Hosea 11
1Als Israël een kind was, toen heb Ik hem liefgehad, en Ik heb Mijn zoon uit Egypte geroepen. ▼ , ▼▼ heb Mijn En voerde hem door mijn goddelijke kracht uit de slavernij van Egypte, door de woestijn, naar het beloofde land.
,
▼▼ zoon uit Egypte uitgeroepen Namelijk Israël, dat God dikwijls, maar bijzonderlijk Exo 4:22 , door Mozes, in de aanspraak aan Farao, zijn zoon, ja zijn eerstgeboren zoon noemt; welke plaats hiermede dient vergeleken. Maar dat onder deze woorden wijders ene profetie verborgen is van den eniggeboren Zoon des Vaders onzen Heere Jezus Christus, die het Hoofd is van zijn geestelijk Israël of kerk, blijkt Mat 2:15 . Anders: omdat Israël een kind was, dat Ik liefhad, zo heb Ik mijnen Zoon uit Egypte geroepen. Of: Hoewel Israël een kind is, nochtans heb Ik hem lief; daarom heb Ik, enz., verstaande het eerste lid van Israëls domme onverstandigheid, en het tweede van Christus alleen, wien de Vader uit Egypte geroepen heeft om in Judea het werk onzer verlossing te verrichten. Anderen aldus: Omdat Hij is een kind Israëls, en Ik hem liefheb; daarom heb Ik mijnen Zoon uit Egypte geroepen. Verstaande beide leden van vs.1 van Christus.
2Maar gelijk zij henlieden riepen, alzo gingen zij van hun aangezicht weg; zij offerden den Baäls, en rookten den gesnedenen beelden. ▼▼ gelijk] zij henlieden riepen, Dit is hier ingevoegd tot aanvulling van den zin, passende op het volgende woordje, alzo. Zie Psa 48:6 . De zin is: Hoe meer Mozes en andere vrome dienstknechten Gods de Israëlieten riepen om bij hun goeden God te blijven, en Hem aan te hangen, hoe meer zij daarentegen, onder de ogen der vrome profeten, afweken tot alle afgoderij, kerende God en zijnen profeten den rug en het dove oor toe, gelijk men zegt. Vergelijk onder vs.7, en boven Hos 4:7 .
,
▼▼ hun aangezicht weg; Van het aangezicht der profeten, die hen tot God riepen.
3Ik nochtans leerde Efraïm gaan; Hij nam ze op Zijn armen, maar zij bekenden niet, dat Ik ze genas. ▼▼ leerde Efraïm gaan; Dat is, Ik leerde hen de voeten zetten, gelijk een moeder haar kind doet.
,
▼▼ Hij nam ze op Zijn armen, Dit zijn de woorden van den profeet, die hij tussen Gods woorden invoegt, uit verwondering over Gods vriendelijkheid en goedertierenheid, alsof hij zeide: Immers is het waar, dat Hij hen, als een vader, of moeder een kind, [zie vs.1,] inzonderheid als het moede is van het gaan, op de armen gedragen heeft; zie Exo 19:4 ; Deu 1:31 , en Deu 32:11-12 ; Isa 63:9 , en van Mozes, Num 11:12 . Anders: ik nam hen, of nemende henlieden bij hunne [Hebreeuws zijne ] armen; omdat er in het volgende dergelijke verwisseling van het veelvoudig en enkelvoudig getal van Efraïm gebruikt wordt.
,
▼ 4Ik trok ze met mensenzelen, met touwen der liefde, en was hun, als degenen, die het juk van op hun kinnebakken oplichten, en Ik reikte hem voeder toe. ▼▼ mensenzelen, Dat is, menselijke, waar men mensen mede trekt, lijdelijke, lieflijke en zachte zelen, om hen niet te kwetsen of te bezeren. Vergelijk de manier van spreken met 2Sa 7:14 ; Isa 8:1 . Deze woorden drukken de lieflijkheid, vriendelijkheid en lankmoedigheid Gods in het leiden van zijn volk zeer levendig uit.
,
▼▼ juk Dat is, de halster of muilband, die op de muilen der beesten blijft zolang zij arbeiden, en die men oplicht of afneemt als zij rust en voeder zullen nemen. Alzo [wil God zeggen] heb Ik met Israël gehandeld, gevende hem verlichting, rust en hun voeder, gelijk volgt.
,
▼▼ hem voeder toe Efraïm. Hebreeuws, Ik deed spijs, of eten tot hem neigen; dat is, gelijk wij zeggen: Ik reikte het hem toe. Niettegenstaande zulks alles zijn zij zo ongehoorzaam geweest, gelijk in het voorgaande en volgende verhaald is: daarom, enz. gelijk volgt.
5Hij zal in Egypteland niet wederkeren; maar Assur, die zal zijn koning zijn; omdat zij zich weigerden te bekeren. ▼▼ Hij zal Efraïm.
,
▼▼ Egypteland niet wederkeren; Of zij wel zouden mogen wensen liever in Egypte weder te keren, gelijk zij zich derwaarts zullen begeven om hulp en toevlucht tegen den Assyriër te zoeken, zo zal het hun toch alzo niet gelukken, maar de tien stammen zullen in het algemeen van den Assyriër uit hun land worden weggevoerd, en veel zwaarder geplaagd dan tevoren in Egypte; zie boven Hos 8:13 , en Hos 9:6 , en de aantekening aldaar, en vergelijk boven Hos 10:9 .
6En het zwaard zal in zijn steden blijven, en zijn grendelen verteren, en opeten, vanwege hun beraadslagingen. ▼
,
▼▼ zijn steden blijven, Efraïm.
,
▼
,
▼ 7Want Mijn volk blijft hangen aan de afkering van Mij; zij roepen het wel tot den Allerhoogste, maar niet een verhoogt Hem. ▼▼ van Mij; Hebreeuws, aan mijne afkering; dat is, aan de afkering, of afwijking, waarmede zij van mij steeds afwijken, of die zij tegen mij betonen. Anders: hangen; [te weten, in onzekerheid en twijfelachtigheid om [hunne] afkering van mij; dat is, zij weten niet waarheen zich te keren, nu hier dan daar lopende om hulp. Beiden in een goeden zin.
,
▼
,
▼▼ het wel tot den Allerhoogste, Mijn volk. Anders: zij roepen Hem wel naar boven.
,
▼
,
▼▼ Hem Den Allerhoogste, dat hij Hem eer zou geven, zich bekerende, en troost en hulp bij Hem zoekende, of Hem voor zijne weldaden dankende. Anders: verhoogt, of verheft [zich]; dat is, niemand heft zich eens op, geeft zich eens daarnaar dat hij zou horen of luisteren, gelijk opmerkenden plegen te doen, tonende met uiterlijke gebaren van het lichaam de beweging huns harten.
8Hoe zou Ik u overgeven, o Efraïm? u overleveren, o Israël? Hoe zou Ik u maken als Adama, u stellen als Zeboim? Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw is te zamen ontstoken. ▼
,
▼▼ Adama, Versta, en de andere naburige steden.
,
▼
,
▼▼ al Mijn berouw is te zamen ontstoken Hebreeuws alsof men zeide: Mijne berouwingen, of berouwenissen, of troostelijkheden, zijn tezamen ontbrand. Anders: mijn ingewand. God wordt gezegd berouw te hebben als Hij de verdiende en gedreigde straffen ophoudt, verzacht of wegneemt, en kan voorts door berouw het medelijden en het ingewand, dat van medelijden beroerd en ontstoken is, verstaan worden. Zie Gen 6:6 , en Gen 43:30 .
9Ik zal de hittigheid Mijns toorns niet uitvoeren; Ik zal niet wederkeren om Efraïm te verderven; want Ik ben God en geen mens, de Heilige in het midden van u, en Ik zal in de stad niet komen. ▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ in de stad niet komen Als een vijand, die in een stad invalt en alles daarin vernielt; of gelijk Ik eertijds in de stad Sodom kwam om die te vernielen, gelijk vs.8, hetwelk op de voorgaande woorden: Ik zal niet wederkeren, of wederom keren, enz., zeer wel past. Zie de aantekening. Anders: Ik zal in de stad niet komen; dat is, in geen stoffelijke plaatsen meer wonen, maar in uwe harten. Vergelijk Joh 4:21 .
10Zij zullen den Heere achterna wandelen, Hij zal brullen als een leeuw, wanneer Hij brullen zal, dan zullen de kinderen van de zee af al bevende aankomen. ▼
,
▼▼ brullen als een leeuw, Door de openbare, klare en heldere predikatie van het Evangelie, waardoor Hij zijne uitverkorenen [gelijk een leeuw zijne jongen] bijeen zal roepen, gelijk volgt. Vergelijk Isa 27:13 ; Amo 3:8 ; idem, waardoor Hij niet alleen den zijnen zijn genadewerk zal verkondigen, maar ook zijnen en zijner kerken vijanden, zijne wraak en overwinning, voornamelijk van alle geestelijke vijanden, die Hij, als de rechte leeuw van Juda, zal overwinnen en in triomf voeren. Zie Gen 49:9 ; Col 2:15 ; Rev 5:5 , en vergelijk wijders Isa 31:4-5 ; Joe 3:16 ; Amo 1:2 .
,
▼
,
▼▼ van de zee af Hebreeuws, zullen sidderen, of beven van de zee [of, het westen ] af; dat is sidderende aankomen tot zijne en zijner kerken gemeenschap. Vergelijk Isa 24:14 , en Isa 49:12 , boven Hos 3:5 , en zie de aantekening. Alzo in vs.11. Aangaande de manier van spreken, sidderen, of beven, voor sidderende gaan, komen, enz. Vergelijk 1Sa 13:7 , en 1Sa 16:4 .
11Zij zullen bevende aankomen als een vogeltje uit Egypte, en als een duif uit het land van Assur; en Ik zal hen doen wonen in hun huizen, spreekt de Heere. ▼▼ vogeltje Dat snellijk vliegt naar zijn aas, of nest, of den strik ontvliedt.
,
▼
,
▼
,
▼ 12[012:1] Die van Efraïm hebben Mij omsingeld met leugen, en het huis Israëls met bedrog; maar Juda heerste nog met God, en was met de heiligen getrouw. ▼▼ van Efraïm Hebreeuws, Efraïm hebben mij, enz., dat is, die van Efraïm, de Efraïmieten, waardoor de tien stammen, of Israïl, [gelijk volgt] verstaan worden.
,
▼▼ Mij omsingeld met leugen, Het zijn zo stoute huichelaars geweest, dat zij mij al hunne afgoderij als met geweld hebben willen overdringen, alsof zij die tot mijn eer en dienst pleegden, en de ware religie hadden. Sommigen houden dit voor ene klacht van den profeet over zijn wedervaren bij zijn boze landslieden; gelijk Gods woorden en die van de profeten somtijds onder elkander vermengd worden.
,
▼▼ Juda heerste nog Sommigen verstaan dat hier gesproken wordt van dien tijd, als de tien stammen zich eerst van Juda afzonderden, en een geruimen tijd daarna. Anders: Maar Juda is nog heersende, enz. Hoewel Juda ook zeer vervallen was, en daarover van God door dezen profeet in verscheidene plaatsen scherpelijk bestraft wordt, zo hadden zij nochtans, boven het wettelijk koninkrijk, ook het wettelijk priesterdom, en den uiterlijken godsdienst, die van God was verordineerd, zulks dat de vromen onder de tien stammen somtijds heimelijk naar Jeruzalem reisden, om den waren godsdienst te oefenen, gelijk boven in verscheidene plaatsen is aangemerkt. Maar bij de tien stammen was niets van dit alles; zie 2Ch 12:12 , en 2Ch 13:6 , enz., en 2Ch 15:3 , met de aantekening.
,
▼▼ met God, Zich Gode onderwerpende, en aan Hem en zijn dienst vasthoudende, dat waarlijk heersen en regeren is, gelijk het tegendeel, wat de wereld meent vrijheid en heerschappij te zijn, de snoodste slavernij is. Vergelijk de manier van spreken met boven Hos 9:8 , en de aantekening. Anderszins kan men deze woorden [ten aanzien van het koninkrijk] ook vergelijken met boven Hos 8:4 , [zie aldaar] en onder Hos 13:10-11 .
,
▼
Copyright information for
DutSVVA