoegd om de zaak krachtiger te betuigen.
,
▼▼ als welke zichzelven In deze woorden wordt nog een reden gegeven, waarom zulke afvalligen niet kunnen vernieuwd worden tot bekering, namelijk omdat zij Christus, dien de Vader tot een verzoening voor onze zonden heeft gegeven, zichzelf, dat is, zoveel in hen is, gelijk de Joden en heidenen tevoren aan Christus uiterlijk eens gedaan hadden, nieuwen smaad aandoen, en tegen hun gemoed tentoonstellen, of te schande te maken voor de gehele wereld, en tot hun verderf, hetwelk God niet ongewroken wil laten, gelijk dit Griekse woord paradeigmatizein ook betekent, Mat 1:19, voor welk woord, Mar 3:29, het woord blasphemein gebruikt wordt.
7Want de aarde, die den regen, menigmaal op haar komende, indrinkt, en bekwaam kruid voortbrengt voor degenen, door welke zij ook gebouwd wordt, die ontvangt zegen van God; ▼▼ Want de aarde, Door deze gelijkenis toont de apostel de billijkheid van dit zwaar oordeel Gods over zulke mensen, dewijl dergelijke zelfs onder de mensen over zulke aarde placht te geschieden.
,
▼▼ ontvangt zegen van God; Of, wordt de zegen van God deelachtig; dat is, wordt van God meer en meer bekwaam gemaakt om meer vruchten voort te brengen.
8Maar die doornen en distelen draagt, die is verwerpelijk, en nabij de vervloeking, welker einde is tot verbranding. ▼▼ nabij de vervloeking, Dat is, om geheel verlaten, en als ene vervloekte zaak tot den brand over gegeven te worden.
9Maar, geliefden! wij verzekeren ons van u betere dingen, en met de zaligheid gevoegd, hoewel wij alzo spreken. ▼▼ Maar, geliefden Met deze woorden verzacht de apostel het voorgaande dreigement en verklaart in het vervolg waarom hij de zware straf der afvalligen hun voorgedragen heeft, namelijk niet omdat hij hen voor zodanigen zou houden, maar om hen te waarschuwen en tot vasthouden aan de leer des evangelies en Gods beloften te vermanen.
,
▼▼ met de zaligheid gevoegd, Of, de zaligheid aanklevende.
,
▼▼ alzo spreken Dat is, zulk een zwaar oordeel uitspreken tegen de afvalligen.
10Want God is niet onrechtvaardig dat Hij uw werk zou vergeten, en den arbeid der liefde, die gij aan Zijn Naam bewezen hebt , als die de heiligen gediend hebt en nog dient. ▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ aan Zijn Naam bewezen hebt, Of, in zijnen naam, dat is, niet alleen uit enige menselijke beweging tegen de armen en verdrukten, maar omdat zij om den naam Gods, en om de belijdenis van Christus leden, hetwelk een eigenschap is des waren geloofs en der ware liefde, die Christus niet onbeloond laat; zie Mat 10:41-42, en Mat 25:40; Mar 9:41.
11Maar wij begeren, dat een iegelijk van u dezelfde naarstigheid bewijze, tot de volle verzekerdheid der hoop, tot het einde toe; ▼
,
▼ 12Opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt dergenen, die door geloof en lankmoedigheid de beloftenissen beërven. ▼▼ lankmoedigheid Dat is, lijdzame verwachting van de volbrenging van Gods belofte, gelijk hij daarna met het voorbeeld van Abraham en van alle ware gelovigen bewijst.
,
▼▼ de beloftenissen beërven Dat is, de beloofde erve in den hemel nu genieten.
13Want als God aan Abraham de belofte deed, dewijl Hij bij niemand, die meerder was, had te zweren, zo zwoer Hij bij Zichzelven, ▼▼ als God aan Abraham De apostel bewijst met het voorbeeld van Abraham, den vader aller gelovigen, hetgeen hij in vs.12 van al de gelovige voorvaders had betuigd.
,
▼▼ de belofte deed, Namelijk Gen 22:16, wanneer Abraham zijn zoon had geofferd, in welke beloften alle lichamelijke en geestelijke beloften zijn begrepen, namelijk van het beloofde zaad, en van de vermenigvuldiging van zijn zaad als van den vader van alle gelovigen, waarvan zie nadere verklaring Rom 4:16; Gal 3:14, enz.
14Zeggende: Waarlijk, zegenende zal Ik u zegenen, en vermenigvuldigende zal Ik u vermenigvuldigen. ▼
,
▼▼ zegenende zal Ik u zegenen, Dat is, zeer overvloedig en gedurig zegenen en zeer vermenigvuldigen.
15En alzo, lankmoediglijk verwacht hebbende, heeft hij de belofte verkregen. ▼▼ lankmoediglijk verwacht hebbende, Grieks lankmoedigheid geweest zijnde.
,
▼▼ de belofte verkregen Dat is, hetgeen God beloofd had; gelijk vs.12.
16Want de mensen zweren wel bij den meerdere dan zij zijn, en de eed tot bevestiging is denzelven een einde van alle tegenspreken; ▼
,
▼▼ eed Dat is, de wettelijke en behoorlijke eed van mensen, op welke niets te zeggen valt.
,
▼▼ tot bevestiging Namelijk van de beloften die aan iemand gedaan worden. Want alzo er tweeërlei soort van eed is, een van zaken die geschied zijn, om de waarheid daarvan te betuigen, en een van hetgeen beloofd wordt, om van de toekomende onderhouding anderen te verzekeren, spreekt Paulus hier inzonderheid van de laatste soort des eeds.
17Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, met een eed daartussen is gekomen; ▼▼ daartussen is gekomen; Of heeft door een eed gemiddeld; dat is, het middel van een eed gebruikt.
18Opdat wij, door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk, die de toevlucht genomen hebben, om de voorgestelde hoop vast te houden; ▼▼ door twee onveranderlijke dingen, Dat is, zijn beloften en zijn eed, die beide onveranderlijk zijn.
,
▼▼ de voorgestelde hoop Dat is, de lijdzame verwachting van de vervulling der beloften door het geloof van ons aangenomen, Rom 8:24-25, zo, dat het woord hoop alhier in zijn eigen betekenis wordt genomen.
19Welke wij hebben als een anker der ziel, hetwelk zeker en vast is, en ingaat in het binnenste van het voorhangsel; ▼▼ Welke wij hebben Namelijk hoop wij gelovigen hebben, enz.
,
▼▼ als een anker der ziel, Dat is, waar de ziel zich mede vasthoudt aan Gods beloften, tegen alle bewegingen en stormen der wereld; gelijk een schip met zijn anker in zee tegen alle stormen.
,
▼ 20Daar de Voorloper voor ons is ingegaan, namelijk Jezus, naar de ordening van Melchizedek, een Hogepriester geworden zijnde in der eeuwigheid. ▼▼ de Voorloper voor ons is ingegaan, Namelijk die voor ons daarin gegaan is, om ons een plaats te bereiden, Joh 14:2-3.
,
▼
Copyright information for
DutSVVA